width and height should be displayed here dynamically

De bittere pil van een moedige N-VA

Sinds het eerste opinieartikel dat Bart De Wever voor De Standaard schreef, weten we dat wie zijn ideeën wil verkopen, moet proberen ‘zijn politiek taalgebruik op te leggen aan zijn tegenstander’. Dit is inderdaad een belangrijk principe voor iedere politieke speler die streeft naar morele en politieke hegemonie. De mate waarin kiezers, journalisten en politieke tegenstanders het discours van de N-VA overnemen, speelt dan ook een grote rol in de verkiezingsuitslag.

Om haar visie ingang te doen vinden, zet de N-VA zwaar in op een strak gestroomlijnde politieke beeldvorming, die teruggaat op een uitgekiende communicatiestrategie. Zo is er het overwinningsteken, dat opduikt in zowat elke media outlet van de partij. De partijleden herhalen bovendien dezelfde woorden in een veelheid aan communicatiemiddelen, en de zelfprofilering van de partij is bijzonder homogeen. De N-VA-strategie is uiterst gelaagd — afhankelijk van het doelpubliek past ze de vorm van haar communicatie aan — en de rode draad wordt daarbij op geen enkel niveau uit het oog verloren.

Die rode draad bestaat uit een reductie van het maatschappelijk debat tot een noodzakelijke keuze tussen twee modellen: dat van de PS en dat van de N-VA zelf. In dit artikel zullen we de polariserende tactiek van de partij belichten, voor we overgaan tot een analyse van de manier waarop ze haar boodschap verspreidt en zichzelf profileert: als een eerlijke, realistische en hoopvolle partij die het beschadigde sociale weefsel van de Vlaamse natie wil herstellen door harde economische maatregelen te nemen.

 

De gefnuikte verlangens van Vlaanderen

Dat de N-VA kiest voor een polariserende strategie is niet nieuw. Als vanouds spreekt haar voorzitter graag over een land dat geblokkeerd wordt door de aanwezigheid van twee culturen, twee gemeenschappen en twee publieke opinies. Het uitgangspunt is een isomorfie tussen een imaginaire culturele eenheid en een politieke eenheid. Recent vroeg het programma Reyers Politiek nog aan elke politieke partij om tekst en uitleg bij haar ideologie te geven. Toen De Wever het over het nationalisme van zijn partij had, zei hij niet te geloven in het individualisme van de liberalen of in de staat van de socialisten. Wél geloofde hij dat ‘een groep mensen aan elkaar vastgeklonken is, lotsverbonden is, omdat ze samen op een lapje grond wonen, omdat ze een gemeenschappelijk verleden hebben of toch het idee dat ze dat hebben, omdat ze een cultureel patroon hebben dat hen aan elkaar bindt en samen een democratie maken. En voor ons is dat Vlaanderen. We zijn samen met 6,5 miljoen mensen lotsverbonden in één democratie, en daar willen wij positief mee aan de slag gaan.’

Voor De Wever betekent dit dat je de culturele eenheid en de staat moet laten samenvallen. De democratische opvatting van de partij is met andere woorden nog steeds gebaseerd op een klassieke vorm van nationalisme, die uitgaat van een culturele homogeniteit. Interne verschillen binnen beide landsdelen worden genegeerd. Zo stelt Ben Weyts dat de partij enkel één grote ambitie heeft: ‘Wij willen de Vlamingen het beleid geven waar ze al zo lang voor stemmen, maar dat ze nooit krijgen.’ De Wever benadrukt dan weer steevast dat Vlaanderen rechts en Wallonië links kiest.

Tegenover het strategische verzwijgen van verschillen binnen Vlaanderen, staat het aanscherpen van externe verschillen. Die strategie is op zich niet van recente datum, maar een nieuw element in de huidige campagne is wel het tegenover elkaar stellen van de twee modellen, waarbij de aanhangers van het zogenaamde ‘PS-model’ de realisatie van een Vlaamse identiteit en natie blokkeren. Dat biedt de N-VA het tactische voordeel dat ze niet aleen de PS, maar meteen heel wat van haar (directere) tegenstanders zwart kan maken. Zo kan ze de Vlaamse regeringspartijen voor de voeten werpen dat zij participeren aan het PS-model. In de inleiding van het document Verandering voor Vooruitgang – de verzameling congresteksten van de N-VA – vat Ben Weyts de clash van modellen als volgt samen: ‘De Vlamingen zijn toch altijd redelijk duidelijk geweest in hun keuzes, vandaag én de voorbije vijfentwintig jaar? Als je het de Vlaamse partijen vraagt, dan pleiten zij bijvoorbeeld allemáál voor ingrijpende lastenverlagingen. En toch volgen er geen ingrijpende, structurele hervormingen. Waarom niet? Omdat men dat elders anders ziet. Keer op keer botste de roep naar verandering op het ’non’ van vooral de PS. Maar keer op keer stapten de Vlaamse traditionele partijen tóch in een federale regering, die dan precies het tegenovergestelde deed van wat de Vlaamse kiezer wou.’ Het verwijt aan de regeringspartijen komt dus neer op een impliciet verwijt van collaboratie met de tegenstander. De verlangens van de ander – een links Wallonië, volgens De Wever – dwarsbomen de rechtse droom van de Vlaming. De Vlaamse regeringspartijen worden zo enemies from within die de roofbouw van de PS op de Vlaamse natie mogelijk maken.

Hoe dit polariserende schema precies wordt ingevuld, wordt duidelijk wanneer we kijken naar de ‘infografieken’ die de N-VA ontwikkelde om het discours van haar militanten te stroomlijnen. (zie illustratie) Aan de hand van de oppositie tussen twee ‘modellen’ – rood en links versus geel en rechts – kunnen we zien hoe de N-VA haar boodschap omtrent welvaart en welzijn articuleert. Opvallend daarbij is dat het discours over twee botsende culturen of naties op de achtergrond verdwijnt. Expliciete verwijzingen naar taal en identiteit worden achterwege gelaten ten voordele van een economische argumentatie, die de werkende, sparende en ondernemende Vlaamse middenklasse moet aanspreken. Impliciet is het culturele antagonisme nog steeds aanwezig — de taalgrens wordt met een slot afgegrendeld, als symbool voor de geblokkeerde democratie en identiteit — maar het wordt wel ingebed in een economisch ‘verhaal’.

Binnen dat verhaal staat het PS-model voor verspilling en onverantwoordelijkheid, wat onderstreept wordt door de eindeloze reeks cijfers die op de infografiek als achtergrond dient. Verandering wordt tegengehouden door een figuur met een rood strikje, die zijn model van bovenaf oplegt. Di Rupo wordt zo gerepresenteerd als een alleenheerser die ‘de factuur’ afwentelt op de werkende belastingbetaler, de volgende regering en volgende generaties. De infografiek vat zo twee verwijten samen: het weigeren van hervormingen en het verhogen van de overheidsuitgaven. De gevolgen van dit beleid worden gekaderd in zuiver financiële termen: stijgende belastingen en een oplopende staatsschuld. De boodschap is dat de PS niet alleen socialistisch, maar ook asociaal is. Hoewel deze argumentatie op het eerste gezicht economisch lijkt, is ze fundamenteel identitair: het PS-model belet dat de Vlaming zijn of haar werkende, sparende en ondernemende eigenheid kan realiseren.

 

Een harde geneesheer

In tegenstelling tot de PS is de N-VA naar eigen zeggen niet socialistisch, maar wél sociaal. Op de persconferentie naar aanleiding van het ‘plan V’, het becijferde verkiezingsprogramma van de N-VA, stelde De Wever zelfs dat solidariteit ‘van wezenlijk belang is voor een gemeenschapspartij’. In Reyers Politiek luidde het dan weer: ‘Wij zijn bij uitstek geen neoliberalen en geen asocialen’.

In dat verband ontkent de N-VA met klem dat zij de afbraak van de sociale zekerheid voorstaat. Een van de baselines van de N-VA is juist dat, om de door de Vlaming gewaardeerde sociale zekerheid te behouden, erin gesnoeid moet worden. De partij lijkt er met haar discours op te gokken dat de Vlaming voor een ‘harde geneesheer’ zal kiezen. Ze erkent dat de voorgeschreven pil bitter zal smaken, maar hoopt dat de kiezer een soort shocktherapie zal kiezen. Volgens De Wever moeten we ‘door de zure appel’ van het plan V bijten en kunnen we daar alleen maar ‘gezond van worden’.

Met die profilering van de eigen boodschap zijn we beland bij de zogenaamde ‘metataal’, die een belangrijk onderdeel vormt van elk politiek discours. Politieke communicatie wordt immers niet enkel beoordeeld op de inhoud van wat gezegd wordt; hoe deze gekaderd wordt en welke waarden daaraan gelinkt worden, is minstens even belangrijk. Het kader dat de N-VA hanteert, is dat van een realistische politiek, waarbij het pijnlijke karakter van de boodschap de eerlijkheid, durf en moed van de partij moeten onderstrepen. Zo stelt De Wever dat het plan V ‘misschien eerlijker dan politiek gezien verstandig is’. Elders vergelijkt hij zijn voorstellen met de ‘moedige maatregelen’ die Dehaene nam om de Maastrichtnormen te halen. Ook Nadia Sminate legt gelijkaardige accenten: ‘Wij durven de problemen te benoemen.’

In het verlengde van die beeldvorming stemt de N-VA haar campagne af op de angsten die volgens haar bij een groot deel van de Vlaamse kiezers heersen. De perceptie dat de N-VA met haar harde maatregelen tegemoetkomt aan reële noden, kreeg bovendien een duwtje in de rug door het verkiezingsonderzoek van de VRT. De democratische bezorgdheden van de burger werden hierin namelijk besproken in termen van onzekerheid en angst: voor onbetaalbare pensioenen, ongecontroleerde migratie, de toekomst van onze kinderen. Binnen de logica van de N-VA zullen al deze zaken realiteit worden wanneer het PS-model gerealiseerd wordt. Daartegenover stelt de N-VA een boodschap van ‘hoop’, die gericht is op concrete zaken: vrije schoolkeuze, het vinden van werk door arbeid goedkoper te maken voor bedrijven, betaalbaar wonen, meer overhouden van je salaris, ’s nachts veilig over straat kunnen lopen, een eerlijk en vast pensioen.

Deze boodschap van hoop wordt gevisualiseerd in een campagnefilmpje dat eveneens getoond werd in Reyers Politiek. In dat filmpje werd baby Lucas vastgehouden door een paar liefhebbende armen. De voice-over verwelkomde Lucas in ‘ons Vlaanderen’ en somde de hierboven opgesomde beloften op, om te besluiten dat al deze zaken gerealiseerd kunnen worden, ‘tenminste, als het van ons afhangt’. Na de vertoning van het filmpje merkte Sminate nog eens letterlijk op dat het filmpje over Lucas ‘een boodschap van hoop’ vormt. De Wever koppelde het filmpje bovendien aan het nationalistische en identitaire uitgangspunt van de partij: hij stelde dat de handen die de baby vasthielden niet toebehoren aan de staat of aan een individu, maar aan de gemeenschap die Vlaanderen is.

 

Een strategie gericht op herkenning en saturatie

Succesvolle campagnes hangen niet alleen af van hoogdravende beleidsteksten of van een praatuurtje op Canvas. De N-VA weet als geen ander haar programma én de daaraan gekoppelde metataal op verschillende abstractieniveaus en in verschillende media te brengen. Wat op het eerste zicht communicatieve blunders lijken die de geloofwaardigheid van de partij kunnen schaden, zijn vaak berekende interventies die de publieke identiteit van de partij versterken. We kunnen dan ook spreken van een gelaagde communicatiestrategie, die gericht is op saturatie en op het losweken van gevoelens van herkenning bij een zo breed mogelijk kiezerspubliek. De baseline ‘Denken. Durven. Doen.’ is alom aanwezig en ook het V-teken circuleert in zowat alle media. Daarnaast biedt de polariserende strategie van de partij een overkoepelend interpretatiekader, dat bovendien gekoppeld wordt aan concrete besognes.

Dit is in eerste instantie gebeurd via de 25 ‘verbintenissen’, die het startpunt vormen van de N-VA-campagne en het uitgangspunt zijn van een reeks onlinefilmpjes waarin relatief onbekende N-VA-gezichten zich uitspreken over wat hen echt dwars zit. Alle basiselementen van het plan V zijn aanwezig in deze fase van de campagne, maar worden op een minder becijferde manier aan de man gebracht dan in het plan V, dat pas later wordt voorgesteld. De gekunstelde cameraprestaties zorgen ervoor dat de filmpjes al snel het mikpunt worden van spot en parodie. Dit heeft dan weer het voordeel dat de inhoud vrijwel volledig buiten schot blijft, maar vooral ook dat ze meteen op elke nieuwssite ‘gelinkt’ staan.

De filmpjes zijn geordend in vijf hoofdstukken. Onder het hoofdstuk Verantwoordelijkheid Belonen vinden we de verbintenissen ‘werken lonend maken’, ‘minder belastingen’, ‘een warm en sociaal beleid’, ‘langer werken, meer bouwen’ en ‘opbouwen van onderuit’. Het hoofdstuk Rechten en Plichten bevat filmpjes over ‘samenwerken’, ‘stijgende zorgkosten aanpakken’, ‘sterke politie en lik-op-stuk straffen’, ‘eerlijke migratie zonder achterpoortjes’ en een ‘fatsoenlijke politiek’. En dan zijn er nog vijftien filmpjes die zijn ondergebracht in de hoofdstukken Samenhorigheid Versterken, Minder overheid, Meer bestuur en Onze toekomst kiezen.

De twaalf mannen en veertien vrouwen die het woord nemen, worden met naam en beroep vermeld. Het is duidelijk dat zij sparende, werkende en ondernemende ‘gewone’ Vlamingen zijn. De enige werkzoekende die aan bod komt, pleit ervoor dat zij die kunnen werken, moeten werken. Migratie wordt dan weer aangestipt door iemand met een allochtone naam, en twee gepensioneerden hebben het over hun pensioenen en de staatsschuld. Door die opzet lijkt niemand te pleiten tegen zijn of haar belangen. De bittere pil wordt dus niet enkel door de partijbonzen voorgeschreven, maar ook door mensen op lagere sporten van de politieke ladder.

Zoals we van ‘gewone mensen’ mogen verwachten, zeggen alle mannen en vrouwen in deze filmpjes het ‘zoals het is’, wat betekent dat geen enkel filmpje een uitgebreide analyse bevat. Een typisch voorbeeld hiervan vinden we in de verbintenis die ‘minder belastingen’ belooft: ‘Hoe lang zeggen we het nu al? De hoge loonkost nekt ons. Bedrijven trekken naar het buitenland en jobs gaan verloren. Ik vind dat echt frustrerend. We worden gewoon te duur. Bedrijven willen wel investeren en werkgelegenheid creëren, maar dan moet de loonkost omlaag. Anders kunnen we geen kant meer uit, en zeker niet vooruit. Dit vergt natuurlijk de nodige moed. Die moed zie ik in de N-VA, want zij beseffen dit als geen ander. Zij durven denken voor een behouden toekomst. Verandering moet, en snel. Daar wil ik voor gaan.’ Het citaat geeft goed weer hoe de partij pseudopersoonlijke communicatievormen hanteert om een strak georkestreerde boodschap te verkondigen. De verbintenis omtrent ‘minder belastingen’ komt immers perfect overeen met de infografiek over de hoge loonkost die de partij via Facebook verspreidt. Het doel is éénzelfde politieke mededeling te verspreiden onder een zo breed mogelijk publiek. Waar de filmpjes zich richten op de gewone Vlaming, daar wordt de meerwaardezoeker aangesproken met een pseudoacademisch nationalistisch betoog tijdens Reyers Politiek. In de N-VA-campagne wordt met andere woorden zowat iedereen aangesproken, en zijn er talloze mogelijkheden tot herkenning. Dit uit zich niet alleen in de stijlverschillen, maar ook in de manier waarop thema’s als het lik-op-stukbeleid voor criminelen of de gecontroleerde migratie worden aangebracht. Met die onderwerpen mikt de partij immers duidelijk op de rechtse en extreemrechtse kiezer, maar tegelijk distantieert ze zich van het racisme dat met die strekkingen wordt verbonden. Zo is de partij niet tegen migratie, maar pleit ze voor een ‘een eerlijke migratie zonder achterpoortjes’ (zie verbintenis 9).

Wat de N-VA vooral vermijdt, is dat de partij asociaal overkomt. Veelzeggend is dat alle partijleden na het congres een gele kabouter meekregen die het overwinningsteken maakt. Deze kleine man, die moedig voor verandering strijdt, benadrukt nog maar eens hoe belangrijk de zachte, ‘sociale’ verpakking van de harde boodschap is. De perceptie dat de N-VA een bevoordeelde groep vertegenwoordigt en vooral diegenen treft die ze probeert te overtuigen, moet zoveel mogelijk worden vermeden. In dat licht is het veelzeggend dat Bart De Wever zijn activisten heeft aangeraden om in de laatste maand voor de verkiezingen vooral niet in te gaan op de kritieken van andere partijen. Het eigen verhaal moet immers centraal staan; de N-VA moet zijn politieke taalgebruik opleggen aan de tegenstander. Zolang de partij de kritieken op haar programma kan pareren als conservatieve reacties van tegenstanders die geen eigen programma of identiteit hebben, heeft ze op communicatief vlak weinig te vrezen.