width and height should be displayed here dynamically

Josef Albers/Le Bauhaus et Paris

Het werk van Josef Albers zal altijd geassocieerd blijven met zijn belangrijkste motief, het vierkant. Hij zal dat motief pas gaan gebruiken in de late jaren veertig, zij het dan wel zeer intensief. Bovendien is de Homage to the Square eerder een hommage aan de kleur. Zijn vierkanten noemde hij dienbladen van de kleur.

Josef Albers (1888-1976) behoorde tot de tweede generatie Bauhausdocenten. In 1920 schreef hij zich in Weimar in als student. Later werd hij er professor. Zijn onderzoek spitste zich toe op de relaties tussen lijn, vorm en kleur. Ook experimenteerde hij met doorzichtige en doorschijnende materialen. Kunst was voor hem geen object maar een ervaring. Door gebruik te maken van transparante dragers, onduidelijk gedefinieerde vormen en de interactie van verschillende kleuren stelde hij het statische karakter van het schilderij in vraag. Albers ligt aan de basis van de geometrische abstractie en wordt beschouwd als een voorloper van de optische kunst of op art.

De oorsprong van de kunst lag volgens hem in “de kloof tussen fysieke feiten en psychologische effecten”, de inhoud van kunst is “de visuele verwoording van onze reactie tegenover het leven”, de dimensie van de kunst is “de verhouding tussen de inspanning en het effect” en het doel van de kunst “de revelatie en de evocatie van een visie”. Vrij persoonlijke opvattingen die in de tentoonstelling duidelijk zichtbaar worden gemaakt.

Albers was tevens een uitzonderlijk pedagoog en een van de belangrijkste verdedigers van de ideeën en de methodes van het Bauhaus. Het motto van Ruskin, ‘leren zien’, kreeg voor hem een ruime betekenis: “De kunst begint daar waar ze ons aangrijpt.”

In 1933 emigreerde Albers als een van de eerste Bauhaus-professoren naar Amerika. Hij gaf les aan het fameuze Black Mountain College in North-Carolina, waar later de eerste performances van John Cage, Merce Cunningham en Robert Rauschenberg plaatsvonden. In 1950 verhuisde hij naar Yale waar hij benoemd werd tot hoofd van het departement architectuur en design. In 1963 publiceert hij zijn theoretisch boek over de interactie tussen de kleuren. De autonomie van de kleur beschouwde hij als een plastisch organisatieprincipe. “Het vierkant is het bord”, zei hij, “niet de soep”.

Kort na zijn dood in 1976 en kort na de opening van het Centre Pompidou schonk zijn weduwe Anni Albers vier Homages to the Square uit de periode 1956-1965 aan het Musée national d’art moderne. Het belang dat hij hechtte aan de fysieke conditie van het schilderij blijkt uit het feit dat hij op de rugzijde het juiste recept van de kleuren en de gebruikte preparatielagen vermeldde. In de collectie van het Centre Pompidou vormen deze streng geometrische schilderijen een belangrijke opmaat tot de verzameling minimale kunst.

Ter gelegenheid van de heropening van het Centre Pompidou in 2000 schonk de Josef Albers Foundation nog eens elf werken, waaronder het uitzonderlijke schilderij op glas Glove Stretchers (1928) uit de Bauhausperiode. Die schenking is de aanleiding voor deze tentoonstelling. De collectie van het museum is voor deze gelegenheid aangevuld met een dertigtal werken die door de stichting zijn uitgeleend.

Gelijktijdig met de tentoonstelling over Albers loopt in het Centre Pompidou ook een tentoonstelling met werken uit de permanente collectie over de relaties tussen het Bauhaus en Parijs. De meeste van de werken, die zelden of nooit worden getoond, zijn afkomstig uit het legaat van Nina Kandinsky, dat het Musée national d’art moderne in 1981 verworven heeft. Deze schenking bevat eveneens een gouache die Kandinsky van zijn collega Albers had gekregen.

Werden de ideeën van het Bauhaus na de machtsovername door de nazi’s hoofdzakelijk in Amerika voortgezet – Walter Gropius emigreert in 1937, Mies van der Rohe in 1938 – dan herinnert deze tentoonstelling er ons aan dat de eerste buitenlandse successen van het Bauhaus plaatsvonden in Parijs. In 1930 is de Deutsche Werkbund te gast op het Salon des Artistes Décorateurs in het Grand Palais. Walter Gropius installeert er een gemeenschappelijke ontspanningsruimte, Marcel Breuer een modern kijkappartement en Moholy-Nagy presenteert er zijn Lichtrequisit einer elektrischen Bühne, een mechanische theaterverlichting. De architectuur van Gropius en de foto’s van Moholy-Nagy waren zelfs al sinds 1926 gekend in Frankrijk, dankzij het tijdschrift Cahiers d’Art van Christian Zervos, die ook de eerste monografieën van Klee en Kandinsky publiceerde.

De belangrijkste documenten in de tentoonstelling zijn afkomstig uit de schenking van Yves de Fontebrune, voormalig directeur van de galerie van de Cahiers d’Art, waaronder een reeks foto’s van de constructie van het Bauhausgebouw in Dessau en de bijbehorende paviljoens voor de professoren. Toen Kandinsky in 1933 naar Parijs emigreerde, arriveerde hij met de meubels – de tafel, de stoelen, enkele lampen en metalen zetels – die Breuer voor deze professorenwoningen ontwierp. Het ensemble heeft op de tentoonstelling een bijzondere plaats gekregen.

 

• Josef Albers/Le Bauhaus 1919-1933 et Paris loopt tot 26 augustus in het Centre Pompidou, Place Georges Pompidou, 75004 Parijs (01/44.78.12.33; www.centrepompidou.fr).