width and height should be displayed here dynamically

de huid van de kameleon

Anna Tilroe behoort tot een soort die tot uitsterven gedoemd lijkt te zijn: die van de programcritici. Van Diderot tot Greenberg was het voor een kunstcriticus met een duidelijk eigen programma nog mogelijk om het culturele discours mede te bepalen. In de huidige jachtige en pluralistische kunstwereld is het echter zeker voor dag- en weekbladbladcritici vrijwel ondoenlijk vanuit al te nauwe vooronderstellingen te opereren. Ook Greenberg was na 1960 al niet meer in staat om de steeds sneller gaande veranderingen te volgen; zijn eigen dogma’s beletten hem tot een intelligente appreciatie van bijvoorbeeld Pop Art en Minimal Art te komen. Nu hanteert Tilroe geen stilistische criteria zoals Greenberg (hetgeen vandaag de dag ook volstrekt onmogelijk zou zijn); haar preoccupatie is veeleer thematisch, en het thema is het menselijke lichaam. Dat is natuurlijk tevens hét modieuze onderwerp van de eerste helft van deze decade. Over deze lichaamshype in de kunst merkt Tilroe op: “Men koestert het lichaam als het symbool bij uitstek van de condition humaine. Andermaal is in de westerse cultuurgeschiedenis het lichaam een schuldbeladen symbool geworden, zoals het lichaam van Christus aan het kruis, en andermaal verwordt het tot een alibi voor het slechte geweten, een manier om onze normen en waarden alleen in schijn ter discussie te stellen.” Deze woorden roepen de vraag op in hoeverre Tilroe zich hier zelf van onderscheidt. In nogal wat stukken lijkt zij het lichaam eveneens als “het symbool bij uitstek van de condition humaine” te koesteren – en stelt zij “onze normen en waarden” op een andere manier dan “alleen in schijn” ter discussie. Het lichaam is voor Tilroe proteïsch, het verandert van gedaante zoals de huid van de kameleon van kleur wisselt, “waarbij als vanzelf vraagstukken opdoemen over het persoonlijke en het openbare, het seksuele en het politieke, werkelijkheid en onwerkelijkheid”. Dit alles wordt per kunstenaar belicht, waarbij soms het ene, dan weer het andere aspect ter sprake komt. Afgezien van een proloog, een inleidende tekst over De nieuwe mens en een afsluitend hoofdstuk over het 100-jarig bestaan van het Stedelijk Museum, bestaat het boek namelijk uit monografische stukken over kunstenaars. Het zijn bewerkingen van recensies en interviews die voor het merendeel in De Volkskrant en in NRC Handelsblad zijn verschenen. Gelukkig is het in verreweg de meeste gevallen niet zo dat Tilroe de kunst slechts gebruikt als een illustratie van haar eigen preoccupaties. Zij poogt consciëntieus inzicht te verschaffen in het werk van de door haar besproken kunstenaars. In veel stukken slaagt zij daar weliswaar in, maar stijgt het niveau niet zodanig boven dat van een gemiddeld artikel in een ‘kwaliteitskrant’ uit dat deze bundeling erdoor wordt gerechtvaardigd. Men komt weinig verrassende observaties of nieuwe inzichten tegen – hetgeen des te meer opvalt omdat de selectie nogal behoudend is, en er over de meeste kunstenaars dus al het een en ander is gepubliceerd. Vermoedelijk is het boek voor een breder publiek bedoeld dan voor de kleine kliek die professioneel of uit passie de hedendaagse kunst op de voet volgt, maar ook de leden van deze grotere groep met culturele belangstelling lezen de kunstbijlagen waarvoor deze stukken oorspronkelijk zijn geschreven. Ook hen zal veel dus bekend voorkomen. Tot voornoemde categorie van adequate maar weinig opwindende artikels behoren onder meer de hoofdstukken over Erwin Olaf, Marlene Dumas, Bruce Nauman, Richard Prince, Jeff Koons, Martin Kippenberger en Jeff Wall. Een citaat uit het stuk over Wall illustreert de voorlichtende, informerende krantentoon die Tilroe bezigt en die het boek te zeer domineert: “Wall construeert en manipuleert zijn fotobeelden om zichtbaar te maken hoe geconstrueerd en manipulatief onze beeld-werkelijkheid is.” Een aantal variaties op deze constatering worden met analyses van kunstwerken tot een recensie verbonden. De beschrijvingen van de werken zijn raak, de algemene opmerkingen niet onjuist, maar de lezer wordt ook niet door een bijzondere observatie getroffen. Dat is des te schrijnender omdat Wall een kunstenaar is die duidelijk belangrijk voor Tilroe is en over wie zij al diverse malen heeft geschreven. Voor Bruce Nauman geldt hetzelfde – ook hier weet Tilroe over een kunstenaar die haar fascineert niet veel oorspronkelijks te melden. Geslaagder zijn de interviews met Orlan en Louise Bourgeois (alleen al omdat Tilroe niet verheelt dat de communicatie met deze dames af en toe wat stroef verliep) en de artikels over Mike Kelley, Matt Mullican en Gary Hill. Met name in het laatstgenoemde stuk modificeert Tilroe de gebruikelijke receptie van het werk van de betreffende kunstenaar. Waar de meeste auteurs de nadruk leggen op Hills fenomenologische belangstelling en uitgebreid Maurice Blanchot citeren, wijst Tilroe op de sporen die Hills mystieke en religieuze belangstelling in zijn kunst achterlaat. Een dieptepunt is daarentegen het artikel over Matthew Barney. Tilroe grijpt elke gelegenheid aan die Barney haar biedt om over atletische lichamen en seksuele bewustwording uit te wijden, maar zij laat volledig na te onderzoeken of Barney’s werk werkt – of het méér is dan een bundeling thema’s die critici de gelegenheid geven om verhalen over androgynie en mannelijkheid op te hangen. Wie van mening is dat Barney’s werk niet over een dergelijke meerwaarde beschikt, krijgt van Tilroe niet één argument aangereikt dat hem van gedachten zou kunnen doen veranderen. De kunst is hier slechts een aanleiding om te mijmeren over seksualiteit en over “onze normen en waarden” – op zo’n gratuïte manier dat ze inderdaad alleen ‘in schijn’ ter discussie worden gesteld. Het programma wint het hier van de kritische blik. Het zou goed zijn als Anna Tilroe eens een tijd opzettelijk over kunst ging schrijven waar zij haar eigen belangstelling niet op kan projecteren, kunst die haar verwart omdat ze zich niets van Tilroe’s ideeën over de aard van de hedendaagse kunst lijkt aan te trekken. Want het wordt tijd om een keuze te maken: of Tilroe erkent dat de hedendaagse kunst inderdaad kameleontisch is, of ze gaat met haar programma ten onder.

Anna Tilroe, De huid van de kameleon, Querido, Amsterdam, 1996.