width and height should be displayed here dynamically

Twaalf thesen over zin en onzin van Political Correctness

1.

In de discussie over de toepassingen van Political Correctness (PC), die op een alsmaar geïrriteerdere toon wordt gevoerd, gaat het niet om een vermeend nieuw puritanisme of om een politieke deugdzaamheidswaan die als een virus om zich heen zou grijpen. Ook als enkele waarnemers geloven dat PC op de Amerikaanse situatie na de Reagan-Bush-periode kan teruggevoerd worden, is dat alleen maar op het eerste gezicht zo. De thema’s waarvoor PC zich inzet, kan men namelijk op heel uiteenlopende manieren evalueren en ook gemakkelijk voor andere thema’s inruilen. Het fenomeen zelf is internationaal. In de VS wordt de kern van PC bijvoorbeeld gevormd door seksuele intimidatie en etnische discriminatie, klassieke thema’s van de Amerikaanse cultuur. In Duitsland domineren naast de rechten van vrouwen, kinderen en gehandicapten dan weer de omgang met het naziverleden en de DDR-erfenis. Men kan zich echter moeiteloos voorstellen dat PC hier straks op andere thema’s overslaat, zoals de problemen van dwerggroei, dierenbescherming of bejaardenzorg. Volstrekt willekeurig zijn de thema’s van PC dus weliswaar niet, maar vervangbaar zijn ze wel. Sommige thema’s zijn erg belangrijk, multi-etniciteit bijvoorbeeld, maar zelf levert PC geen criteria om iets belangrijk of onbelangrijk te vinden. De wijze waarop een gezichtspunt beklemtoond wordt, is vaag en onbestemd. Wie spreekt er over PC, en in welke zin doet hij dat? Het antwoord zegt misschien niet veel over PC, maar wel over degene die het discours voert – waar, wanneer, in welke zin.

 

2.

PC is niet zonder meer een omschrijving van een offensieve minderheidspolitiek van de kant van de slachtoffers: in deze context betreft ze een bepaalde politieke strategie. Deze strategie stelt het gerechtvaardigde van politieke thema’s als etnische of seksuele gelijkwaardigheid of de rechten van gehandicapten en seksuele devianten als een gegeven voorop. Dat verklaart meteen ook waarom PC zozeer beklemtoont dat oplossingen eenvoudig zijn en theoretische inspanningen overbodig. Ze concentreert zich op de vraag of regels juist worden toegepast. PC strijdt niet voor bepaalde inhouden, maar waakt over de vormen. In die zin is PC een nieuwe naam voor een bekende en voor de westerse democratieën typische vorm om conflicten te beslechten.

 

3.

PC is wezenlijk een uitwijkmanoeuvre van zwakkeren. (Daarom zijn de inhouden ervan – tenminste in historisch perspectief – niet absoluut willekeurig.) Als strategie loopt ze vooruit op de inferioriteit die in het directe conflict aan het licht moet komen. Daarom gaat ze dat liever uit de weg en verkiest ze de indirecte confrontatie. Haar listigheid schuilt in het feit dat ze een beroep doet op de maatschappelijke consensus over een politieke canon, terwijl er over de realiteit van die canon gegronde twijfels bestaan. Indien de macht inderdaad bij de minderheden zou berusten, of indien minderheden het als een kans zouden aangrijpen om hun rechten en belangen inhoudelijk te benoemen en door te drijven, dan was deze formaliseringsstrategie overbodig. De gevechtswaarde van PC ligt er bijgevolg in dat ze via de omweg van bepaalde universeel toegestane taal-, interpretatie- of gedragsregels de toegang waarborgt tot rechtsinhouden die anders moeilijker of helemaal niet te bereiken zouden zijn.

 

4.

De verschuiving van de zaak zelf naar de correcte omgangsvormen, van de inhouden naar de media, is zo oud als de liberaal-democratische beweging in Midden-Europa en de VS. De verschuiving houdt rekening met de diversificatie van religieuze en filosofische overtuigingen, sociale en persoonlijke ethische ontwerpen, levensvormen en levensplannen. Met solide rigueur eist PC het gelijkheidsbeginsel of de toepassing van bepaalde gedragsregels niet alleen in alle publiek belangrijke zaken op, maar ook steeds meer in het privé-domein, zoals bijvoorbeeld de hofmakerij. Daardoor laat ze de waarheid of het gerechtvaardigde van individuele aanspraken of de motivatie en de overtuiging voor wat ze zijn en beperkt ze zich ertoe de vormen waarop men deze aanspraken kan doordrijven te normeren of zelfs meteen te ‘juridiseren’.

 

5.

Steeds meer is het vormelijke en niet het inhoudelijke de grondslag van consensus. Naarmate de democratisering toeneemt, komt deze evolutie heimelijk of openlijk in conflict met een principe dat in de verlichtingscultuur even oud en eerbiedwaardig is als het gelijkheidsbeginsel: het principe van de authenticiteit. De cultuur van het authentieke leeft van de aanspraak op zelfverwerkelijking. Ze honoreert het eigenzinnige en het bijzondere en de waarde van de expressie. Ze ignoreert het veralgemenings- en consensusvermogen, is potentieel narcistisch, zelfs solipsistisch, anarchisch en elitair. Het is een exclusieve cultuur, veeleer afwijkend dan aangepast aan de norm, waarin het begrip ‘correct’ zelf geen inhoud heeft. Ze oriënteert zich aan verlangen en voorkeur, originaliteit, alteriteit en innovatie, anciënniteit en verdienste, adequaatheit en intensiteit. Dat zijn parameters, geen normen.

 

6.

Het conflict tussen PC en authenticiteit is in onze cultuur geïnstitutionaliseerd in een rijke traditie: de telkens weer actuele uitdaging van de kunst door de democratische moraal. De kunsten vormen het traditionele en stabielste bastion van het authenticiteitsbeginsel en zijn anarchische cultuur van de afwijking. Op de heftigste polemieken stuiten de PC-voorvechters dan ook niet in het politieke strijdperk maar wel op de champs intellectuels. De fronten in dat conflict zijn echter niet duidelijk van elkaar afgegrensd. Typisch is juist dat deze afgrenzing vaak teruggaat op de twee zielen die in de ene borst van de intellectueel huizen. Zo kan iemand ondubbelzinnig en offensief de vrouwenrechten ondersteunen, maar een lachkramp krijgen van seksistische schuine moppen; is iemand voorvechter van een etnische integratiepolitiek, maar stuurt hij zijn eigen kinderen naar een school zonder buitenlandse kinderen. Double binds en meervoudige betrokkenheden leveren het discours op waarin over het thema wordt gepraat: geestig, ironisch en satirisch, of juist stiekem benepen en door ressentimenten gekleurd.

 

7.

Voorzover deze ambivalentie de gedaante aanneemt van de wedijver van democratische moraal en esthetische uitdrukkingsvrijheid, gaat ze terug tot de late 18de eeuw. Lionel Trilling heeft overtuigend uiteengezet hoe de verlicht-liberale gelijkheidsideologie met haar normatieve vormopvattingen steeds meer uit de kunst verdwijnt, terwijl ze in de maatschappij sinds de 18de eeuw juist steeds meer terrein wint. Wanneer kunst in dienst treedt van recht, vrede en conflictloosheid wordt ze flets en vervelend. De institutionalisering van de kunstproductie tot een soort morele gezondheidszorg is een bijzondere evolutie en in het artistieke proces van de moderniteit marginaal. Van de deugdzaamheidspropaganda van de Verlichting tot de diverse 19de- en 20ste-eeuwse varianten op het realisme heeft ze een weliswaar politiek en moreel integere, maar esthetisch volstrekt onschadelijke productie opgeleverd. Politiek correct is esthetisch gebrekkig. Tussen de artistieke programma’s van de Duitse Klassik en Heinrich Böll strekt zich een periode van esthetische ontberingen uit, de cultuur van de goede mensen. Malevich en Kafka, Buñuel, Dalí en de vroege Aragon hebben voorstellingen van gerechtigheid, harmonie en schoonheid ontwikkeld die niets te maken hebben met het eudaemonie- en lustprincipe, het vooruitgangsgeloof en de toekomstbelofte van het liberalisme. Onbehagen en pijn, droefheid, ontsteltenis, ontreddering, radeloosheid; affecten van het buiten-zichzelf-zijn, van ondefinieerbaarheid, de niet-transcendentale overschrijding van wat voor de wereld te begrijpen valt – wat al deze voorstellingen kenmerkt, is het onmenselijke.

 

8.

Naarmate de kunst extatisch en metafysisch wordt, worden onze maatschappijen liberaal, democratisch en verlicht. De kunst verschijnt niet alleen als kritiek op de onmenselijkheid van de maatschappij, maar ook als kritiek op een menselijke maatschappij die het onmenselijke loochent – en in laatste instantie is dat onmenselijke de dood. Die betrokkenheid op de dood bezit de kunst wel. De ‘lust’ van de kunst is volgens de artistieke moderniteit nauwelijks te vergelijken met de lust zoals die door de maatschappij wordt beloofd en ingericht. Beiden spreken over het ‘juiste leven’ in een verschillende taal. Deze tegenspraak kan niet principieel worden opgelost. Ook kunstenaars moeten de liberale ideologie en haar maatschappelijke resultaten aanvaarden, ook al ontkennen ze die in hun artistieke werk. Hun eigen esthetische autonomie is een product van het humaniteitsdenken, waartoe ook de formeel-democratische terreinwinst behoort die dit denken dankzij PC boekt; anderzijds zou propaganda voor PC nu net de ondergang van die artistieke autonomie betekenen. De oppositie kunst-maatschappij is een te eenvoudige voorstelling van zaken. De tegenspraak grijpt iedereen aan. De anarchische impulsen, de zelfheid van het andere, kunnen maar aan het woord komen in een context van democratische institutionalisering, democratisch beheer van overheidsgelden enzovoort. De verhouding tussen politieke ideeën en esthetische verbeeldingskracht is van die aard dat ze elkaar lijken uit te sluiten, en toch hebben ze elkaar nodig.

 

 

9.

PC draagt bij ons een Amerikaanse naam, maar ze heeft ook een Duitse traditie, vooral in deze eeuw. Van oudsher was ze nauw verbonden met de taalkritiek. Die steunde op de opwaardering van de taal tot een productievorm sui generis, terwijl de communicatietechnische aspecten ervan werden teruggedrongen. Ze voltrekt zich in het proces dat Margarete Susmann heeft beschreven als de exodus van de filosofie in de taalfilosofie, aan het begin van deze eeuw. Walter Benjamin en Franz Rosen-zweig, Eugen Rosenstock-Huessy en Martin Heidegger, en zeker niet in de laatste plaats ook Karl Kraus waren bij dat proces betrokken. Deze traditie werd na de Tweede Wereldoorlog voortgezet. Eugen Kogon, Dolf Sternberger, het Wörterbuch des Unmenschen en Adorno’s kritiek op Martin Heideggers Jargon der Eigentlichkeit zijn daar voorbeelden van. Vanuit het uitgangspunt dat er niet alleen een mimesis van de taal bestaat, maar ook een mimesis aan de taal, krijgen taalverzorging en taalkritiek een bijzonder belang. Daarom is het ook in het PC-denken veel meer dan een zaak van taalgebruik of iemand over Turken en vreemdelingen of over ‘buitenlandse medeburgers’ spreekt, over ouderen of ‘senioren’, over leerjongens of over jongeren ‘in een opleidingstraject’, over Ossies of over ‘burgers van de oostelijke deelstaten van de Bondsrepubliek’.

 

10.

PC is de strategie van een minderheid die voldoende redenen heeft om het open conflict over de inhoud van belangen uit de weg te gaan. Haar politieke functie en kwaliteit is echter onderhevig aan veranderingen in de maatschappelijke krachtsverhoudingen. Wie waar en bij welke gelegenheid tot de minderheid behoort, is afhankelijk van tijd, plaats en context. Een emancipatorisch bedoelde strategie kan, zodra meerderheid en minderheid van kamp veranderen, in een handomdraai perverteren in terrorisme. Het strengst worden vandaag de principes van PC opgeëist in de maatschappelijke domeinen waar ze ook zonder haar al grotendeels gerespecteerd worden, domeinen die weinig of geen onderdrukking kennen zoals wetenschap, onderwijs of kunst. – Wanneer aan een pedagogische hogeschool waar 80% van de personeelsleden uit vrouwen bestaat, een functie vacant wordt verklaard met de toevoeging “bij gelijke kwalificatie gaat de voorkeur naar een vrouwelijke kandidaat”, dan gaat het om een onzinnige toepassing van PC, met seksistische doeleinden. – Wanneer een recensent het een roman kwalijk neemt dat hij over negers spreekt, terwijl er eigenlijk ‘Afroamerikanen’ had moeten staan, over blinden, waar ‘anders-visuelen’ bedoeld zijn, over joden, waar ‘semiet’, ‘Israëli’ of ‘iemand van het mozaïsche geloof’ had moeten staan, dan ondergraaft dat het functioneringsvermogen van de kunsten, het enige domein dat in onze maatschappij grotendeels van morele verplichtingen ontheven is gebleven.

 

11.

Als het klopt dat de strategieën van PC eigenlijk oudbakken zijn, politiseringseisen en moraliseringsverlangens in een overwegend academisch milieu, dan blijft de vraag nog altijd: waarom nu, en waarom ook in Duitsland. Ik vermoed dat een politiek gefrustreerde academische intelligentsia het PC-denken aangrijpt om in Duitsland het terrein te heroveren dat ze sinds de jaren ’60 was kwijtgespeeld. In de jongste jaren ontstonden de belangrijkste sociale bewegingen in Duitsland niet meer op de universiteit; de vredesbeweging of de ecologische beweging konden het ook zonder PC redden. Typisch voor de academische intelligentsia is de vervlechting van gevoelens van zwakheid en machtsfantasieën. Die combinatie kenmerkt ook PC: zwakheid, omdat ze over niet meer dan de taal kan beschikken; machtsfantasieën, in de idealistische voorstelling dat je macht zou kunnen veroveren vanuit de linguïstische correctie van het discours: kortom, de kunst van de machtsopbouw zonder machtsmiddelen.

 

12.

Juist moreel gevoelige intellectuelen zijn in hoge mate tot concessies bereid. Een van de redenen daarvoor is het hoge maatschappelijke potentieel van latente schuldgevoelens. Hoe onbewuster de aanleidingen en oorzaken van die schuldgevoelens zijn, des te ongecontroleerder is de neiging om ze bij allerlei wisselende en vaak willekeurige gelegenheden te actualiseren. Dit vrij vlottende schuldpotentieel is een gelaagde taart van ongeanalyseerd archaïsch en historisch materiaal uit de cultuurgeschiedenis van het patriarchaat, de blanke kolonialisering van de aardbol, het terrorisme van de fysiek sterkere en de institutionalisering van een seksuele monocultuur. De profiteurs van PC kunnen dit vage potentieel aanspreken, zonder dat ze de situationele redelijkheid en zinnigheid van hun aanspraken hoeven te bewijzen.

Vertaling uit het Duits: Eddy Bettens

Deze tekst verscheen eerder in het eerste nummer van de jaargang 1995 van het tijdschrift Neue Rundschau.