width and height should be displayed here dynamically

De doorlopende afrekening

Galerie MTL van Fernand Spillemaeckers

[inleiding]

Ferdinand Clementina – Fernand – Spillemaeckers wordt op 23 juli 1938 geboren te Mechelen. Zijn vader is hoofdboekhouder van de socialistische vakbond ABVV; zijn moeder baat enkele garen-en-bandwinkels uit. Fernand kiest na zijn humaniora voor een opleiding tot kunstenaar aan de Académie des Beaux Arts in Brussel. Daar leert hij zijn toekomstige echtgenote kennen, Lili Dujourie, met wie hij twee kinderen krijgt, Sophie en Bart. Na afronding van de academie wordt Spillemaeckers assistent van zijn leermeester, de schilder Léon Devos. Als jonge kunstenaar heeft Spillemaeckers tentoonstellingen bij Celbeton in Dendermonde (1964 & 1966) en in Studio Callebert in Roeselare (1965), zaal Bührmann in Antwerpen (1965), galerie Egmont te Willebroek (1966) en het Museum voor Schone Kunsten te Oostende (1966). Zijn werk krijgt aandacht van belangrijke critici als Adolf Merckx, Jan Walravens en Piet Van Aken. Tegelijk profileert hij zich als kunstcriticus in het syndicale weekblad De Werker (vanaf 1957) en de krant De Volksgazet (vanaf 1969). Na enige jaren als kunstenaar actief te zijn geweest, besluit Fernand Spillemaeckers Romaanse filologie te gaan studeren aan de ULB. Het is deze beeldend kunstenaar en criticus, afgestudeerd als romanist en docent aan het Karel Bulscollege in Brussel, die in de loop van 1969 besluit om in de hoofdstad met een galerie voor actuele kunst te beginnen: MTL.

 

 

De carrière van Fernand Spillemaeckers als tentoonstellingsmaker start in baancafé Het Zaaltje in Dendermonde, waar de vereniging Celbeton sinds 21 juli 1957 culturele activiteiten organiseert.[1] Begin 1970 presenteert hij er werken van Yves De Smet en Guy Mees, ‘seriewerk’ van Lili Dujourie, een kopie van Daniel Burens pamflet Mise en garde (1969) en een illustratie van een werk van deze Franse kunstenaar, namelijk het middelste blad van de catalogus van Prospect 69. Op de dag van de opening is tevens een geluidsband te horen, gerealiseerd door Spillemaeckers zelf, die twee jongedames talloze passages had laten voorlezen – in het Frans en het Nederlands — uit teksten van onder meer Georg Lukács, Roland Barthes en Louis Althusser. Met het ‘luisterspel’ Referentie voor een marxistisch formalisme toont Fernand Spillemaeckers zich een kritische intellectueel met een radicaal marxistisch en avant-gardistisch programma. Het geheel – expo en geluidswerk – wordt voorgesteld als Concepten. En dat is meteen de eerste keer dat deze term gebruikt wordt in de titel van een Belgische tentoonstelling.

Adolf Merckx, de secretaris van Celbeton, herinnert zich het project als volgt: ‘Hier werd een eerste poging ondernomen om te breken met het statische karakter van de meeste tentoonstellingen en van de verhouding kunstenaar-kunst-publiek. […] Wie aandacht kon opbrengen voor de aangehaalde stellingen moest zich los maken uit een hele reeks bindingen, innerlijke reflexen, doodgelopen denksporen, om zich gaandeweg te bewegen in de richting van de doorlopende afrekening. De overgang van de statische levensgedachte naar de dynamische interpretatie van de wereld, betekent min noch meer een revolutie zonder wapengekletter of geweld, maar daarom niet minder radicaal.’[2]

Op 8 januari 1970, twee dagen voor de opening van de tentoonstelling in Celbeton, schrijft Spillemaeckers een brief aan Michel Claura, de halfbroer van Daniel Buren, die actief is als kunstcriticus voor Les Lettres françaises. In de marge van een uiteenzetting over een aantal theoretische kwesties vraagt hij hem de adressen van een aantal kunstenaars te bezorgen: ‘Pour une galerie qui s’ouvre vers la fin de ce mois-ci, on me demande d’entrer en contact avec Büren [sic], Toroni et éventuellement Carl Andre. Si vous pouviez me procurer leurs adresses, nous serions déjà beaucoup avancés.’ [3] Helemaal eerlijk is dat niet, want het is Spillemaeckers zélf die een galerie wil beginnen. Op het moment dat Spillemaeckers de brief verzendt aan Claura, twee maanden voor de eerste tentoonstelling van MTL, weet hij wel met wie hij wil samenwerken, maar beschikt hij nog niet over een vastgesteld programma. Alleen de eerste tentoonstelling ligt vast. Het gaat om een solotentoonstelling van niemand minder dan Marcel Broodthaers, die achteraf MTL-DTH is genoemd. Broodthaers wil met de gelijkstelling van de middelste letters van zijn naam – DTH – met de naam van de galerie aangeven dat MTL een betekenisloze combinatie van letters is.[4]

Gelijktijdig met Broodthaers’ expo verschijnt de eerste uitgave van het tweetalige tijdschrift MTL Aktuele kunst/MTL Art Actuel, onder redactie van Spillemaeckers zelf. De inhoud van het eerste nummer is haast een doublure van het project in Het Zaaltje in Dendermonde, met een tekst van Michel Claura, een interview met curator Enno Develing en een korte bijdrage van Adolf Merckx over Celbeton. Ook de tekst Mise en garde van Daniel Buren wordt opnieuw integraal gepubliceerd, waarbij gemeld wordt dat ‘in volgende nummers deze tekst met eventuele veranderingen hernomen [zal] worden’. Het nummer opent met twee statements van Marcel Broodthaers: ten eerste de legendarische tekst op de uitnodiging van diens eerste tentoonstelling in de galerie Saint-Laurent in 1964: ‘Moi aussi, je me suis demandé si je ne pouvais pas vendre quelque chose et réussir dans la vie’, ten tweede de tekst à MTL ou à BCD: ‘Le but de l’art est commercial. Mon but est également commercial. Le but (la fin) de la critique est tout aussi commercial. Gardien de moi-même et des autres. Je ne sais vraiment où donner du pied. Je n’arrive plus à servir tous ces intérêts en même temps… d’autant plus que des pressions inattendues modifient en ce moment le marché (qui a déjà tant souffert)…’

Daniel Burens Mise en garde is kritisch voor het allergrootste deel van wat op dat moment doorgaat voor kunst – ook kritisch trouwens voor wat ‘conceptuele kunst’ genoemd wordt – en stuurt aan op een breuk, met verwijzing naar het werk van Louis Althusser. Broodthaers bepeelt een ander, maar niet minder kritisch register. Hij beschouwt de kunstwereld met een sarcastische, sardonische grijns. Deze messcherpe houding maakt Fernand Spillemaeckers zich vanaf het begin eigen. In 1970 nodigt hij Niele Toroni en Daniel Buren uit om tentoon te stellen in de galerie, net als Jacques Charlier, die voor het eerst de professionele documenten van de Provinciale Technische Dienst van Luik toont. Nadat Spillemaeckers eerst het werk heeft gepresenteerd van Toroni, van 14 april tot 13 mei 1970, exposeert hij van 26 september tot 15 oktober ‘afdrukken van een penseel nr. 50, herhaald met regelmatige tussenruimten’. Dat werk wordt niet bijgedragen door Toroni, maar uitgevoerd door een Belgische stand-in, namelijk Wim Meuwissen, die zelf met dat voorstel was gekomen. Het is de letterlijke toepassing van het statement van Toroni als ‘kon dit [zijn werk] het werk zijn van iedereen’, ‘van Buren of Toroni of eender wie’, zoals beide kunstenaars in 1967 in de Galleria Flaviana in Lugano hadden gesteld. Meuwissen brengt in de praktijk wat Toroni al enige jaren verkondigt, zij het dat Toroni vooral zijn kundigheid wil minimaliseren, terwijl Meuwissen het auteurschap wil problematiseren. Van het MTL-experiment wordt Toroni niet op voorhand op de hoogte gebracht.

Het novembernummer van het MTL-magazine – tevens de laatste aflevering – omvat de transcriptie van een discussie die Meuwissen en Spillemaeckers hebben met Broodthaers, Herman Daled, Jacques Duquesne en Maria Gilissen over de kwestie Toroni. Broodthaers levert felle kritiek op het project: ‘Il y a donc a priori une attitude agressive de la part de la galerie et il est tout à fait justifié de demander à son directeur la raison de cette agressivité vis-à-vis d’un artiste qu’il venait d’exposer. En effet tout se passe dans la nouvelle exposition comme si Spillemaeckers avait voulu faire le contraire de ce qu’il avait défendu avant.’[5] Met deze typering slaat Broodthaers de spijker op de kop. Talloze malen keerde Spillemaeckers terug op stappen die hij eerder had gezet. Met passie nam hij de verdediging van omstreden kunstenaars op zich om hen wat later te bekritiseren – niet alleen in zijn galerie, maar ook in de kolommen van De Volksgazet.

Nog voor het einde van het jaar 1970, nauwelijks twee maanden na de tentoonstelling van de ‘valse’ Toroni’s, volgt een ander schot voor de boeg van de kunstwereld. In het MTL-magazine van november 1970 worden twee tentoonstellingen aangekondigd: niveauverschillen van Guy Mees, in november, en een expositie van tekeningen van Leo Josefstein, in december. In die laatste expo wordt er werk gepresenteerd van een kunstenaar… die niet bestaat: Josefstein is zogenaamd werkzaam in New York, waarvandaan hij brieven – pastiches op de conceptuele kunst – stuurt die in het laatste MTL-magazine afgedrukt worden. Was Wim Meuwissen in de praktijk van een bestaande kunstenaar gestapt, Fernand Spillemaeckers vindt er gewoon een uit. Hiermee wil Spillemaeckers niet de kunst of de kunstenaars een hak zetten, maar zijn eigen cliënteel, waartoe op dat moment al een aantal gepassioneerde verzamelaars behoren. Zelfs de inner circle rond Spillemaeckers is zich van geen kwaad bewust, getuige Jacques Charliers uitnodiging aan Leo Josefstein om deel te nemen aan een door hem samengestelde film, die hij zou insturen voor de Biënnale van Parijs van 1971.

Spillemaeckers herneemt daarna het reguliere galeriewerk. Hij faciliteert een project van Martin Maloney, en geeft ook een poster en een kunstenaarsboek van hem uit. Daarna komen drie Belgen aan bod: Bernd Lohaus, Philippe Van Snick en Yves De Smet, van wiens hand ook een kunstenaarsboekje verschijnt, getiteld Vorm en Inhoud – Contenant et Contenu. Spillemaeckers produceert dus binnen korte tijd twee kunstenaarsboekjes, maar stopt ondertussen met het MTL-magazine. In een brief van 20 april 1971, gericht aan Michel Claura, noemt hij het tijdschrift zelfs een mislukking. Uit Claura’s reactie valt op te maken dat hij en Daniel Buren op dat moment het plan hebben opgevat om zelf een tijdschrift te beginnen, en dat Claura wil dat Spillemaeckers meedoet. In diens antwoord deelt hij mee dat niet alleen het magazine, maar de hele galerie is opgedoekt: ‘objectivement, le bulletin MTL était de la publicité pour les artistes de la galerie MTL. Du moins, il était +/- enregistré comme tel dans le milieu auquel il était destiné. Ce problème n’existe plus: la galerie est fermée et louée à un photographe qui y a déjà installé son studio.’ [6]

Een goede maand later — op 19 juni 1971 — organiseert Spillemaeckers een tentoonstelling van een werk van Gerard Hemsworth in zijn woning in Meise. Na deze eendagsexpo blijft Spillemaeckers niet bij de pakken neerzitten. Hij treedt in contact met Gerry Schum van de gelijknamige videogalerie met het oog op de distributie van diens films Land Art en Identifications. Op de leaflet die dit bekendmaakt in het najaar van ’71 prijkt voor het eerst opnieuw de naam MTL en een nieuw adres: Gulden Sporenlaan 13, 1050 Brussel, bij de vijvers van Elsene.

In het nieuwe pand van Spillemaeckers en Dujourie stellen nauwelijks nog Belgen tentoon: Marcel Broodthaers, Guy Mees en Jacques Charlier zijn de uitzonderingen. De kritische interventies van de beginjaren behoren definitief tot het verleden. Geen tentoonstellingen meer met valse kunstwerken of van fictieve kunstenaars. Het programma van MTL oogt bovendien coherent. De galerie brengt de kunstenaars die nu tot de canon van de conceptuele kunst worden gerekend, onder anderen John Baldessari, Daniel Buren en André Cadere. Uit de correspondentie blijkt dat er een warm en stimulerend contact is ontstaan tussen de eigenzinnige galerist, zijn gezin, en de kunstenaars, die vaak in het huis aan de Gulden Sporenlaan logeren. Aanwijzigingen hiervoor kunnen bijvoorbeeld worden gevonden op de postkaarten die Sol LeWitt aan Spillemaeckers en zijn gezin verstuurt. Ook in de correspondentie met zijn moeder prijst de Amerikaanse kunstenaar de hartelijke ontvangst: ‘Enjoyed my stay in Brussels. Everyone was very nice.’[7] Tijdens zijn eerste verblijf in Brussel, in de zomer van ’72, realiseert LeWitt een expo van niet minder dan vijf wall drawings. Er wordt bovendien een muurtekening verkocht, namelijk #115, Circles & grid. De koper is het echtpaar Roger Matthys-Hilda Colle, in wiens residentiële villa in Deurle LeWitt de tekening met twee compagnons realiseert op 8 juli 1972. Ook het echtpaar Herman Daled-Nicole Verstraeten is bijzonder kooplustig. In 1971 en 1972 verwerven zij bij MTL werken van stanley brouwn, Jan Dibbets, Hanne Darboven, Douglas Huebler, Ian Wilson, Marcel Broodthaers en Gilbert & George.

In november 1972 organiseert Spillemaeckers een tentoonstelling van Mel Bochner die op twee plaatsen in Brussel plaatsvindt: aan de Gulden Sporenlaan 13 en op een bijkomende locatie in winkelgalerij Le Bailli, gelegen aan de Louizalaan, waar galerie d van Guy Debruyn al vanaf oktober 1972 actief is. Met ingang van 1973 opent MTL er een tweede vaste stek. Vanaf februari 1973 gaat de Keulse galerist Paul Maenz er met een dependance van start, vanaf april de Antwerpse Wide White Space Gallery en vanaf september de Gentse Plus-Kern galerie. Daarnaast vindt ook Galerie Oppenheim een onderkomen in het winkelcentrum. Op het moment dat Le Bailli haast volledig getransformeerd is tot een artistiek bolwerk – in juni 1973 – keert Spillemaeckers het initiatief plotsklaps de rug toe.

Gesprekken tussen Spillemaeckers, Maenz en Anny De Decker van de Wide White Space Gallery resulteren niettemin begin juli 1973 in een internationaal gerichte manifestatie, waarbij commerciële motieven secundair zijn. Op 1, 2 en 3 juli 1973 organiseren de drie galeristen, met medewerking van Marc Poirier dit Caulier van de X-one Gallery (Antwerpen), een congres in Ter Kameren in Brussel. De formulering van de doelstelling van de bijeenkomst draagt onmiskenbaar de intellectuele signatuur van Spillemaeckers: ‘This is an attempt to stimulate an exchange of ideas between art and its cultural context. We are gathering ‘documents’ which could serve as a basis for discussion (a congress) between a) propositions within the art system with theoretical/analytical implications; b) related propositions from various fields such as logics, politics, semiotics.’[8]

De lijst uitgenodigde kunstenaars is indrukwekkend. Alle min of meer conceptueel georiënteerde kunstenaars van de vier galeries – Paul Maenz, Wide White Space Gallery, MTL én X-one – worden aangeschreven, 45 in totaal. Hun wordt gevraagd om documenten in te sturen en aanwezig te zijn op het driedaagse congres. Eind mei van dat jaar hebben 27 kunstenaars positief gereageerd en begin juni hebben al 23 kunstenaars documenten ingestuurd. Op het congres zelf is een tiental kunstenaars present: Carl Andre, Philip Pilkington en David Rushton van Art & Language, Marcel Broodthaers, Daniel Buren, André Cadere, Hans Haacke, Sol LeWitt, Niele Toroni, Bernd Lohaus en Lawrence Weiner. Drie dagen, vier uur per dag, discussiëren ze met elkaar en met andere aanwezigen. Verwarring en onenigheid overheersen, met name tussen Lawrence Weiner en de twee vertegenwoordigers van Art & Language gaat het er fel aan toe. Nadat Pilkington en Rushton hebben gesteld dat zij voor hun theoretische inzichten een plaats zien in de wereld van de kunst, repliceert Weiner getergd: ‘And don’t you find yourself then presenting this research in an art context and placing this object which then is documentation of the work of two people or three people in a group, which makes it no different than the documentation of the traces of a masturbator or body artist, or something, who present their traces on the wall or in a book form, that here on this day I worked out a very complicated way of masturbating instead of masturbating with your genitals.’ [9]

Na afloop van het congres wordt een tentoonstelling op touw gezet in Museum Dhondt-Dhaenens in Deurle, met werken van onder anderen Marcel Broodthaers, Daniel Buren en Sol LeWitt. Als de expo al in opbouw is, weigert Buren om nog langer deel te nemen omdat ook Cadere van de partij is. Daarop trekken Anny De Decker en Paul Maenz zich terug. Spillemaeckers beslist vervolgens op eigen houtje om de hem door de kunstenaars toegestuurde documenten te presenteren. Nadien bundelt hij alle teksten en geeft het boekje Deurle 11/7/73 uit. Niet zozeer de tentoonstelling als wel de publicatie zet veel kwaad bloed bij De Decker, Maenz en Poirier dit Caulier. Tijdens de kunstbeurs van Keulen wordt een pamflet met hun grieven verspreid. In Flash Art voeren de tegenstanders een ongemeen scherpe polemiek.

Spillemaeckers heeft al tijdens de periode in Le Bailli de samenwerking opgezocht met Adriaan van Ravesteijn, de drijvende kracht achter de Amsterdamse galerie Art & Project. Beide heren besluiten om in het najaar van 1973 een dependance te openen in Antwerpen. Van Ravesteijn: ‘We hoopten in Antwerpen collectioneurs te bereiken die niet (zo makkelijk) naar Brussel of Amsterdam kwamen. Wat dat betreft was het geen succes! Het waren meestal de bekende gezichten, die de weg naar de moedergaleries al makkelijk vonden.’[10] De ligging van de dependance lijkt aan te sluiten bij de strategische keuze om bepaalde ‘collectioneurs te bereiken’. De gezamenlijke vestiging aan de Mechelsesteenweg in Antwerpen ligt in de stad waar ook de Wide White Space Gallery gevestigd is. Nieuwe verzamelaars vinden wel degelijk de weg naar de dependance en dat zijn niet de minsten: Annick en Anton Herbert. Zij kopen er hun eerste minimal werk, van Sol LeWitt. Nadien zullen ze in MTL werken aanschaffen van Jan Dibbets, Gilbert & George, Hanne Darboven, Douglas Huebler, Robert Barry, Marcel Broodthaers, stanley brouwn, Daniel Buren en Joseph Kosuth.

MTL en Art & Project tonen in Antwerpen vooral kunstenaars die in beide hoofdvestigingen in Brussel en Amsterdam al hebben tentoongesteld, maar er zijn ook enkele kunstenaars bij die nog nooit in MTL te zien zijn geweest, zoals Allen Ruppersberg. Guy Mees stelt in de dependance tentoon, maar heeft daarvoor nog nooit in Art & Project geëxposeerd. Deze expo ligt onrechtstreeks aan de basis van de breuk tussen beide galeristen. Van Ravesteijn daarover: ‘Na Spillemaeckers’ keuze om Guy Mees te tonen, meende ik met Peter Struycken een tegenzet te mogen doen. Toen hij dat onmiddellijk afwees, zegde ik mijn verdere belangstelling in onze gemeenschappelijke galerie op. Dit alles in één en hetzelfde telefoongesprek. Art & Project/MTL exit!’[11]

Na het Antwerpse avontuur dat in december ’74 eindigt, is Spillemaeckers voortaan enkel actief in Brussel. In 1976 verhuist de galerie opnieuw. De Gulden Sporenlaan 13 wordt ingeruild voor de Dalstraat 23, aan de overkant van de vijvers van Elsene. In 1975 heeft MTL op dat adres al een tentoonstelling georganiseerd van the sculptors Gilbert & George, getiteld Bad Thoughts. Wat een eenmalig event op een ander adres lijkt, wordt gecontinueerd vanaf februari 1976. Vaste MTL-kunstenaars – onder wie Joseph Kosuth, John Baldessari, Art & Language en Guy Mees – stellen tentoon op de nieuwe locatie. Uit berichten in Flash Art (nrs. 66-67, juli-augustus 1976) kan echter worden afgeleid dat er wel degelijk iets veranderd is. Paul en Irmeline Lebeer zouden MTL op dit nieuwe adres hebben ‘overgenomen’. Uit de correspondentie met enkele kunstenaars blijkt dat Paul en Irmeline Lebeer alleszins nauw bij de galerie betrokken zijn. Dan Graham heeft het in een briefje aan Spillemaeckers over de Lebeer-MTL Galerie. John Baldessari verwijst in zijn brieven en postkaarten in 1976 voortdurend naar Lebeer. Op 19 mei 1976 schrijft hij: ‘Do you still own and/or control what is shown in the gallery or is it entirely in Lebeer’s hands?’[12] Het avontuur van de ‘Lebeer-MTL Galerie’ is een kort leven beschoren. Langer dan een half jaar duurt het niet.

Na enige maanden van inactiviteit gaat de galerie opnieuw van start, alweer op een andere locatie: Regentschapsstraat 23. De eerste tentoonstelling wordt verzorgd door Sol LeWitt, gevolgd door stanley brouwn. Spillemaeckers heeft de galerie weliswaar overgebracht naar een nieuw adres, maar is naarstig op zoek naar een overnemer. Lange tijd voert hij gesprekken met de Parijse galerist Eric Fabre. De keuze valt uiteindelijk op socioloog Gilbert Goos, die zich de overdracht als volgt herinnert: ‘Vergelijkbaar met een intendant van een instelling bekeek ik het als het verder uitvoeren van wat door Fernand reeds georganiseerd en/of vastgelegd was. In die zin startte ik pas met het eigen beleid, maar dus niet met de galerie, op 29 september 1977.’[13] Op die datum opent in MTL een tentoonstelling van Gary Bigot.

Is de rol van Spillemaeckers op dat moment uitgespeeld? De correspondentie biedt enige opheldering. We leren dat hij aanwezig is op de opening van de tentoonstelling van Sarah Charlesworth (18 oktober 1977). Niele Toroni meent zich te herinneren dat zijn expositie in MTL in november/december ’77 nog tot stand is gekomen door bemiddeling van Spillemaeckers.[14]

Een half jaar na Toroni’s expo – op 10 juni 1978 – komt er een abrupt einde aan een even bevlogen als rusteloos leven. Na een auto-ongeluk overlijdt Fernand Spillemaeckers in de Sint-Jozefskliniek te Oostende. Op de overlijdensbrief wordt vermeld dat hij op dat moment leraar is aan het Stedelijk Technisch Instituut voor Meisjes en Jongens in Oostende (STIMJO).

Met de dood van Spillemaeckers komt er nog geen einde aan MTL. Op 16 juni, een kleine week na zijn overlijden, opent in MTL een groepstentoonstelling met de Belgen die de afgelopen tijd in de galerie hebben geëxposeerd: Gary Bigot, Jacques Charlier, Denmark, Danny Matthys, Jan Vercruysse en Marthe Wéry. Het is de laatste expo in de Regentschapsstraat. Tegelijkertijd wordt een nieuwe ruimte van MTL ingewijd aan de Oudergemlaan 297. De eerste exposant is Braco Dimitrijevic. Gilbert Goos maakt belangrijke exposities met Ed Ruscha, Niele Toroni, Didier Vermeiren en Douglas Huebler. Na de tentoonstelling Reproductions Interdites van Stefan de Jaeger (juni 1979) sluit Goos de deuren van MTL, naar eigen zeggen gefrustreerd door de geringe interesse voor zijn tentoonstellingsprogramma.

 

Noten

1. Bovenstaande tekst is gebaseerd op een door de auteur in samenwerking met Dirk Pültau gevoerd onderzoek dat van start ging in 2004. De auteur dankt alle personen die hem en/of Dirk Pültau te woord hebben gestaan of archiefstukken ter beschikking hebben gesteld, heel in het bijzonder de familie Spillemaeckers-Dujourie.

2. Adolf Merckx, Omgeving Celbeton, MTL Art Actuel/MTL Aktuele Kunst, maart 1970, pp. 29-30.

3. Fernand Spillemaeckers aan Michel Claura, 8 januari 1970. De brief bevindt zich in de collectie van Michel Claura.

4. Zie mijn tekst ‘Marcel Broodthaers, 1970’, De Witte Raaf, nr. 185, 2017.

5. Marcel Broodthaers in: MTL magazine, november 1970, p. 4.

6. Fernand Spillemaeckers aan Michel Claura, 16 mei 1971. De brief bevindt zich in de collectie van Michel Claura.

7. Sol LeWitt aan Sophie LeWitt, 10 juli 1972. De postkaart bevindt zich in de collectie van de erven LeWitt.

8. Brief aan diverse kunstenaars, ondertekend door Anny De Decker, Paul Maenz en Fernand Spillemaeckers, 7 april 1973.

9. Fragment uit de transcriptie van de discussie die plaatsvond op 1 juli 1973, in: Gerti Fietzek & Gregor Stemmrich (red.), Having been said. Writings & Interviews of Lawrence Weiner 1968-2003, Berlijn, Hatje Cantz, 2004, p. 62.

10. Mail van Adriaan van Ravesteijn aan de auteur, 14 juli 2008.

11. Ibidem.

12. John Baldessari aan Fernand Spillemaeckers, 19 mei 1976. De brief bevindt zich in de collectie van de erven Spillemaeckers.

13. Mail van Gilbert Goos aan Dirk Pültau, 12 februari 2010.

14. Interview van Koen Brams en Dirk Pültau met Niele Toroni, 1 oktober 2008.

 

Een eerdere versie van deze tekst verscheen in L’Art Même, 2021, nr. 83, pp. 4-9.