width and height should be displayed here dynamically

Danser sa vie.

‘Mijn kunst is een poging om in gebaren en beweging de waarheid van mijn wezen uit te drukken. Vanaf het begin heb ik niet anders gedaan dan mijn leven te dansen.’ De titel van de tentoonstelling Danser sa vie is overgenomen uit bovenstaand citaat van Isadora Duncan, pionier van de moderne dans aan het begin van de 20ste eeuw. Hoewel het eerste deel van Duncans uitspraak nu naïef mag aandoen, geeft het de impuls van de moderne dans goed weer. Op blote voeten en zonder korset droeg Duncan bij aan de bevrijding van het dansend lichaam uit het keurslijf van het klassieke ballet. Duncan bereidde zo de weg voor van de expressionistische Ausdruckstanz. Losgemaakt uit deze specifieke context, geeft de tentoonstellingstitel Danser sa vie de uitdaging weer die onvermijdelijk gepaard gaat met een tentoonstelling over de ‘dialoog’ of ‘resonanties’ tussen moderne en hedendaagse dans enerzijds, en beeldende kunst anderzijds: hoe een levende, lichamelijke kunstvorm te exposeren in het museum?

De eerste zaal is een overweldigend openingsstatement dat de drie belangrijkste media in de tentoonstelling aankondigt: beeldende kunst, film en performance. In het videowerk In the Palace van Daria Martin staan dansers stil in wisselende constellaties die de geschiedenis van de moderne dans evoceren, terwijl de camera tussen hen door ‘danst’. Indrukwekkender zijn de enorme muurschildering La Danse – dite de Paris van Henri Matisse uit de jaren 30, en een danser die op de grond een trage choreografie uitvoert, een performance van Tino Sehgal. De aanwezigheid van de danser in de eerste zaal is een geniale zet, want roept direct de vraag op naar de verbanden tussen leven en kunst, tussen kijken en bekeken worden. Vervolgens ontvouwt zich een labyrintisch parcours langs de geschiedenis van de moderne dans en de uitwisselingen met de beeldende kunst in de 20ste eeuw, van Nijinksi tot Gonzalez-Torres. De omvangrijke tentoonstelling – met 400 werken in verschillende media – is opgedeeld in drie delen, die weer chronologisch zijn onderverdeeld in kleinere secties. De onderverdeling is gebaseerd op verschillende vormen van uitwisseling tussen dans en plastiek: ‘dans als expressie van subjectiviteit’; ‘dans en abstractie’; en ‘dans en performance’.

De lijfelijke indruk van Sehgals performance verlevendigt het historisch documentatiemateriaal. Foto’s van de scandaleuze dansvoorstelling l’Après-Midi d’un faune uit 1912 worden verder ‘geanimeerd’ door een video van een recente remake van het ballet. Desalniettemin doet het hele ballet, inclusief de destijds gewraakte masturbatiescène van de faun, gedateerd aan. De dynamische, seksuele kracht en impact van de legendarische danser Nijinksi komen dan weer wel tot uitdrukking in kleine sculpturen die Rodin van hem maakte, en, opvallend, in zelfensceneringen van Matthew Barney als faun in het werk Drawing Restraint 7 (Kid). Het koppelen van choreografen en kunstenaars die elkaar wederzijds beïnvloedden wordt in de rest van de tentoonstelling doorgezet, en voert in de eerste sectie over ‘Ausdruckstanz’ verder langs ritmische gymnastiek en Körperkultur, het expressionisme, en dans als Olympische sport tijdens het Derde Rijk.

De tweede sectie, ‘dans en abstractie’, concentreert zich eveneens op historische avant-gardes, en behandelt dada, orphisme, futurisme, de Stijl en het Bauhaus. Wederom worden kunstwerken aangevuld met documentatiemateriaal en film, en worden lijnen doorgetrokken naar latere ontwikkelingen in de 20ste eeuw. Wat hier vooral opvalt is de interactie tussen bewegend beeld en schilderkunst. Een videoprojectie toont de invloedrijke ‘serpentinedanseres’ Loïe Fuller, die met armprothesen onder lange gewaden een ingewikkelde choreografie uitvoerde, waarbij haar lichaam verdween in de abstracte bewegingsfiguren die zij creëerde met de stof van haar jurk. Dit bewegend beeld actualiseert de impact van de introductie van beweging in de schilderkunst. In de ritmes van een schilderij van Sonia Delaunay van enkele jaren later, zie je ineens weer het afgebeelde dansfeest voor ogen. Nog leuker is Fernand Légers film Ballet mécanique uit 1924, een dadachoreografie van voorwerpen als trechters, caleidoscopen en tulbandvormen, middels montage afgewisseld met fragmenten van het menselijk lichaam. Deze zeer uitgebreide sectie eindigt met ruimtefuturisme uit de jaren 60, dansexperimenten opgetekend in film en objecten, waarin Buck Rogers de licht-ruimtemodulator van Alexander Rodtchenko lijkt te ontmoeten.

Vanaf de jaren 60 buitelen dansvernieuwers en performancekunstenaars over elkaar heen in de derde sectie, ‘dans en performance’. Cunningham, Johns, Kaprow, Warhol, Morris, Nauman, Schneeman, maar ook Pollock en Yves Klein ontbreken niet, en zelfs Helio Oiticica is erbij. Aan de kant van de choreografen zien we hier, behalve van Cunningham, onder andere film- en fotografisch materiaal van Jan Fabre, Martha Graham, Simone Forti, het Judson Dance Theater, Yvonne Rainer en Trisha Brown.

De uitgebreide, essayistisch opgezette tentoonstelling valt tegen het eind van het parcours stil. De laatste zaal bevat weliswaar verschillende filmzalen waaruit discomuziek klinkt, maar waar eerder historische filmfragmenten de werken van de avant-garde in de verbeelding weer tot leven konden brengen, slaat de discomuziek bijvoorbeeld het werk met de getekende danspassen van Andy Warhol eerder dood. Misschien staan we kritischer tegenover de geëvoceerde context omdat we er meer mee vertrouwd zijn. Disco roept hier louter een sfeer op. Net voor de uitgang staan twee werken van Felix Gonzalez-Torres. Het ene is een vierkant wit houten podiumpje, omkranst door gloeilampen. Het podium blijft leeg. Gloeilampen bakenen in een slinger een hoek van dezelfde zaal af. Hier hangen twee koptelefoons aan de muur, en een bordje geeft aan dat spontane dansparen hier de Weense wals mogen dansen. Niemand danst. Sterker nog, de kunstenaar wist dat, want het zou onmogelijk zijn de wals te dansen zonder verstrikt te raken in de draden van de koptelefoons die aan de muur vastzitten.

’Elke dag dat men niet minstens eenmaal heeft gedanst dient als verloren te worden beschouwd’, schreef Nietzsche in Aldus sprak Zarathoustra. Waar Duncan nog heilig in dergelijke uitspraken geloofde, en de moderne dans het utopische project volgde van een werkelijke uitdrukking van een waarheid, met en in het lichaam, steekt de postmoderne leegte aan het eind van een zo levendige tentoonstelling schraal af. De onbenutte werken van Gonzalez-Torres blinken uit in lulligheid. En de afsluitende video stemt al helemaal somber: deze toont een voorstelling van de Franse choreograaf Jérôme Bel, waarin eenzame dansers op tragisch-clichématige meezingers lusteloos de inhoud van de liedteksten proberen te verbeelden. Is het dan werkelijk afgelopen met de vreugde en de ‘oerkracht’ van de dans? Het is lovenswaardig dat de inmiddels obligate nostalgie naar het project van het modernisme eigenlijk hier pas wordt opgeroepen. En gelukkig gaat het randprogramma elders in het gebouw verder met dansvoorstellingen, performances, workshops en lezingen. 

Danser sa vie tot 2 april in het Centre Pompidou, Place Georges Pompidou, 75004 Parijs (01/44.78.12.33; www.centrepompidou.fr).