width and height should be displayed here dynamically

Lucien Hervé

Lucien Hervé, geboren als Laszlo Elkan (°1910), omschrijft zichzelf als “een man die gepassioneerd is door het leven”. Dat uit zich in een fanatieke artistieke, politieke en sportieve activiteit. Nadat hij zich in de jaren dertig in Parijs had gevestigd, ontpopte Hervé zich achtereenvolgens als modeontwerper, worstelkampioen, vakbondsleider, regisseur, journalist en schilder. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij actief in het verzet – van die tijd dateert zijn pseudoniem Lucien Hervé. Zijn debuut als architectuurfotograaf is een mooi staaltje van blufpoker: eind jaren veertig neemt hij op één dag 650 foto’s op de werf van de Unité d’habitation in Marseille, een controversieel project van de omstreden modernistische architect Le Corbusier. Als hij later de foto’s aan de grote meester laat zien, herkent deze meteen het oog van een architect. Hervé haalt deze anekdote aan in een kort gefilmd interview dat op de tentoonstelling te zien is. Deze opname vormt ook het geluidsdecor van de tentoonstelling. Terwijl we naar de foto’s kijken, horen we voortdurend de naam Le Corbusier; niet onterecht, want na hun eerste ontmoeting werd Hervé zo goed als zijn ‘hoffotograaf’.

De foto’s van Hervé worden in het CIVA niet chronologisch of per gebouw getoond, maar gegroepeerd rond vijf thema’s: “Abstractie”, “Materialen”, “Nieuwe steden”, “De aanwezigheid van de mens” en “Lucien Hervé intiem”. Abstractie is het centrale begrip in de fotografie van Hervé. Hij concentreert zich op de elementaire principes van de architecturale compositie, zoals licht, ritme, textuur en geometrie. Vooral het spel met licht en schaduw is alomtegenwoordig, in navolging van Le Corbusiers bekende dictum “L’architecture est le jeu savant correct et parfait des volumes assemblés dans la lumière… Les ombres et les clairs révèlent les formes”. Het in beeld brengen van gebouwen heeft bij Hervé dan ook niets te maken met documentaire fotografie. Zoals de reportagefotografie volwassen werd met legendarische figuren als Doisneau, Lartigue en Cartier-Bresson, zo valt de carrière van Hervé samen met de emancipatie van de architectuurfotografie. Van een technisch metier evolueerde zij na de oorlog tot een volwaardig expressief medium dat evenveel vertelt over de fotograaf als over de architectuur. De weergave van een gebouw is bij Hervé steeds ondergeschikt aan een idee of een visueel effect. Misschien wil hij nog het meest de wereld in vormen gieten en er mooie composities mee maken. Daarbij maakt hij veelvuldig gebruik van diagonale composities en lange, harde slagschaduwen, typisch voor de constructivistische esthetiek uit de jaren twintig. Het leidt tot een grafische architectuurbenadering die het gebouw losmaakt van zijn functionele en technische werkelijkheid. Hervé heeft ook een scherp oog voor de materialiteit van de bebouwde omgeving, geheel conform de ‘brutalistische’ tendens in de architectuur en de beeldhouwkunst van de jaren ’50 en ’60, toen de lichtheid van de uitgepuurde, vooroorlogse machine-esthetiek moest wijken voor massieve volumes en organische materialen.

Als huisfotograaf van Le Corbusier was Hervé een bevoorrechte getuige van de heroïsche momenten van de Internationale Stijl: door zijn lens zag hij hoe de moderne architectuur de wereld veroverde. Zo maakte hij uitgebreide reportages over Chandigarh en Brasilia, twee nieuwe hoofdsteden waarmee respectievelijk India en Brazilië hun politieke en economische aspiraties kracht bijzetten. Op Hervé’s foto’s verschijnen deze nieuw aangelegde steden als ijle en overgedimensioneerde composities met her en der een spoor van menselijke aanwezigheid. Hervé meet zich ook met de universele voorbeelden uit de architectuurgeschiedenis, zoals de abdij van Le Thoronet en het Escurial. Deze gebouwen kunnen als historische toetsstenen worden beschouwd voor elke architect. Interessant is dat hij ze fotografeert op een manier die niet wezenlijk verschilt van zijn interpretatie van hedendaagse architectuur. Hij is in eerste instantie op zoek naar wat Le Corbusier als l’espace indicible omschreef: dat metafysische element dat de ruimte doet leven. Architectuur ervaar je niet alleen met de ogen, maar met het hele lijf. Toch bewaart Hervé altijd een duidelijke afstand. In tegenstelling tot fotografen als René Burri is hij niet geïnteresseerd in het anekdotische. Het gaat hem niet om de bebouwde omgeving als decor of katalysator van sociale interactie, maar om de esthetische beleving van een ruimtelijke compositie. De personages op zijn foto’s zijn vooral nuttig als schaalaanduiding; ze bewonen de architectuur niet.

Hervé fotografeert als een architect. Zoals een architect tracht hij emoties op te wekken door middel van een constructieve en tektonische rationaliteit. Geen wonder dat hij zijn foto’s zo vaak bijknipte met de schaar, tot de compositie hem beviel. Ook hierin lijkt hij op een architect, die zijn oorspronkelijke schets bijwerkt tot niets meer kan worden weggelaten, zonder dat het de compositie of de ruimtewerking schaadt. Meteen breekt Hervé ook met een taboe van de fotografie: de idee dat het fotografische beeld en zijn negatief ondeelbaar zijn. Bij Hervé wordt het negatief juist een vertrekpunt voor de zoektocht naar het perfecte beeld.

Het laatste deel van de tentoonstelling, “Lucien Hervé intiem”, toont de persoonlijke relatie van de fotograaf met zijn medium en andere expressievormen. Fascinerend zijn de foto’s van Hervé’s appartement in Parijs, een soort Gesamtkunstwerk dat als een sanctuarium van de moderne beweging kan worden beschouwd. Gezien het belang van de compositie in Hervé’s fotografie en zijn specifieke houding ten opzichte van het medium, had dit luik van de tentoonstelling wel uitgebreider mogen zijn. Nu wordt de bezoeker niet meer dan een oppervlakkige blik gegund in het laboratorium en het mentale en artistieke referentiekader van deze kunstenaar. Zo blijven een aantal evidente vragen onbeantwoord: fotografeert Hervé enkel in zwart-wit? En waarom bestaat de tentoonstelling bijna volledig uit foto’s van de jaren ‘50 en de vroege jaren ‘60? Heeft de man sindsdien niets meer gepresteerd? Niets is minder waar. Tussen 1970 en 1974 bracht Hervé verschillende maanden door in België, om er beelden te schieten bij een belangrijk referentiewerk, Architecture moderne en Belgique van Pierre Puttemans (Brussel, Vokaer, 1975). In het CIVA komt deze grote opdracht niet aan bod; enkel in de catalogus wordt er vluchtig naar gerefereerd. Hervé wilde dat kijken naar architectuur een avontuur was; een ruimere selectie uit zijn excursies in België had zijn avontuurlijkheid als fotograaf beter in de verf gezet. De beperkte selectie die nu te zien is, bevestigt vooral oude clichés en bouwt zo gestaag verder aan de zorgvuldig geconstrueerde mythe rond deze merkwaardige fotograaf.

 

• Lucien Hervé – L’oeil de l’architecte, nog tot 25 september 2005 in het CIVA (Centre International pour la Ville et l’Architecture), Kluisstraat 55, 1050 Brussel (02/642.24.53; www.civa.be).