width and height should be displayed here dynamically

Bauhaus 2009

In Duitsland wordt dit jaar behalve twintig jaar Val van de Muur ook de negentigste verjaardag herdacht van de oprichting van het Bauhaus, in april 1919. Onder de naam Bauhaus 2009 loopt tot in het najaar een uitgebreid tentoonstellingsprogramma. De vermaarde avant-gardeschool voor kunst, toegepaste kunst en later ook architectuur werd in Weimar opgestart onder leiding van architect Walter Gropius, gelijktijdig met de installatie van de Weimarrepubliek. Politieke bemoeienissen en een afnemende subsidiëring dwongen de school om in 1925 naar Dessau en in 1932 verder naar Berlijn te verhuizen. Daar bestond de instelling nog een jaar als een privaat instituut vooraleer de laatste directeur Ludwig Mies van der Rohe de school definitief sloot. Op de drie vestigingsplaatsen van het Bauhaus is de herinnering aan het baanbrekende instituut ondertussen geïnstitutionaliseerd. Het Bauhaus-Archiv in West-Berlijn werd in 1960 al opgericht, het kleine Bauhausmuseum (als deel van de Klassik Stiftung Weimar) in Weimar en de Stiftung Bauhaus Dessau konden pas na het einde van de DDR het licht zien. De verhoudingen tussen de verschillende archief- en museuminstellingen, in drie verschillende Länder, zijn nog steeds in beweging. Het Bauhaus 2009-programma vindt hoofdzakelijk plaats in Weimar en in enkele andere steden van de oostelijke deelstaat Thüringen, die uit het jubileumjaar duidelijk ook toeristische munt wil slaan: Jena, Apolda, Erfurt en Gera. Zopas is evenwel ook in Dessau in de kelders van Walter Gropius’ iconische Bauhausgebouw een nieuwe permanente tentoonstelling geopend en in juli opent in Berlijn de grootste tentoonstelling uit het programma: Modell Bauhaus. Die tentoonstelling in de Martin-Gropius-Bau – overigens genoemd naar Walter Gropius’ grootvader – wordt meteen de grootste tentoonstelling over het Bauhaus ooit, en de eerste tentoonstelling gemaakt door de drie Bauhausinstellingen samen. Vanaf november neemt het MoMa ze over in haar tachtigste verjaardagsprogramma, waarmee het museum zijn historische rol lijkt te willen onderstrepen van importeur in de States van het Europese modernisme – zij het dan vooral een tot een stijl gereduceerd modernisme.

Het Staatliches Bauhaus Weimar ontstond in april 1919 uit de samenvoeging van de Saksische Kunstgewerbeschule, voordien geleid door Henry Van de Velde, met de Kunstschule. Toen Van de Velde omwille van de oorlog Duitsland ontvlucht was, had hij zelf Walter Gropius als een van drie mogelijke opvolgers voorgedragen. De nieuwe school, die het devies ‘Kunst und Technik – eine Neue Einheit’ zou verkondigen, bouwde verder op de infrastructuur die hij had uitgebouwd: de door hem ontworpen ateliergebouwen waarin hij hooggekwalificeerde vaklui aan het werk zette. Gropius organiseerde een tiental ateliers, van keramiek tot typografie en reclame, die het fundament vormden van de vroege Bauhauspedagogie. Die ateliers werden geleid door zowel handwerkmeesters als avant-gardekunstenaars die door Gropius werden aangetrokken.

De tentoonstelling Das Bauhaus kommt aus Weimar is verdeeld over meerdere locaties in Weimar en stelt verschillende aspecten van het vroege Bauhaus voor. In het Goethe Nationalmuseum wordt het werk van de Bauhausmeesters voorgesteld, hun ‘vrije kunst’. Op de eerste verdieping is een indrukwekkend ensemble met werk van hen uit de vroege jaren 20 bijeengebracht. Met de versplinterde stadsgezichten van Lyonel Feininger, die ook de titelhoutsnede bij Gropius’ Bauhausprogrammamanifest ontwierp, het abstracte en figuratieve werk van Johannes Itten, die de eerste ‘voorbereidingscursus’ inrichtte, maar ook verschillende ateliers leidde, of de figuren van Oskar Schlemmer, laat de tentoonstelling de grote diversiteit zien in het werk van de lesgevers. Ook verschilden de kunstenaars-ateliermeesters onderling in de manier waarop ze hun rol in het Bauhaus opvatten. Sommigen, onder wie Feininger, zagen hun rol vooral in een persoonlijke voorbeeldfunctie, terwijl anderen als Klee en Moholy-Nagy hun werk ook als een voor de school programmatisch onderzoek naar vorm- en kleurwetten opvatten. Op een volgende museumverdieping wordt precies die kleurenleer voorgesteld, zoals ze in het Bauhaus onderwezen werd door Itten, of door de muziekpedagoge Gertrud Grünow die haar studenten harmonieën liet zoeken tussen kleuren, muzikale tonen en bewegingen. De tentoonstellingslocatie verplicht blijkbaar ook om enkele keren Goethe bij het Bauhaus te betrekken, wat verrassend genoeg niet verkrampt overkomt. Zo wordt het Bauhauskleuronderricht geconfronteerd met kleuranalyses door Goethe, die Itten als een belangrijke referentie beschouwde, terwijl ook het belang van Goethes Metamorfosenleer voor het werk van Paul Klee gethematiseerd wordt.

De verschillende ateliers van de school worden in de opeenvolgende zalen van Weimars Neues Museum voorgesteld. Let wel, er is geen evocatie van de ateliers als werkruimtes te zien met bijvoorbeeld historische foto’s. Wel wordt het ontwerpwerk van lesgevers en studenten van het atelier Typografie tot het atelier Weberei voorgesteld met afgewerkte objecten en prototypes. Ontwerpprocessen blijven ongedocumenteerd en evenmin worden enige ontwerpopgaves toegelicht. Het vroege Bauhausdesign verschijnt als het assortiment van een merk dat zich voor het individueel auteurschap schuift. De beroemde tafellamp van Wilhelm Wagenfeld is bijvoorbeeld te zien te midden van al dan niet even bekende ontwerpen van de Metallwerkstatt, zoals de theesets en de asbakken van Marianne Brandt. De buitengewone extracurriculaire experimenten met fotografie en collage die diezelfde Brandt tijdens haar Bauhausjaren maakte, krijg je niet te zien. De tentoonstelling sluit strikt aan bij de geïnstitutionaliseerde structuur van de opleiding. Het is nochtans erg intrigerend om de samenwerkingen en activiteiten in de Bauhausgemeenschap buiten dat strikte kader te zien. Lázló Moholy-Nagy was bijvoorbeeld niet alleen Brandts ateliermeester in het metaalatelier. Brandt sloot met haar abstracte fotomontages en meervoudig belichte foto’s ook aan bij de experimentele fotografie van Moholy-Nagy en zijn partner Lucia. Dit soort verbanden thematiseert de tentoonstelling niet. Je krijgt ze maar toevallig of door volgehouden puzzelwerk in het oog.

In Paul Klees cirkel-sterdiagram Idee und Struktur des Staatlichen Bauhauses uit 1922 staan ‘Bau und Bühne’ (gebouw en theater) centraal als de domeinen waarin alle ateliers en alle cursussen van de opleiding samenkomen. Die twee situaties waarin Gesamtentwürfe mogelijk waren, zijn op twee andere locaties in Weimar gepresenteerd: ‘Spiel, Fest und Bühne’ in het Schiller Museum en architectuur in het Haus am Horn, aan de rand van de stad.

Haus am Horn werd in 1923 in enkele maanden tijd gebouwd en ingericht als een Bauhausmodelwoning voor de grote Bauhaustentoonstelling in Weimar. De gelijkvloerse woning is rond een hoger woonatrium gebouwd en ziet er aan de buitenkant uit als een alzijdig volume met een onregelmatige, functionele gevelarticulatie. Het gaat om een ontwerp van Georg Muche, de kunstenaar die het weefatelier leidde, in samenwerking met Walter Gropius’ eigen architectuurbureau. Het architectuurontwerp werd vervolledigd met ontwerpen voor de tuinaanleg, geometrische wandschilderingen, kamerinrichtingen en meubelontwerpen. Peter Kelers uitgepuurde kinderwieg, te zien in het Neues Museum, maakte bijvoorbeeld deel uit van de kinderkamer. De tentoonstelling in de gedeeltelijk gerestaureerde modelwoning documenteert hoofdzakelijk niet-uitgevoerde ontwerpen, enerzijds voor de woning zelf en anderzijds voor het oorspronkelijk veel ambitieuzere project van een Bauhaus-Siedlung op dezelfde plek. Daarbij bevindt zich onder meer een verbluffend ontwerp van Walter Determann uit 1920 met een kristallijne vormentaal die mijlenver af lijkt te staan van het luttele jaren later uitgevoerde ontwerp. Een totaalontwerp, eveneens voor de tentoonstelling van 1923 gecreëerd, dat sinds enkele jaren wel onder de vorm van een volledige reconstructie te bekijken valt, is Walter Gropius’ directeursbureau in Van de Veldes schoolgebouwen zelf.

De tentoonstelling In nachbarlicher Nähe – Bauhaus in Jena in het stadsmuseum van Jena belicht de relatie met de kleine universiteitsstad op een steenworp van Weimar. Het op het eerste zicht erg heterogene materiaal stelt drie belangrijke links aan de orde tussen het Bauhaus en het intellectuele milieu in de stad. De tentoonstelling thematiseert daarmee de complexe historische situatie waarin het Bauhaus kon bestaan. Ten eerste is er de Kunstverein van Jena, die belangrijke verzamelaars en opdrachtgevers onder haar leden telde, en die ook talrijke individuele en gezamenlijke tentoonstellingen voor de Bauhausmeesters inrichtte. Dat blijkt op de tentoonstelling onder meer uit historische affiches, gereproduceerde besprekingen van die tentoonstellingen in de lokale pers en uit werk dat ooit getoond werd bij de Kunstverein. Een hoogtepunt werd bereikt in 1924 toen in Jena twintig tentoonstellingen doorgingen als ondersteuning van het Bauhaus, dat toen geconfronteerd werd met de aangroeiende kritiek die de uittocht naar Dessau zou inluiden. De Kunstverein van Jena schreef toen ook het parlement van Thüringen aan om het voortbestaan van het Bauhaus in Weimar te bepleiten. Ten tweede tonen maquettes, foto’s en ontwerptekeningen drie uitgevoerde en enkele niet-uitgevoerde ontwerpen van Walter Gropius en Adolf Meyer in Jena. Gropius’ stadstheater is vandaag nog nauwelijks te herkennen, maar de villa’s Auerbach en Zuckerkandl zijn buitengewoon goed bewaard. Ten slotte was Jena onontbeerlijk voor enkele technische vernieuwingen waarvan Bauhausontwerpers gebruik maakten, zoals het vuurvaste glas van de firma Schott. Ontwerpen van Gerhard Marcks, Wilhelm Wagenfeld en Lázló Moholy-Nagy voor Schott staan in vitrines.

Het Bauhaus heeft al decennialang een internationale weerklank als referentiepunt voor de architectuur, kunst en design van de afgelopen eeuw. Het lijkt dan ook een anomalie wanneer in Thüringen een vloed aan kleine en grotere tentoonstellingen opgezet wordt om de oorsprong van het Bauhaus in die oostelijke Duitse deelstaat te vieren. Dat de internationale karavaan Bauhausmeesters effectief eerst in Weimar verzamelde, is een feit – een feit dat vandaag vanzelfsprekend sterker herdacht wordt dan de verdrijving van de school door lokale ‘elementen’. Maar het zou de geschiedenis van het Bauhaus ten goede komen, mochten de tentoonstellingen ook nauwgezetter de lokale interacties in beeld proberen te brengen. Nu lijken de evenementen vooral een valorisatie van het globale merk dat het Bauhaus is. Daarvoor grijpen de organisatoren terug op het overgebleven erfgoed dat voor de gelegenheid opgefrist wordt of aangevuld wordt uit andere verzamelingen, of dat opnieuw aangemaakt of zelfs voor het eerst gerealiseerd wordt, zoals Lázló Moholy-Nagy’s Raum der Gegenwart ontworpen voor Alexander Dorners provinciaal museum in Hannover, momenteel te zien in Erfurt en daarna in Dessau. Maar los van alle dubbele agenda’s aan de basis van het evenement, en los van de onderbelichting van een prangende kwestie als de manier waarop in de DDR-tijd het Bauhaus als problematisch erfgoed veroordeeld werd, concentreert Bauhaus 2009 nog steeds een ongelooflijk rijke schat aan materiaal. Hopelijk komt daar straks in Berlijn nog een scherper discours bij.

 

• Het volledige tentoonstellingsprogramma is te vinden op www.bauhaus2009.de.