width and height should be displayed here dynamically

Chaplin et les images – burlesques contemporains

Charlie Chaplin is ongetwijfeld een van de belangrijkste iconen van de 20ste eeuw, en zoals het een icoon betaamt is het beeld dat we van hem hebben even stereotiep als de mythe die hem omringt. Dit zou een ware appreciatie van zijn werk altijd in de weg hebben gestaan. Een tentoonstelling in het Jeu de Paume wil daar iets aan doen, door de vele gezichten te tonen van zowel de mens, de kunstenaar als de publieke figuur.

Charles Spencer Chaplin (1889-1977) werd geboren in Londen en overleed op 88-jarige leeftijd in Zwitserse ballingschap. Op zijn twintigste vertrok hij met het music-hallgezelschap van Fred Karno naar de Verenigde Staten, waar hij ontdekt werd door Mark Sennet van de Keystone Studios, gespecialiseerd in het betere slagroomtaartengooiwerk en in dolkomische achtervolgingen. Zijn eerste kortfilm, Making a Living, dateert van 1914. Reeds in zijn tweede film, Kid Auto Race at Venice, verschijnt hij als het typische personage van de zwerver met de onafscheidelijke bolhoed en de wandelstok.

Dit eerste personage staat mijlenver af van de melancholische vagebond en de eenzame humanist, die vandaag in ons collectief geheugen staat gegrift. De vroege Chaplin, specialist van de achterbakse schop in het achterwerk, is zeker niet sympathiek; een brutale vlegel die de vrouw van zijn buurman verleidt en zijn vrienden oplicht. De toon is komisch, de verhaallijn beperkt. De expressieve rijkdom zit vooral in zijn gelaatsuitdrukkingen die hij als een volleerd mimespeler beheerst en die hem in staat stellen om een ruim gamma aan gevoelens uit te drukken.

Vrij snel ontpopt Chaplin zich als een gedreven orkestmeester die zowel produceert, realiseert als monteert, die zijn eigen rol speelt en zelf de muziek van zijn films componeert. In 1921 richt hij samen met Mary Pickford, Douglas Fairbanks en David Wark Griffith United Artists op om hun artistieke rechten te beschermen. Zijn veelzijdigheid stelt hem in staat de beperkte cinematografische schriftuur van het Keystone-format te overstijgen en zijn personage verder uit te diepen. De slechterik wordt een melancholische romanticus met een goed hart. Het burleske wordt komisch, de verhaallijn rijker, de intrige ingewikkelder. De boertigheden maken plaats voor emoties, al blijven die vrij sentimenteel en hengelt hij nog te veel naar medelijden. Met zijn personage groeit ook zijn sociaal engagement.

De talrijke persdossiers tonen aan dat alles wat er over hem verscheen nauwkeurig werd bijgehouden, en dat hij zijn publieke imago tot het uiterste wist te controleren. Toch viel zijn antimilitaristische houding bij het publiek niet in goede aarde. Terwijl in Europa de Eerste Wereldoorlog woedde, werkte hij in de Verenigde Staten aan zijn carrière, wat hem in Engeland niet in dank werd afgenomen. De druk werd zo groot dat hij op 5 juni 1917 een persbericht de wereld instuurde met de mededeling dat hij zich in een recruteringsbureau in Los Angeles had aangeboden, maar afgewezen werd wegens… te mager. Zijn eigen ervaringen dienden als inspiratiebron voor de kortfilm Shoulder Arms die in 1918 werd uitgebracht. In The Great Dictator (1940), zijn “eerste film waarin de geschiedenis groter is dan de kleine vagebond”, spreken de cineast en zijn personage uit dezelfde mond. In Monsieur Verdoux (1947), het ware verhaal van de (ten onrechte?) van moord beschuldigde Franse oplichter Landru, die stierf onder de guillotine, hekelt hij de ‘legale moorden’ van de oorlog: “Een moord maakt een bandiet, duizenden moorden een held, het aantal maakt heilig, mijn beste vriend.” Een uitspraak die hem in Amerika het etiket ‘asociaal’ opleverde. Wanneer hij door de Commissie van anti-Amerikaanse activiteiten wordt opgeroepen, weigert hij te verschijnen, en als hij enkele jaren later naar Europa reist, verneemt hij op de boot naar Engeland dat zijn visum voor de Verenigde Staten niet meer verlengd zal worden. Noodgedwongen gaat hij in Zwitserland in ballingschap.

De makers van Chaplin et les images konden uitgebreid putten uit de familiearchieven, wat enkele mooie home movies oplevert, maar ondanks de vele archieffoto’s, de Keystone Albums (fotogrammen die vergezeld worden door de handgeschreven verhaallijnen van zijn eerste 35 kortfilms), de originele filmaffiches en de talrijke filmfragmenten, doet deze tentoonstelling geen recht aan het oeuvre. Zo wordt in de catalogus uitvoerig ingegaan op Chaplins moeilijke relatie met de gesproken film, maar in de tentoonstelling is daar amper iets van te zien, terwijl dit met enkele goed gekozen fragmenten makkelijk gevisualiseerd kon worden. Het universele karakter van Chaplins films heeft ongetwijfeld te maken met de afwezigheid van gesproken taal. Door gebruik te maken van het woord, riskeerde ook het plastisch-visuele aspect van zijn kunst aan belang in te boeten. Tien jaar na de uitvinding van de geluidsfilm presteert Chaplin het in Modern Times om te doen alsof die niet bestond. Zoals reeds in de eerste geluidsfilms wil hij wel een liedje zingen, maar omdat hij altijd de woorden vergeet schrijft Paulette Goddard de tekst op zijn manchetten. Wanneer hij opkomt, het publiek met wijd uitslaande armen begroet en hierbij zijn manchetten verliest, zingt hij een onverstaanbaar lied. Het publiek ontdekt zijn stem, maar verstaat hem niet. Pas op het einde van The Great Dictator verstaat men hem wel, als hij in een ernstige speech met een boodschap van hoop en vrede de mensheid toespreekt. Eindelijk vindt de kunstenaar zijn stem, maar tegelijk verliest hij zijn kunst.

Het enige belang van deze tentoonstelling is dat ze tachtig jaar na het verschijnen van The Gold Rush, zijn eerste langspeelfilm, opnieuw de aandacht vestigt op het werk van een van de meest originele kunstenaars van de 20ste eeuw. Het oeuvre van Chaplin is ondertussen volledig verkrijgbaar op dvd. Samen met de rijk geïllustreerde catalogus van Chaplin et les images is dat meer dan wat de tentoonstelling kan bieden. Dit is jammer, want het oeuvre biedt veel mogelijkheden voor een creatieve benadering. Op drie schermen ziet men synchroon de drie eindes van The Great Dictator, The Circus en Monsieur Verdoux. Als men bedenkt wat een kunstenaar als Pierre Huyghe hiermee zou kunnen doen, dan beseft men hoeveel kansen men liet liggen om, zoals bij de Hitchcocktentoonstelling enkele jaren geleden in het Centre Pompidou, via artistieke interpretaties boeiende inzichten te genereren.

Het feit dat men de behoefte voelde om een extra luik met hedendaagse kunst toe te voegen, onder de titel Burlesques contemporains, geeft aan dat Chaplin, althans zoals hij hier wordt voorgesteld, niet voldoende stof opleverde voor een volwaardige tentoonstelling. Het is niet duidelijk of Burlesques contemporains als een hommage aan Chaplin moet worden opgevat. Het reduceren van zijn werk tot een burleske, is alleszins in tegenspraak met de ambitie van de hoofdtentoonstelling om het stereotiepe beeld van Chaplin te nuanceren. Van Dale definieert het burleske als boertig, plat of gechargeerd komisch, maar zegt ook dat “het burleske bestaat in de opzettelijk lachwekkende voorstelling van het grootse en verhevene”. Burlesques contemporains blijft helaas steken bij de eerste definitie. De organisatoren zelf menen dat deze tentoonstelling ‘comique de geste’ is, en zij bedoelen daarmee dat het lichaam van de kunstenaar een belangrijke plaats inneemt. Een “burlesk lichaam” is volgens hen “een lichaam waarvan de polariteiten werden omgekeerd”, of het nu gaat over de fysieke wetten van de zwaartekracht, de sociale wetten van competentie en incompetentie, of de fysieke/morele wetten van macht en onmacht. Het burleske is ontstaan uit de commedia dell’arte. Burlesk is bijvoorbeeld een situatie waarin de aanvaller geveld wordt door de manier waarop het slachtoffer zijn slagen ontwijkt. Van daaruit evolueert het burleske naar symbolische situaties waarbij de zwakte van het slachtoffer door omkering plotseling zijn sterkte wordt.

Onder de noemer van ‘hedendaags burlesk’ worden de meest verschillende werken samengebracht, zoals Clockshower van Gordon Matta-Clark, Singing Sculptures van Gilbert & George, Lauf der Dinge van Fischli & Weiss of Vexation Island van Rodney Graham. Video’s werken hier beter dan foto’s, want in afwachting van de pointe is het tijdsverloop belangrijk. In veel werk wordt de handeling gerelativeerd of gededramatiseerd door eindeloze herhaling. Objecten, zoals de sadomasochistisch uitgedoste nestkastjes van Wim Delvoye (men vraagt zich wel af wat dit met het burleske vandoen heeft) of het schilderende vliegtuig van Richard Jackson, krijgen algauw iets van een gag. Helemaal niet burlesk maar wel mooi en poëtisch is Returning a Sound, een video van Jennifer Allora & Guillermo Calzadilla waarin een jongeman een trompet monteert op de uitlaat van zijn motorfiets, om vervolgens al toeterend door een Zuid-Amerikaanse stad en dito landschap te rijden. Een verademing is de herontdekking van de mythische Nederlandse kunstenaar Bas Jan Ader. In een filmpje uit 1970 zien we hoe hij met zijn fiets in een Amsterdamse gracht rijdt of thee drinkt onder een reusachtige theekist die toeklapt als een muizenval. In 1975 vertrok hij voor het tweede deel van zijn In search of the miraculous vanuit Cape Cod met een zeilboot naar Europa. Sindsdien is niets meer van hem vernomen.

 

• Chaplin et les images en Burlesques contemporains lopen tot 11 september in Jeu de Paume, Place de la Concorde, 75001 Parijs (01/47.03.12.50; www.jeudepaume.org).