Patrick Van Caeckenbergh
Het Bonnefantenmuseum volgt het oeuvre van Patrick Van Caeckenbergh al enige tijd, dat blijkt ook uit recente aanwinsten, en het presenteert nu onder de idyllische titel Stil Geluk een keuze uit Van Caeckenberghs productie van de laatste vijfentwintig jaar – van de mythische beginjaren in zijn vaderstad Aalst tot zijn recentste stappen in de Grote Kunstwereld. Patrick Van Caeckenbergh is bekend om zijn collages, sculpturen, installaties en maquettes waarin hij door een overdaad van beelden en woorden een wereld- en levensbeschouwing bijeenschoffelt. Terwijl zijn oeuvre echter altijd totaliserende trekken vertoont – hij lijkt niets minder dan de grond van ons bestaan en het wezen van de wereld te willen vatten – gaat het gehuld in een jasje dat die ambitie meteen van zijn waarachtigheid ontdoet. De collages zijn geknipt en geplakt, als door een kinderlijke wereldverbeteraar, en zijn sculpturen hebben in hun wereldverklarende allure terzelfdertijd iets van mythisch speelgoed. Pseudo-naïeve beeldspraak en sprookjesachtige narrativiteit ontkrachten de ambitie om het ultieme verhaal van de wereld te vertellen. De kosmologische allures van het werk worden doorkruist met en geïroniseerd door geposeerd infantilisme, regressieve beeldspraak en provincialistische esthetiek.
Van Caeckenbergh mimeert de universele ambities van westerse kennissystemen op zo’n manier dat deze in hun absurde beheerszucht, hun onstilbare ordeningsdrift verschijnen. Zijn werk wil daardoor tegelijk anti-essentialistisch, antiuniversalistisch zijn: niets minder dan een kritiek op het ‘westerse verlichtingsproject’.
Die kritiek formuleert Van Caeckenbergh telkens vanuit een underdogpositie. Hij vult zijn werk met tekens van bescheidenheid, onmondigheid en kleinheid. Exemplarisch daarvoor is alleen al de verschijning van zijn zelfportret, het uitgeknipte Van Caeckenberghfiguurtje, in het bonte gewemel van de collages en constructies. Vaak is dat ‘Van Caeckenberghje’ naakt, soms is het als ‘huisdier’ gehuld in een kamerjas – het heeft pantoffels aan en droomt van een winterslaap. Of het kruipt als een kartonnen silhouetje door een soort rattenlabyrint, schildwacht-gevangene van zijn eigen ordeningssysteem. Ook in het dagboek of kladboek dat de tentoonstelling begeleidt, het Cahier de Brouillon, wordt dit typetje eindeloos gedupliceerd.
Natuurlijk gaat het daarbij om een clownerie. Maar het is niet echt grappig. Van Caeckenbergh etaleert zijn kleinheid. Hij wil, zo lijkt het, kost wat kost sympathiek overkomen. Bovendien speelt hij zijn schamele lot met zoveel zwier, dat hij meer onder de indruk lijkt van zijn goddelijk inzicht in ons nietige bestaan, dan van die nietigheid zelf. Het kneuterige en gebricoleerde van Van Caeckenberghs werk is een alibi, en de drollige toegeeflijkheid een veilig en monotoon rollenspel. Tegen zoveel handige onhandigheid en pretentieuze kruiperigheid is maar een aanbeveling mogelijk: mijn beste jongen, grow up!
Van Caeckenbergh ventileert zijn ergernis over “de hedendaagse informatiestroom” waarin men dreigt “zichzelf te verliezen” (zie de tentoonstellingsgids); hij neemt die informatiestroom vervolgens ook in zijn werk op, hij mimeert ze; maar zonder al te veel onbehagen. De veelheid wordt uiteindelijk esthetische grondstof, stoffering van kleurige schema’s, structuren en beeldparabels die allemaal hun vrolijk underdogvelletje gemeen hebben. Van Caeckenbergh verstaat de kunst om zelfgenoegzaam in een onoverzichtelijke veelheid te verdrinken. Hij ‘recycleert’ of ‘bricoleert’ naar hartelust. De hulpeloosheid is zijn canon.
Zijn kritische ironie ent hij op allegorische beelden of figuren. Zo is er de mestkever, die in zijn woorden het “fatale instinct” symboliseert waarvan de mens-kunstenaar de speelbal is. Het spijsverteringsstelsel staat in zijn ogen garant voor het verwerken, door het lichaam, van menselijke betrachtingen zoals “nadenken of filosoferen” (zie gidsje) tot een voorgevormd restproduct, een “bolletje mest”. Deze beelden zijn de enige vondstjes; en alsof de kunstenaar hun armzaligheid aanvoelde, overwoekert hij ze met een mozaïek van stukjes wereld. Zo wekt hij toch nog de schijn van substantie en complexiteit. Er is veel te zien, het ziet er ingewikkeld en geconstrueerd uit, maar de kaleidoscopische impressie is slechts een afleidingsmanoeuvre voor kritisch simplisme. In de kosmische collages die Van Caeckenbergh rond de sculptuur Het Steentje groepeert, werkt zelfs het dekmanteltje niet meer. In concentrische cirkels zie je hemellichamen, spijsverteringsorganen en huisjes op een rij; ze omkransen een zwerm ‘handjes’ die bezig zijn met het bereiden van eten, en tegen een sterrenhemel zijn geplakt. Doorheen de hele reeks collages wordt datzelfde schema mechanisch gereproduceerd. De beeldende arbeid is pure vulling geworden.
Terwijl Van Caeckenbergh de “kleingeestige schematiseerzucht” van de kunstgeschiedenis hekelt, is hij er zelf het beste voorbeeld van. De mestbolletjes en ingewanden, kortom de hele imagerie van dit oeuvre, verkoopt alleen nog het lucide besef van de eigen inertie. Van Caeckenberghs ‘kritisch regionalisme’ is een logo. ‘Zo is het leven’ zegt de infantiele predikant Van Caeckenbergh, aangelengd met de obligate scheut ironie, en hij staart zich zo blind op zijn sexy zotskap dat niemand zich nog gekwetst voelt. Iedereen mag voor zijn virtuoze zottigheid applaudiseren.
• Patrick Van Caeckenbergh, Stil Geluk. Een keuze uit het werk 1980-2001, nog tot 13 januari 2002 in het Bonnefantenmuseum, Avenue Céramique 250, 6221 KX Maastricht (043/329.01.90; www.bonnefanten.nl).