Carlfriedrich Claus. Geschrieben im Nachtmeer.
De tentoonstelling Geschrieben im Nachtmeer in de Akademie der Künste te Berlijn geeft een overzicht van het bijzondere oeuvre van de kunstenaar-filosoof Carlfriedrich Claus (1930-1998). Het betreft een samenwerking tussen de Akademie en de Kunstsammlungen Chemnitz die de Stiftung Carlfriedrich Claus Archiv beheert. De monografische tentoonstelling richt zich op het complexe gedachtegoed dat aan dit oeuvre ten grondslag ligt. Claus’ werk bestaat uit een mengvorm van tekenkunst, grafiek, poëzie en klank. Zijn abstracte, visuele werk geeft op het eerste gezicht een slordig, zenuwachtig lijnenspel op transparant perkamentpapier te zien, maar achter deze dunne oppervlakte opent zich de wereld van de ‘Sinne Universalist’. Claus bewoog zich daarbij onder meer op het snijvlak van de joodse mystiek en de geschiedfilosofie van Ernst Bloch. Zijn utopische kunstwerken met een communistische inslag zouden ‘Denk und Assoziationsräume’ moeten opwekken. Ze kunnen worden gezien in de experimentele traditie van dadaïstische klankkunstenaars en de écriture automatique van de surrealisten uit de jaren 20 en 30. Die experimenten raakten door het nationaal-socialisme verstoord, maar werden in de jaren 50 en 60 door een enkeling (zonder grote navolging) opnieuw opgepakt.
Het werk van Carlfriedrich Claus ontstond in de voormalige DDR. In de jaren 60 ontpopte Claus zich al gauw als een buitenbeentje. Hij kon zijn werk niet in de openbaarheid brengen en werkte geïsoleerd in een dorp in het Ertsgebergte nabij de stad Chemnitz. Diverse malen bood de staat hem een mogelijkheid aan om naar de Bondsrepubliek te vertrekken, omdat zijn pacifistische levenshouding en non-conformistische kunstuitingen niet pasten binnen het socialisme. De stoïcijnse kunstenaar geloofde echter ondanks alles in de Arbeiter- und Bauernstaat en bleef. Toch verwierf hij bekendheid, eerst in ondergrondse kringen, maar in de jaren 70 door de liberalisering in de kunstpolitiek ook bij een breder publiek.De tentoonstelling Geschrieben im Nachtmeer in de Akademie der Künste te Berlijn geeft een overzicht van het bijzondere oeuvre van de kunstenaar-filosoof Carlfriedrich Claus (1930-1998). Het betreft een samenwerking tussen de Akademie en de Kunstsammlungen Chemnitz die de Stiftung Carlfriedrich Claus Archiv beheert. De monografische tentoonstelling richt zich op het complexe gedachtegoed dat aan dit oeuvre ten grondslag ligt. Claus’ werk bestaat uit een mengvorm van tekenkunst, grafiek, poëzie en klank. Zijn abstracte, visuele werk geeft op het eerste gezicht een slordig, zenuwachtig lijnenspel op transparant perkamentpapier te zien, maar achter deze dunne oppervlakte opent zich de wereld van de ‘Sinne Universalist’. Claus bewoog zich daarbij onder meer op het snijvlak van de joodse mystiek en de geschiedfilosofie van Ernst Bloch. Zijn utopische kunstwerken met een communistische inslag zouden ‘Denk und Assoziationsräume’ moeten opwekken. Ze kunnen worden gezien in de experimentele traditie van dadaïstische klankkunstenaars en de écriture automatique van de surrealisten uit de jaren 20 en 30. Die experimenten raakten door het nationaal-socialisme verstoord, maar werden in de jaren 50 en 60 door een enkeling (zonder grote navolging) opnieuw opgepakt.
De tentoonstelling bestaat uit vier chronologisch opgezette onderdelen. Voordat Claus begon met zijn grafische werken, richtte hij zich op fotografie. De eerste ruimte toont zijn vroege experimentele fotografie uit de jaren 50. Zijn opnames op kleinbeeldformaat laten vrouwen of natuurmotieven zien waarin met licht, spiegelingen en schaduwen wordt gespeeld. Er is een serie met foto’s die op hun kop zijn gezet om een vervreemdend perspectief te creëren. De tentoonstelling gaat niet in op de vraag in welke mate deze foto’s in de jaren 50 de aandacht hebben getrokken.
Aan de wanden van de hoofdzaal is Claus’ eerste grote grafische cyclus Geschichtsphilosophisches Kombinat te zien. In zijn dagboek uit de jaren 60 gaf hij een treffende samenvatting van deze grafische experimenten: ‘Buchstabenschwärme gehen in der grauen Rinde als Sternbilder auf.’ In het centrum van de ruimte zijn kriskras door elkaar sokkels opgesteld. Daarop zijn de cryptische Denklandschaften aangebracht, daterend van 1960 tot 1997. Ze zitten tussen glazen platen, waardoor de transparante werking van het dunne papier helemaal tot zijn recht komt.
De titels suggereren welke denkrichting de kijker kan inslaan, zoals bij Till Eulenspiegels Grab als Denkprozeß (1972), of bevatten een expliciete verwoording van Claus’ politieke stellingname, bijvoorbeeld inzake de politieke situatie in Chili in de jaren 70 (Submarines Bewußtsein, Geschrieben in Gedanken an meine noch lebenden Freunde und Genossen von der Unidad Popular und ihre Vorbereitung des Guerillakampfes gegen die Schreckensherrschaft der faschistischen Junta, 1973). Hoewel het grafische oeuvre nauwelijks stilistische evolutie vertoont, is het desondanks niet monotoon.
In het derde gedeelte van de expositie ligt de nadruk op de etsen van de cyclus Aurora uit 1977. Deze maakte Claus samen met zijn collega Thomas Ranft, met wie hij ook in de tegendraadse vijfkoppige kunstenaarsbeweging Clara Mosch betrokken was. De etsen verschenen in een oplage van een paar dozijn bij het Verlag der Kunst Dresden. De tien (en in andere edities vijftien) etsen gaan vergezeld van een transparant papier waarop citaten zijn genoteerd van Karl Marx, Friedrich Engels, Ernst Bloch, Paul Eluard, Paracelsus, Lenin en Goethe. Hieruit komt de stelling naar voren dat de Oktoberrevolutie het ‘realer Beginn universaler Veränderung’ is. Na de Duitse hereniging kreeg de inmiddels erkende kunstenaar de opdracht om voor de Reichstag een werk te vervaardigen. Hij kopieerde zijn communistisch getinte Aurora-grafieken op grote acrylplaten. Ze sieren nu het plafond van de wandelgangen waar de parlementariërs dagelijks doorheen lopen, als een herinnering aan een van de strekkingen uit de Duitse 20ste-eeuwse politieke geschiedenis.
De laatste zaal vormt het hoogtepunt van de tentoonstelling en is een reconstructie van een geluidsinstallatie, de zogeheten Lautprozessraum, die door Claus in 1995 te Chemnitz werd ingericht. De bezoeker zet de experimentele hoorstukken zelf in gang door rond te lopen in de zaal waar bewegingssensoren zijn geïnstalleerd die de luidsprekers aansturen.
Hoewel het ondoorgrondelijke karakter van het werk in de tentoonstelling behouden blijft, slagen de curatoren Matthias Flügge en Brigitta Milde erin de iconografische betekenis op de voorgrond te stellen en te illustreren. Door de toevoeging van notitieboeken waarin Claus zijn dromen vastlegde of zijn aan concrete poëzie herinnerende gedichten opschreef, en doordat bijvoorbeeld de correspondentie met de uitgever van de Aurora-cyclus wordt getoond, krijgt ook zonder belerende interpretaties van de tentoonstellingsmakers het werkproces van de kunstenaar de nodige diepgang.
• Geschrieben im Nachtmeer loopt nog tot 5 juni 2011 in de Akademie der Künste, Pariser Platz 4, 10117 Berlin-Mitte (030/200.570; www.adk.de). Het bijbehorende A3-tentoonstellingstijdschrift (8 euro) bevat teksten van onder meer Matthias Flügge en Brigitta Milde.