width and height should be displayed here dynamically

Berichten uit ‘Mexico’

Over Europalia Mexico

Einde 1993 organiseerde Europalia een in dag- en weekbladen veelbesproken reeks tentoonstellingen, conferenties en andere manifestaties over Mexico. Het is op zich al hoogst merkwaardig dat in een tijd van toenemende internationalisering en – om een modewoord te gebruiken – stijgende mondialisering (globalization), de uit de vorige eeuw stammende natie-formule nog steeds tot quasi-onbesproken uitgangspunt kan dienen van een organisatie die blijkbaar voldoende macht bezit om regelmatig gedurende enkele maanden beslag te leggen op de belangrijkste expositieruimten van ons land (en zo ook automatisch aanspraak kan maken op media-aandacht). Het economisch kapitaal kent al lang geen grenzen of territoria meer, Amerikaanse gevechtseenheden of VN-strijdkrachten bevinden zich zowat overal ter wereld, geld- en informatiestromen lopen via complexe, letterlijk onvoorstelbare elektronische netwerken uur na uur, de wereld rond. Europalia gaat echter onverstoorbaar door met het organiseren van grootschalige exposities en evenementen die in het teken staan van de idee van de natie-staat, van de gedachte van territoriaal af te bakenen culturele tradities en “volkse” mentaliteiten. Met deze opstelling begeeft Europalia zich per definitie op het terrein van de politiek. Het gehanteerde uitgangspunt – om de twee jaar een reeks van manifestaties rond één enkel land opzetten – is ontleend aan de politieke sfeer, ook al dient het hele gebeuren zich onder de noemer van kunst-en-cultuur aan.

De natie-formule zorgt ervoor dat alle Europalia’s een enigszins voorspelbaar karakter bezitten. Elke staat die in de loop van de 19de eeuw ontstond, voorzag zichzelf van een officiële geschiedenis, van een “rijk verleden” dat tot in de oertijd reikte; elke centrale Europalia-tentoonstelling is welhaast noodzakelijk gewijd aan deze “nationale historie”, waarin op religieuze grondslagen gevestigde rijken of periodes van een versnipperde feodaliteit moeiteloos worden ingepast in een mythisch oorsprongsverhaal dat de thans bestaande natie-staat als eindpunt of apotheose voorstelt. In de academische geschiedschrijving hebben de meeste historici dit soort van nationalistisch evolutionisme in het spoor van F. Braudel al lang voor onhoudbaar verklaard. De organisatoren van Europalia houden daarentegen onverkort vast aan de gedachte van een glorifiërende histoire national. Zo vinden ze het nog steeds vanzelfsprekend dat het roemruchte imperium der Azteken als een voorafschaduwing van het huidige Mexico wordt voorgesteld. Aan het einde van de 20ste eeuw onderschrijven zij schijnbaar moeiteloos een 19de-eeuws nationalistisch wereldbeeld.

Elke officiële geschiedenis van een natie-staat moet een feitelijk onherstelbare wonde alsnog trachten te helen: de breuk tussen elite en massa, de kloof tussen heersers en overheersten, die historisch wisselende gedaanten heeft, en ook: de sociale afstand tussen rijken en armen, bezitters en bezitslozen. Het nationalisme beriep zich van meet af aan op de imaginaire sociale ruimte genaamd “ons volk” om de diverse vormen van ongelijkheid politiek te neutraliseren, en achter het harmonieus ogende scherm van een homogene culturele of linguïstische gemeenschap weg te moffelen. Maar elke nationale geschiedenis kent een soort van return of the repressed, een in meer dan één opzicht symptomatische terugkeer van het verdrongene. Want de officieel geloochende sociale verschillen komen impliciet, zij het ook vertekend, opnieuw aan de oppervlakte in een veelzeggende verdubbeling van iedere voor nationalistisch gebruik geconstrueerde geschiedenis van het “eigen volk”: de historische lotgevallen van de nationale cultuur worden nu eens de kunstgeschiedenis, dan weer de geschiedenis van de “inheemse volkscultuur” toegerekend. Iedere histoire nationale canoniseert op een hoogst selectieve wijze het verleden, maar differentieert daarbinnen steeds ook tussen hoge en lage, legitieme en illegitieme cultuuruitingen. Dat doet ook Europalia, of liever: dat moet Europalia ook doen daar deze organisatie om de twee jaar een natie-staat tot opmaat van een reeks uiteenlopende evenementen neemt waarin de gedachte van een nationale cultuur en geschiedenis – en vooral: van een nationale cultuurgeschiedenis – alsnog voor enige homogeniteit, voor eenheid moet zorgen.

De centrale tentoonstelling van elke Europalia, meestal georganiseerd in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten, spiegelt gewoonlijk een histoire nationale voor waarin de breuk tussen kunst en volkscultuur wel impliciet wordt geëvoceerd, maar nooit hardop wordt gethematiseerd. Zo werd iedere bezoeker van “De Arend en de Zon”, het hoofdevenement van Europalia Mexico, vergast op een route door een imaginaire nationale geschiedenis die begon met tientallen archeologische sporen van vergane politiek-religieuze glorie en eindigde in een zaal met schilderijen en foto’s van 20ste-eeuwse kunstenaars pur sang (Posada, Kahlo, Rivera, Siqueiros, Orozco, Tamayo,… – kortom, “de grote namen”). De in de centrale expositie verzwegen tegenstelling tussen hoge en lage cultuur dient daarentegen zonder verdere tekst of uitleg tot richtsnoer voor alle andere tentoonstellingen en evenementen. Buiten het Paleis voor Schone Kunsten mag de culturele wonde die elke nationalistisch geïnspireerde geschiedvoorstelling poogt te helen, of liever: tracht te (be)pleisteren, volop etteren. Wat bij wijze van spreken in het centrum wordt verhuld met de bekende nationale doekjes-voor-het-bloeden, kan in de periferie worden onthuld. Want de deeltentoonstellingen van Europalia vallen net als de vele randevenementen, zoals de lezingen van literatoren of “gastland-specialisten”, onder de noemer van ofwel Kunst-met-hoofdletter, ofwel volkskunst. Europalia Mexico zorgde voor tentoonstellingen van onder meer Kahlo (in Den Haag) en de muralisten (in Gent), en bracht daarnaast exposities van de Mexicaanse dodencultus (in de Brusselse Botanique) en de Mexicaanse klederdracht (in de ASLK-galerij). Enerzijds de Genieën van de Esthetische Geest, anderzijds het ingénu van het Volk. Maar in het centrum bevindt zich hoe dan ook de Natie – het territorium en de staat, de geschiedenis van uiteenlopende mensengroepen die op een zeker ogenblik in de geschiedenis werden verplicht, meestal onder druk van fysiek geweld, om zich te bekennen tot een sociaal verband dat hen van welbepaalde identiteitspapieren voorzag.

Alles welbeschouwd is Europalia een politiek-culturele instelling: de tweejaarlijkse organisatie van culturele evenementen dient, ja legitimeert de bij uitstek politieke gedachte van de natie-staat. In de huidige internationale én nationale context is dat bepaald geen onschuldig opzet – Europalia is ten slotte nog steeds een Belgische organisatie. Maar het hele Europalia-gebeuren heeft ook een meer algemene of structurele draagwijdte, die alle mogelijke conjuncturele politieke connotaties overstijgt. Want Europalia maakt voor de goede verstaander op een wel erg aanschouwelijke manier zichtbaar wat door tentoonstellingsmakers gemeenlijk wordt vergeten: elke politics of representation – iedere wijze waarop culturen, groepen, esthetische tradities, enz. worden voor- of tentoongesteld – is steeds ook een representation of “the political”. De manier waarop iets, het weze een gecanoniseerd kunstwerk of een banaal gebruiksvoorwerp, publiek wordt gepresenteerd, impliceert gewild of ongewild altijd ook een politieke keuze, een impliciete of expliciete visie op de mogelijke verhoudingen tussen het getoonde en een bredere socio-culturele context die in alle ons bekende historische situaties is doortrokken van macht, ongelijkheid, geweld, onderdrukking.

 

Over Europalia Mexico in het bijzonder

Wat wist de modale bezoeker van “De Arend en de Zon” over Mexico voor hij deze centrale Europalia-tentoonstelling bezocht? Wellicht riep het woord “Mexico” bij hem alleen maar enkele zonnige beelden op die “Mexicaansheid” connoteren – beelden van cactussen, van met tequila of Corona-bier overgoten taco-maaltijden, van imponerende snorren en kleine, geblokte vrouwen die poncho’s dragen. Er is Mexico, de thans bestaande natie-staat, een politiek georganiseerd territorium waarbinnen uiteenlopende tijden of geschiedenissen – religieuze en economische, politieke en culturele – samenkomen. En er is “Mexico”, het imaginaire land, de verzameling stereotiepe beelden en “exotische” voorstellingen waarmee wij alsnog orde op zaken trachten te stellen in onze verbeelding van de Wereld. Dit handvol beelden suggereert het bestaan van zoiets als een Mexicaanse identiteit, een stabiele essentie waarvan de diverse uitingen van “Mexicaansheid” evenzovele verschijningsvormen zijn.

Gegeven de natie-idee (Mexico) enerzijds en stereotiepe “zij-beelden” (“Mexico”) anderzijds, bewegen manifestaties als Europalia Mexico zich onontkoombaar binnen een welbepaald spanningsveld. Aan de ene kant is er de officiële nationale (cultuur)geschiedenis, het primair voor eigen gebruik geconstrueerde verhaal over het verleden van “ons volk” dat elke nieuwe generatie via school- en leerboeken assimileert. Aan de andere kant is er de buitenlandse beeldvorming, de verzameling van gemeenplaatsen waarin de alteriteit van een vreemde cultuur en haar bevolking alsnog wordt bemeesterd via de notie van identiteit. In beide gevallen is er sprake van mythologisering, nu eens van het verleden (omdat breuklijnen en historische cesuren feitelijk worden miskend), dan weer van geschiedenis en historiciteit als zodanig (de aan de Andere toegeschreven identiteit is tijdeloos, quasi-eeuwig, natuurlijk eerder dan “cultuurlijk”). Een manifestatie als Europalia Mexico creëert een vreemde, onwezenlijke ruimte waarbinnen deze twee vormen van mythologisering, de inheemse en de uitheemse, alsnog met elkaar in dialoog kunnen treden.

De inheemse, nationale mythologie domineerde, zoals gezegd, de centrale tentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten. “De Arend en de Zon” bestond – voorspelbaar – uit drie luiken. In het eerste werden vele eeuwen geschiedenis en materiële sporen, meestal beeldjes en sculpturen, uit onderling erg verschillende culturen zomaar bijeengebracht onder de noemer “precolumbiaans” – alsof alles voor Columbus inderdaad “hetzelfde” was, een tijdeloze en primitieve, quasi-natuurlijke oergeschiedenis moet worden toegekend (de oudheid…). Allicht is “precolumbiaans” een onder hispanisten ingeburgerde term, maar dat zegt beduidend meer over het impliciete ideologische gehalte van een zekere geschiedschrijving dan over het onder deze noemer geamalgameerde verleden. Het tweede luik behandelde de periode na de definitieve vestiging van de Spaanse heerschappij in 1521, het slotgedeelte het sinds de onafhankelijkheid (1819) verstreken tijdvak. Wat hadden deze drie delen met elkaar te maken? Wat verbindt het rijk der Tolteken met het hedendaagse doen en laten van de bewoners van de Hoogvlakte van Chihuahua? Uitsluitend een naam, een woord – Mexico -, en vooral de mythische, met de idee van natie-staat verbonden gedachte dat alles wat ooit binnen een welbepaald territorium plaatsvond moeiteloos binnen één groot historisch verhaal kan worden bijeengebracht. Elke vorm van nationale geschiedschrijving verruimtelijkt de tijd en verankert de geschiedenis in een concrete plek. Alsof niet juist de ruimte – de geografie, de territorialiteit – moet worden vertijdelijkt; alsof de geschiedenis niet juist gedurig een strijd toont over ruimtelijke begrenzingen en de toeëigening van territoria; alsof ook Mexico niet drie eeuwen lang een Spaanse kolonie is geweest.

“De Arend en de Zon” verheerlijkte de gedachte van de natie-staat en de histoire nationale van Mexico. Andere door Europalia Mexico georganiseerde tentoonstellingen, zoals “Het feest van de dood” in de Brusselse Botanique, kwamen daarentegen tegemoet aan het altijd door exotisme gekleurde verlangen naar “het echte Mexico”, het Mexico van de gewone Mexicaan en zijn tequila, zijn bontgekleurde kledij, zijn taco’s en buritto’s, en ook: zijn seksualiteit of zijn omgang met doden en nabestaanden. Wanneer deze nieuwsgierigheid zich met een academische toga omhult, prijst ze zichzelf meestal aan als een belangeloze interesse voor de volkscultuur. Het valt zeer te betwijfelen of de laatste notie meer is dan een ietwat onhandige, tevens ideologisch zwaarbeladen uitdrukking waarmee historici of sociologen alsnog enige cognitieve orde pogen aan te brengen in een heterogene verzameling van documenten of een bont geheel van culturele praktijken. Woorden als “volkscultuur” zijn geen wetenschappelijke begrippen of theoretische concepten, maar verbale handvaten, retorische figuren die het mogelijk maken om een historisch verhaal te vertellen of een synthetische voorstelling te geven van het reilen en zeilen binnen een samenleving. Ze blijven ook altijd onzuiver klinken, want ze raken nooit helemaal bevrijd van bijbetekenissen als “authentiek” of “echt” (die in de meeste vormen van mentaliteitsgeschiedenis en in een zekere populistische sociologie of antropologie trouwens maar al te graag worden geofficialiseerd). Maar de eigenlijke crux of the matter is dat juist in elke representatie, schriftelijk of anderszins, van volkse gebruiken of praktijken de vaak gevierde, zelfs verheerlijkte “directheid”, “spontaneïteit” of “ongekunsteldheid” van “het volk” alleen indirect, op een letterlijk gekunstelde wijze kan worden getoond. Iedere representatie van een volkscultuur of een deel daarvan, zoals haar dodenrituelen, ontbeert noodzakelijk het feitelijk geviseerde (ook al wordt het eigenlijk doelwit meestal verzwegen): de emotionaliteit, de hartstocht en de passie waarmee zogenaamd eenvoudige mensen handelingsvormen, rituele praktijken of collectieve betekeniskaders beleven.

“Het feest van de dood” was in meerdere opzichten een treffende illustratie van de onmogelijkheid om de afstand te overbruggen tussen geleefde cultuur en voorgestelde (volks)cultuur, tussen binnen- en buitenstaanders. Op 1 en 2 november herdenken de meeste Mexicanen hun overleden familieleden door voor hen altaartjes op te richten, bedekt met spijs en drank en versierd met bloemen en kunststukjes allerhande. De geofferde levensmiddelen moeten, zo meende ik althans te begrijpen, de nabestaanden sterken op hun tochten door de Hades. Om een en ander aanschouwelijk te maken, stouwden de organisatoren van “Het feest van de dood” de kleine exporuimte van de Brusselse Botanique vol met namaak-altaartjes, bevolkt met onder meer plastic brood en plastic bloemen. De hele zaal straalde zo ongewild een erg kitscherige sfeer uit. Op deze tentoonstelling was de simulatie van volksgebruiken kortom bijzonder doorzichtig: de materialiteit van de voorstelling leidde de aandacht onophoudelijk af van het voorgestelde, de vorm vernietigde de inhoud en degradeerde het geheel tot een zichzelf doorprikkende schijnvertoning. Een moment lang vermoedde ik zelfs dat “Het feest van de dood” in werkelijkheid een installatie van een wel bijzonder doortrapte leerling van Joseph Beuys was. Maar in feite belichtte de tentoonstelling enkel de onmogelijkheid om een specifiek volksgebruik – of beter: een als zodanig benoemde rituele praktijk – te representeren, middels allerhande materiële sporen naar elders te transporteren. Wellicht moeten we alsnog een vliegtuigticket richting Mexico kopen om ons verlangen naar echte “Mexicaansheid” te bevredigen.

 

In de Botanique (Koningsstraat 236, 1210 Brussel, 02/226.12.11) liep van 1 oktober tot 12 december 1993 de expo “Het feest van de Dood”. Europalia organiseerde in het Paleis voor Schone Kunsten (Koningsstraat 10, 1000 Brussel) “De Arend en de Zon”. De tentoonstelling liep van 23 september tot 19 december 1993. In opdracht van het Paleis voor Schone Kunsten werkte de in Mexico residerende cherokee Jimmie Durham de tentoonstelling “A certain lack of coherence” uit. Na Brussel is deze tentoonstelling tot 20 februari te gast in het Institute of Contemporary Arts, The Mall, 12 Carlton House Terrace, SWIY 5AH, London (071/930.36.47). “A certain lack of coherence”  is ook de titel van een boek waarin de geschriften van Durham verzameld werden. Het verscheen bij Kala Press, P.O. Box 3509, London NW6 3PQ.