width and height should be displayed here dynamically

Cultuur na paars

In de troebele dagen en weken na de moord op Pim Fortuyn regende het verdachtmakingen: de kogel zou van links zijn gekomen en “de media” zouden verantwoordelijk zijn geweest voor de demonisering van Fortuyn. Terwijl LPF-sympathisanten krantenredacties voor de rechter daagden, bleef het in de cultuursector angstvallig stil. Enkele schrijvers waagden zich in de dagbladen aan een kritische analyse, maar de pogingen tot reflectie waren in de rest van de culturele sector te tellen op de vingers van één (verminkte) hand. De wereld van de beeldende kunst was daarop geen uitzondering. In gesprekken werd de politieke en maatschappelijke situatie weliswaar bezorgd besproken, maar men hield alles keurig binnenskamers. Tijdens de kabinetsformatie versmalde de bezorgdheid zich bovendien al snel tot de kwestie welke partij de staatssecretaris voor cultuur zou mogen leveren. Liefst de VVD, zo luidde de communis opinio. VVD’ers zouden het immers goed voorhebben met de kunst, al was het maar omwille van prestige en economische impulsen. Het was dan wel CDA-minister Elco Brinkman die de cultuur ooit omschreef als “het glijmiddel van de economie”, maar de liberalen hebben deze leer toch het meest verinnerlijkt. Dat de cultuurportefeuille door CDA en VVD uiteindelijk als zijnde ‘niet essentieel’ aan de LPF werd overgelaten, geeft wel aan dat de kunstliefde onder (liberale) politici zo haar grenzen kent.

 

Het hoeft niet te verbazen dat men in de kunstwereld vooral denkt aan het veiligstellen van de eigen positie. Zij onderscheidt zich hierin niet van bijvoorbeeld de tuinbouwsector of het banketbakkersgilde. Niettemin zou men van de kunstwereld een groter gevoel van verantwoordelijkheid mogen verwachten voor het maatschappelijke en politieke klimaat. In het moderne tijdperk is de kunst dan wel een specialistische aangelegenheid geworden, maar slechts zelden heeft zij zich met die specialistische status tevredengesteld. Zelfs de meest hermetische moderne kunst heeft doorgaans de ambitie gehad om meer te zijn, om een bredere relevantie te hebben en invloed uit te oefenen op de public sphere, de kritische openbaarheid. Een kunstwereld die zich om opportunistische redenen niet met politieke of maatschappelijke kwesties bemoeit, reduceert haar tentoonstellingen en publicaties tot het equivalent van specialistische vakbladen voor de tuinbouwsector of een nieuwsbrief van het banketbakkersgilde: media die niet eens tráchten om een publiek te adresseren, en daarmee een vorm van kritische openbaarheid te scheppen, maar tevreden zijn met een doelgroep. Onder Paars is het culturele veld inderdaad meer dan ooit gericht geraakt op doelgroepen en streefcijfers, en uiteindelijk op het tevredenstellen van de overheid of haar institutionele stromannen. Het enige wat de verzelfstandiging van culturele instellingen heeft opgeleverd is nog meer horigheid dan voorheen; de spelers in het culturele veld kijken nauwelijks verder dan de ‘beleidsspeerpunten’ van de overheid. Men neemt geen verantwoordelijkheid voor het instandhouden of creëren van een openbaar debat.

Op 17 mei jongstleden, elf dagen na de moord op Fortuyn en twee dagen na de parlementsverkiezingen, werd in Rotterdam de 9de Rotterdam-Maaskantprijs voor Jonge Architecten uitgereikt. De prijs ging naar de architectuurhistoricus en -criticus Wouter Vanstiphout, en via hem ook naar Crimson, het collectief waar hij deel van uitmaakt. In de voordracht die hij bij deze gelegenheid hield, viel Vanstiphout de versmelting van de cultuursector – in het bijzonder de architectuurwereld – met de Paarse beleidsmachinerieën aan. Vanstiphouts betoog, dat uitdraait op een pleidooi voor populisme, is niet bepaald onproblematisch. Mede daarom zou deze tekst echter kunnen dienen om alsnog de discussie op gang te brengen, en niet alleen in de wereld van de architectuur. Paul Kuypers en Bart Lootsma schreven daartoe op verzoek van De Witte Raaf ieder een reactie op Vanstiphouts verhaal.