width and height should be displayed here dynamically

De goed en slechte smaak

In mei van dit jaar opende in Brussel De Loge, een architectuurmuseum dat volledig gewijd is aan de collectie van de Archives d’Architecture Moderne (AAM). De eerste tentoonstelling in het kersverse instituut werd georganiseerd door de AAM in samenwerking met de vlakbij gelegen Fondation pour l’Architecture. De Goede en de Slechte Smaak; Belgische interieurs van de Art Nouveau tot de Hedendaagse Loft handelt, zoals de titel duidelijkt maakt, over het interieur. Dat is een erg veelzijdig thema. Het huiselijke interieur werd de voorbije eeuw immers, ook in België, door talrijke belangengroepen – architecten, politici, vrouwenorganisaties, socio-culturele verenigingen – beschouwd als een ideale drager voor maatschappelijke, esthetische en culturele ideologieën. Hoewel de titel De goede en de slechte smaak verwijst naar een gelijknamige expositie uit 1930 van de Belgische Werknemerspartij, beperkt de tentoonstelling in Brussel zich tot een andere ‘actor’ in de discussie omtrent het moderne wonen: de avant-garde. Aan de hand van meubelstukken, tekeningen en archiefdocumenten belicht ze de huiselijke verbeelding van een selectie – overwegend mannelijke – designers en architecten, van Victor Horta tot Claire Bataille & Paul Ibens. In plaats van een geschiedenis van de ‘Belgische interieurs van de Art Nouveau tot de Hedendaagse Loft’ vertelt de tentoonstelling dan ook slechts één facet van het verhaal: de geschiedenis van de ‘smaak’ in België, of beter de geschiedenis van de ‘smaakmakers’.

De expositie is opgevat in twee delen. Een eerste deel van de ‘smaakevolutie’ wordt verteld op het gelijkvloers van de voormalige vrijmetselaarsloge en behandelt op een thematisch-chronologische wijze de periode van de Art Nouveau tot de Tweede Wereldoorlog. Op een relatief kleine oppervlakte wordt aan de hand van een selectie meubelstukken, tekeningen en contemporaine documenten uit de collectie van de AAM, beknopt ingegaan op een aantal prominente stijlbewegingen (Art Nouveau, Art Déco…) en op belangrijke invloeden uit het buitenland (de Wiener Sezession, het Italiaans Futurisme, de Nederlandse Stijl…). Beknopte begeleidende teksten introduceren begrippen als ‘intimisme’ en ‘comfort’. Het klassiek, correct kunsthistorisch perspectief dat hierbij wordt gehanteerd, zet de rijkdom van de AAM zonder meer in de verf. De documenten en vooral gebruiksvoorwerpen uit de collectie van Huib Hoste, Louis-Herman De Koninck of Marcel-Louis Baugniet, tonen aan dat dit architectuurarchief ook op het gebied van vormgeving en meubeldesign veel te bieden heeft. De afwezigheid van een omkaderende en verklarende catalogustekst doet echter tegelijk vermoeden dat het voornamelijk nog om vers onderzoeksmateriaal gaat.

Het tweede deel van de tentoonstelling, dat op 11 augustus ten einde liep, ging door in de Fondation pour l’Architecture en belichtte de periode vanaf de Tweede Wereldoorlog tot vandaag. Anders dan in de Loge was de expositie hier voornamelijk opgebouwd rond oeuvres van individuele ontwerpers, met objecten afkomstig uit zowel de AAM als uit privé-collecties. Het ‘overzicht’ begon met het speelse, naoorlogse design van de onlangs overleden architect Willy Van Der Meeren en belichtte vervolgens ook het werk van generatiegenoten als Jules Wabbes en Emile Veranneman, van iets jongere ontwerpers als Ado Chale, Christophe Gevers en Pieter De Bruyne, om te eindigen met Claire Bataille & Paul Ibens. Ondanks de stucturele verschillen met de tentoonstelling in de Loge was ook hier het materiaal rijk en de opstelling historisch correct, hoewel de toeschouwer wat betreft de motivatie van de keuze van de ontwerpers in het ongewisse bleef.

De geschiedenis van de Belgische ‘smaakmakers’ laat zo goed als geen huiselijke interieurs zien. Hoewel ze hier en daar tot ensembles zijn samengebracht, blijven de meubelstukken die in de Loge en de Fondation zijn verzameld in de eerste plaats collectiestukken: gebruiksobjecten die, geplaatst in een museum, meer dan ooit functioneren als dragers van de ‘smaakideologie’ van hun makers. Dit geldt bij uitstek voor de tijdelijke modelappartementen die in de Fondation waren opgesteld en die, gestoffeerd met designklassiekers van onder meer Le Corbusier, Perriand, Prouvé en Eames, achtereenvolgens een wooninterieur van de jaren vijftig, zeventig en negentig presenteerden. Veeleer dan een suggestie van een andere tijds- en levenssfeer, waren deze ‘voorbeeldinterieurs’ evocaties van het toenmalige internationale design- en smaakdiscours. Ook de met ‘goede smaak’ ontworpen meubelstukken van Belgische makelij kunnen onmogelijk nog gewone gebruiksvoorwerpen zijn. Maar als ‘ongewone’ objecten zijn ze zeker nog niet uitverteld.

 

• Van de Art Nouveau tot de Tweede Wereldoorlog, het eerste luik van De Goede en de Slechte Smaak. Belgische interieurs van de Art Nouveau tot de Hedendaagse Loft, loopt nog tot 27 oktober in het Architectuurmuseum De Loge, Kluisstraat 86, 1050 Brussel (02/649.86.65).