Avis au lecteur. De boekwerken van Jan Vercruysse

Een paar maanden geleden organiseerde Xavier Hufkens twee tentoonstellingen met werk van Jan Vercruysse (1948-2018). Curator Anne Pontégnie presenteerde in de galerie in Brussel voornamelijk sculpturale werken uit de jaren negentig en 2000. In het Van Buuren Museum & Tuinen in Ukkel werden vier Tombeaux (1987-1994) en acht Labyrinth & Pleasure Gardens (1994-1995) te midden van de kunstcollectie van de bankiers David en Alice van Buuren getoond. Eind oktober bracht de Herbert Foundation in Gent een derde solo van Vercruysse, met de nadruk op minder bekend drukwerk. Gelijktijdig loopt een tentoonstelling van de Canadese kunstenaar Rodney Graham (1949-2022), wiens boekbewerkingen, drukwerk en leesinstallaties, net als Vercruysses publicaties, door Anton en Annick Herbert verzameld werden.
Beide tentoonstellingen worden begeleid door een uitvoerig essay van curator Nikolaas Verstraeten, die eerder schreef over de boeken van Vercruysse in De Witte Raaf, nr. 209. Het is een indrukwekkend document dat uitleg bij de werken verschaft, maar ook de geschiedenis van hun realisatie en presentatie belicht. In het geval van Vercruysse betekent dit allereerst een schets van het parcours van de kunstenaar, die via de concrete poëzie bij de beeldende kunst uitkwam. In het interview dat Carolyn Christov-Bakargiev in 1989 van Vercruysse afnam, verklaart hij zich met de algemene condities van de kunst te hebben willen bezighouden, nadat hij de ‘voorwaarden’ van de poëzie in zijn laatste gedicht behandeld had. Hij bestempelt twee publicaties gerealiseerd aan het eind van de jaren zeventig – Sur l’utopie & Erratum en Faire de la musique – als sleutelwerken in aanloop naar zijn eerste beeldend werk, de Portretten van de kunstenaar (1979-1981). Beide publicaties worden bij Herbert gepresenteerd samen met vijf andere boeken en een dertigtal prenten. De prenten zijn sober ingekaderd of hangen achter plexiglas, de boeken liggen in gestileerde houten vitrines, die Vercruysse ontwierp voor een presentatie in 1990. Ze lijken op de elegante toonkasten van Rodney Grahams editie Parsifal, die Vercruysse op vraag van de kunstenaar ontwierp.
Op een paar werken na werden al de boeken uitgegeven door Yves Gevaert. Sur l’utopie was in 1982 zelfs het eerste werk dat Gevaert publiceerde. Hij is ook de uitgever van het grootste deel van Grahams drukwerk. Het belang van Gevaerts project wordt door de curator terecht onderlijnd. Hij ging een langdurig engagement aan met kunstenaars, moedigde grafische en conceptuele experimenten aan, en stond in nauw contact met verzamelaars als de Herberts. Gevaert werkte voornamelijk in de jaren tachtig en de vroege jaren negentig samen met Vercruysse, die in die periode ook zijn eerste reeksen uitwerkte: Portretten, Atopies, Tombeaux en M(M).
De tentoonstelling in de Herbert Foundation maakt duidelijk dat de kunstenaar op papier gelijkaardige kwesties aan de orde stelt als in de fotografische en sculpturale werken. Zijn prenten en publicaties hebben eveneens betrekking op (de mythe van) het kunstenaarschap, op de ongrijpbare aard van het kunstwerk en de plaatsloosheid ervan. Daarnaast geeft het drukwerk blijk van interesse voor de grafische cultuur, en maakt Vercruysse typerende keuzes wat betreft druktechniek, typografie en papiersoort. Het project 9 ontwerpen voor het omslag van een tijdschrift in 8 + 1 afleveringen (1992), dat bestaat uit negen voorpagina’s van een verder ongerealiseerd tijdschrift – telkens gewijd aan een vrouw uit de (literatuur)geschiedenis – en uit een titelblad en een colofon, getuigt van grote zorgvuldigheid. Vercruysse past het ontwerp voor elk personage aan. Verstraeten wijst bijvoorbeeld op het gebruik van handgeschept Japans papier voor de cover van Phryne (de andere prenten zijn op Vélin d’Arches gedrukt) en op de zelf uitgetekende gouden letters van het titelblad van Atalante. Van zijn boeken produceert Vercruysse dan weer vaak bijzondere uitgaves met een luxueuze afwerking. Twee van de dertien uitgaves van Exempli Gratia (1988) zijn bijvoorbeeld in leer gebonden en van een hoes voorzien.
Zoals in de bezoekersgids wordt aangegeven, prikkelen de delicate werken en exclusieve uitgaves de zinnen van de bibliofiel. Niet alleen het boek als verzamelobject is van belang, maar ook de literaire cultuur. Vercruysse verwijst naar canonieke auteurs als Baudelaire, Rimbaud en Nietzsche en naar literaire werken en genres. In La Belle Marquise (1983) herneemt hij een scène uit Molières Le Bourgeois gentilhomme (1670) waarin Monsieur Jourdain zich door een filosoof laat adviseren om zijn liefde aan een mooie markiezin te verklaren. Op vier met notenbalken bedrukte bladzijden schrijft Vercruysse met de hand variaties op de zin ‘Belle marquise, vos beaux yeux me font mourir d’amour’, waarbij hij zowel over de woordvolgorde als over de aanspreekvorm lijkt te twijfelen. Het is maar één voorbeeld van de manier waarop de taal zelf het onderwerp wordt van zijn werk. Ook in andere boeken en prenten omvatten de teksten taalgrapjes, onverwachte taalcombinaties of vertaalfouten, met een verstoorde en dus ook bewuste leeservaring tot gevolg. Het gaat nooit om een loos spel met referenten. De kunstenaar rijgt niet zomaar verwijzingen aan elkaar, maar lijkt een onbekende taal voor te stellen, of zoals Verstraeten het omschrijft: een ‘nieuwe literatuur die niet te plaatsen valt’.
Het is duidelijk dat de lezer de mogelijkheid moet hebben om bij de werken stil te staan en ze meermaals door te nemen. Dit is een probleem voor de boekwerken, die te fragiel zijn om door museumbezoekers gemanipuleerd te worden. In de Herbert Foundation is er daarom in een tafel met kopieën voorzien, van de tentoonstellingszaal gescheiden. Op het aantal stoelen na is het een letterlijke uitvoering van een voorstel dat Vercruysse in een brief aan Julian Heynen beschreef, maar dat niet eerder gerealiseerd werd. Hoewel de kale ruimte in de Gentse loods niet bepaald als een studiolo aanvoelt, zoals wordt gesuggereerd, doet de installatie wat ze moet doen: ze maakt de werken leesbaar. De lezer, aan wie deze werken gericht zijn, kan in alle rust aan het werk gaan, de tekst laten inwerken, terugbladeren, herlezen.
De curator heeft goed naar de kunstenaar geluisterd. In het openingscitaat van de tentoonstellingsgids drukt Vercruysse in zijn typische stijl zijn wensen uit over een artikel, in 1979, in Museumkrant Museum voor Hedendaagse Kunst Gent: geen portretfoto, geen levensschets, geen volledig interview en geen verklarende of beschrijvende tekst, tenzij van de kunstenaar zelf. Het is niet alleen een introductie op de ‘aard’ van Vercruysse, maar ook een indicatie van de attitude van Verstraeten. Het verschil met de aanpak van de tentoonstellingen in Brussel is groot. Zo vertrok Pontégnie in de zaaltekst van de expo bij Hufkens van haar persoonlijke relatie met Vercruysse en werden er schetsen tentoongesteld zonder dat hun statuut als archiefmateriaal verduidelijkt werd. Context ontbrak ook bij de atypische presentatie in het Van Buuren Museum, waar Vercruysses werk, leunend tegen schouwen en vensterramen, opging in het drukke interieur van de art-decowoning.
De tentoonstelling in de Herbert Foundation werd niet alleen opgebouwd volgens de wensen van de kunstenaar, Vercruysses visie wordt er ook gethematiseerd. Op basis van grondig onderzoek, onder meer in het archief, is een nauwkeurig gecomponeerde presentatie tot stand gekomen. Vreemd is wel dat er geen enkel werk uit de periode na 1992 is opgenomen en dat er in de gids geen informatie gegeven wordt over latere prenten, zoals de reeks Labyrinth & Pleasure Gardens. Een volledig overzicht van Vercruysses drukwerk ontbreekt nog, maar het lijkt na deze presentatie de logische volgende stap.
• Avis au lecteur. De boekwerken van Jan Vercruysse, tot 27 juli, Herbert Foundation, Coupure Links 627A, Gent.