width and height should be displayed here dynamically

De kijker heeft altijd gelijk

I. Met cijfers

 

In Populariteit of het berekende applaus stelt Dirk Lauwaert: “Applaus is de affirmatie van de heerschappij van de toeschouwer”. (1) Wat het spektakel bij het publiek heeft losgeweekt, krijgt het na afloop terug in de vorm van handgeklap, gejuich, ahoe-geroep. Het publiek waardeert de voorstelling op een wijze die de spelers direct in ontvangst nemen. Als in de theater- of concertzaal het applaus weergalmt, dan wil dat zeggen dat het publiek daar het laatste woord heeft. Maar het tijdperk van het levende spektakel verkommert. Het moet de duimen leggen voor het imperium van de populaire, gemediatiseerde cultuur, die in functie van een maximaal bereik van het potentiële publiek in termen denkt van producten en distributiekanalen. Populaire cultuur heeft geen klankkast meer, maar gedijt in de ether. Waardering resoneert niet langer, want ze bestaat slechts in relais. Men moet haar meten en becijferen, en aan de hand van de berekeningen wordt de populariteit van het product bewezen.

Mijmerend over de ether wordt men algauw overvallen door een grote droefheid. Want wat is dat eigenlijk, de ether? Toch niks anders dan het negatief van God, alomtegenwoordig maar volstrekt zonder geest? Een steriele ruimte, waarin niets nog weerklinkt dan de doffe plop waarmee het TV-toestel wordt uitgezet.

Televisie genereert een machteloos publiek dat enkel de knop kan omdraaien of in toenemende onrust het volgende kanaal moet opzoeken. Verweesd blijft de kijker in de zetel achter, niet bij machte iets van de opgeroepen emoties terug te geven aan de televisieshow. En maakt het toestel de kijker onmondig als de show is afgelopen, het fixeert, immobiliseert hem als het spektakel bezig is. Het volk oproepen om de zenders te bestormen en zelf programma’s te maken, wat Enzensberger in de jaren ’60 deed, is dan ook pure piratenromantiek. Het negeert de dominerende bijwerking van het medium, het effect van de verdoving.

Toch is het fundamenteel oneerlijk om TV ervan te betichten dat ze met deze gang van zaken instemt. Wel integendeel. TV maakt zich juist grote zorgen over haar eigen wezen, haar sussende uitstoot. TV smeekt om een wederwoord van het publiek, wil niets liever dan dat men na iedere uitzending massaal op straat komt en zijn vreugde uitdraagt. Daartoe heeft ze een indrukwekkende reeks maatregelen uitgevaardigd, waarvan er hier een aantal worden belicht.

 

Het begint allemaal met een historische misvatting. Het eureka van de TV was een van de laatste, maar zeker niet het minst succesvolle ordewoord van de zegevierende geallieerden, die mede door de nieuwe uitvinding de kans zagen om tegelijk het verleden te vergrendelen en het communistische gevaar oostelijk af te dammen. In het naoorlogse West-Europa werd een regime van staatstelevisie geïnstalleerd, een evenwichtig menu van onderwijzende en amuserende uitzendingen, waarvan het de vaderlijke plicht was om de stilte op te leggen. Kijkers waren rondom het toestel geschaard – bleven zo van straat weg – en staarden eerbiedig zwijgend naar het program van de dag. Televisie van vroeger: een geseculariseerde kansel. Vanzelfsprekend was niet iedereen tevreden, maar de malcontenten moesten dan maar naar Holland kijken. Het zendmonopolie in vraag stellen, dat deed haast niemand.

Ondertussen weten we wel beter. De markt heeft die situatie voor ons gecorrigeerd, de markt heeft orde op zaken gesteld. Voortaan dienen de zenders – het zijn er nu vele – naar de gunst van het publiek te díngen. Die taak vervullen ze met grote toewijding, maar het zorgt wel voor enorme kopbrekens. Hoe te weten komen wat het volk eigenlijk wil? Hoe het publiek van zijn geestdrift laten getuigen, als het zich, in ontelbare deeltjes opgesplitst, thuis, niet verstaanbaar kan maken?

Om het publiek opnieuw te laten spreken, heeft televisie een paradoxale strategie moeten toepassen: het publiek nog dieper in het zwijgen drukken, in de statistiek van de droge kijkcijfers. Men moet televisie dat vergeven, er was geen andere keuze. Want naast de noodzaak om het publiek te bewijzen dat het leefde en sprak, dat het wel degelijk daar was, had televisie een nog groter probleem te bekampen: verantwoording afleggen aan haar geldschieters. Kiezen om te werken met cijfers is daarom zo stom nog niet. Het is de taal van de markt zelf. Adverteerders bijvoorbeeld zijn er erg gevoelig voor, naast ook donateurs van overheidswege. Kijkcijfers zijn een soort geld geworden, een economisch gegeven. Met de beste cijfers koopt men de meeste publiciteit en het meeste zelfvertrouwen in aanschijn van het publiek. Alleen luidt de vraag: hoeveel zijn ze eigenlijk waard? Wat is hun precieze koers? Om dat te weten te komen, heeft televisie een heuse verwerkingsindustrie uit de grond gestampt. En wat blijkt? Dat er, zoals er nooit genoeg geld is, nooit genoeg publiek is. Daarom moeten de cijfers aan een onuitputtelijke herinterpretatie onderworpen worden. Geen mogelijkheid mag onbenut blijven. Het lezen van de cijfers is een sjamanistisch ritueel geworden waarbij de opgegooide stokjes telkens iets anders moeten bewijzen. Nu weer de grootste kijkdichtheid tien minuten aan één stuk door, dan weer het totaal aantal zappers dat die dag langs het net is gescheerd. Vooral minder succesvolle zenders – en dat zijn ze vroeg of laat allemaal – trachten met steeds nieuwe lezingen voor de dag te komen. Het wel en wee van de getallen loopt als een soap door de programmatie, als een hond door het kegelspel. Zo groot is hun aandeel geworden dat de onophoudelijke wijzigingen in het zendschema de kluchtige nevenplot vormen van de eigenlijke uitzending. Tegenprogrammatie als onvervalste deurenkomedie. De cijfers en hun turbulente gevolgen onder de aandacht brengen van het publiek vergt steeds grotere inspanningen. Persverantwoordelijken: uitgeputte antwoordapparaten. Iedere veertien dagen geeft Truus Genbrugge een verklaring voor de nieuwste herschikkingen bij VT4, alsof het de eerste keer is. En met welk resultaat? De moeite is zo vruchteloos. Dus neemt de wanhoop toe, en met de wanhoop ook het ongeloof. Koppen moeten rollen (Carlo, Cas, Jan, Luc, Mike, Guido, Terry,…) en zwaardere maatregelen dienen zich aan. Maar hoe men ook woelt en wroet, de machine valt niet meer stil. De wanhoop van de ene mislukking vormt de input voor de andere (de mottige, vorige campagne voor RADIO EEN, de weerzinwekkende, nieuwe campagne voor RADIO EEN; het wordt alsmaar erger).

In een poging zich tot het volk te richten, ging de BRTN, de voormalige staatsomroep, het verst. Ze deed een schuldbekentenis die recht naar het hart van de mensen moest gaan (‘we hebben gefaald’), waardoor ze vooral zelf kon geloven dat ze haar maagdelijkheid gaat herwinnen. Met beleidsnota’s, heroriënteringsstrategieën, mini- en maxi-decreten doet ze nu boete. Maar eerlijk gezegd, wie die dingen eens inkijkt, merkt dat de omroep zich vooral moed probeert in te drinken. De retoriek, nog met de droesem van het missionerende verleden, klinkt vals uit paniek. Zo gaat de BRTN op basis van het CENSYDIAM-rapport in de nabije toekomst zogenaamd een verbredend net (TV 1) en een verdiepend net (TV 2) uitbouwen. Geen hond die daar in trapt natuurlijk. Wie gelooft nu dat een avondje zendertrouw beloond wordt met een verbrede kijk op de wereld? Vooral als dat wil zeggen, “op ontspannen en ongedwongen wijze in contact komen met de buitenwereld”? Dat kan helemaal niet. Er ís er geen buitenwereld om op ongedwongen wijze mee in contact te komen – op Centerparcs na dan.

De grootste slachtoffers van die drift tot verantwoording zijn de programmamakers. Als predikanten worden zij door hun oversten naar de pers gezonden om het geloof in de nieuwe koers uit te dragen, maar hoe kan dat als ze zelf zo zwak begeesterd zijn? Ieder interview staat stijf van de overtuiging dat het vanaf nu dynamischer, vlotter en in het bijzonder interactief gaat worden. Hardnekkig is de manier waarop tevergeefs getracht wordt de krampen van de wanhoop te verbergen. Hoe zou het ook anders kunnen? Wat doen de makers meer dan ieder nieuw TV-seizoen verklaren dat ze het tot dan toe helemaal fout deden, en dat het in de toekomst allemaal anders wordt? Mislukkingen stapelen zich op. Terwijl het actieve leven van een mens toch zo kort is! Voor BRTN-personeel is het pensioen als een rouwende weduwe immer nabij. De regeling van de pensioenen, doofpot van de creativiteit, prijkt bij iedere bespreking met de vakbond bovenaan het lijstje.

De wetten van de markt dwingen televisie te handelen als een bedrijf, compleet met kosten en baten, klanten, leveranciers en aandeelhouders, maar haar finaliteit ligt duidelijk elders, hoger. Televisie, zo wordt ons nu voorgehouden, roept de desastreuze individualisering, de teloorgang van de samenhorigheid een halt toe. Wat een revanche op de orthodoxe moralisten! Terwijl tien jaar geleden de buis nog mee aansprakelijk werd gesteld voor de verloedering, blijkt ze nu een verwarmende, heilzame functie te hebben. Haar straling is gloed. Televisie brengt mensen samen en maakt ze weer vertrouwd met regelmaat en basispatronen, een nieuwe generatie onderzoekers heeft dat aan het licht gebracht. Eigenlijk slaagt het medium waar anderen falen. Meer nog, het geldt als lichtend voorbeeld voor alle instanties die koortsachtig proberen om ons beter te dienen. Van zeepfabrieken tot theaterfestivals, alle willen ze middels een lawine van enquêtes tot de kern van ons wezen doordringen. Alle willen ze hun pijpleidingen aan de gapende wonden van onze behoeften koppelen.

Televisie geeft de indruk dat ze daar het beste mee bezig is, en om die positie te handhaven mag ze haar greep niet lossen. Ze mag de noden van haar kijkers niet uit het oog verliezen en zal als bijkomende garantie, naast het toeleveren van een naadloze programmatie, zichzelf onuitputtelijk en publiekelijk verantwoorden. ‘Waar hebben de belastingbetalers recht op?’ ‘Wat vinden de kijkers thuis ervan?’ ‘Hoe komen we nog beter te weten wat jullie willen en hoe kunnen we daar nog beter op inspelen?’ Ziehier enkele van de vragen die televisie met haar signalen mee doorstuurt. Ze vormt daarmee tegelijk de karikatuur en de karikaturale oplossing voor de grote impasse waarin de democratische politiek verzeild is geraakt – beter kan ze niet, maar wie kan dat wel? Televisie als ersatz voor democratie. Ieder cijfer is de rechtstreekse verkiezing, iedere show de rechtstreekse participatie. Niet de mening van de kijker is belangrijk, maar de mate waarin hij zich laat overtuigen om mee te doen. Televisie is Jonger dan je denkt. De zwaar gehavende politiek kijkt opgelucht toe.

 

II. In beeld

 

Om te bewijzen dat er leven schuilt achter het waas van de cijfers, organiseert televisie de permanente steekproef. Men valt bijvoorbeeld de huiskamer binnen, op zoek naar het antwoord op de quizvraag. De onverhoeds getelefoneerde hoeft niet te panikeren, want hij weet ondertussen: de simpelste antwoorden zijn altijd de juiste. Grote prijzen als auto’s en reizen regenen uit de hemel. Niet het goede antwoord wordt zo buitenmatig beloond, maar het feit dat de gelukkige thuis is en zich als kijker bekend kan maken. Toch is het niet al vermaak en vertier wat de klok slaat, verre van zelfs. Als vast onderdeel van de show mobiliseert men de kijker om eens te zeggen wat hij er nu eigenlijk van denkt. Aan onderwerpen geen gebrek, iedere dag levert er nieuwe: het zomeruur, de doodstraf, Di Rupo, de proton. Uit de keuze van de onderwerpen wasemt een vrolijke onverschilligheid. En terwijl de opinie van officiële gezagsdragers, echte kenners en betrokken partijen zich vastrijdt in vooringenomenheid, elitarisme en moeilijke woorden, laat men de onbespoten mening van de kijker als een frisse wind door het landschap van de standpunten waaien. De kijker thuis heeft geen moeilijke woorden nodig. Hij vindt ofwel ‘ja’, ofwel vindt hij ‘nee’, en aan het eind van het programma verschijnt de rijke oogst van zijn gedachten keurig in grafiekvorm.

Het mooiste voorbeeld van de levendige belangstelling voor de show is de aanwezigheid van het studiopubliek. Dat bestaat uit een aantal ‘gewone mensen’ waarmee de kijker thuis zich makkelijk identificeert. Zo weet hij zich snel in goed gezelschap. Studiopubliek kent vele vormen en gedaanten, maar is zoals behangpapier altijd functioneel. Zo zijn er de wazige, stilzwijgende aanwezigen op de achtergrond (De Zevende Dag), waarnaar de vedetten letterlijk en figuurlijk de rug hebben gekeerd. Misschien benaderen zij, in hun floue gedaante, nog het dichtst het wezen van het studiopubliek: het spokende after image van de oorspronkelijke toeschouwer. Soms krijgt dit soort publiek ook een meer actieve rol opgelegd. In HT&D bijvoorbeeld, het moppenprogramma van VTM, moet het heel hard lachen na iedere getapte mop. In de uitgesmeerde brij op de achtergrond wemelt het dan opeens van leven, maar nadere beschouwing van de onscherpe, ongetwijfeld op volkse aard geselecteerde koppen onthult soms een nachtmerrie. Want wat als ik niet geloof dat dit angstaanjagende beeld mij spiegelt, terwijl het dat zo uitdrukkelijk wil doen?

Het hyperactieve studiopubliek laat het meest van zich horen. Het roept uitzinnig, klapt in de handen, staat recht en zingt mee, en dat alles op commando. Studiopubliek wordt altijd grondig getrimd voor zijn taak. De warming up vooraf hamert op enthousiasme en discipline, en tijdens de opname ziet de applausmeester erop toe dat niemand dat vergeet. Maar hyperactief publiek in huis halen houdt ook risico’s in. Zeker als het vertoonde enthousiasme in geen verhouding staat tot een slecht gelukte show. Dan komt de wankele constructie van de respons op een gênante wijze bloot te liggen, en is iedere onwillige toeschouwer die in beeld komt – hij die weigert in de handen te klappen, hij die pertinent niet moet lachen – zout op de snee. Trouwens, alle instructies ten spijt, het publiek thuis is natuurlijk lang niet zo gedomesticeerd als men het wil doen geloven. Scheurt de gemiddelde kijker niet met de afstandsbediening op een verwoestende manier door het programma-aanbod? Hangt hij niet lusteloos in de zetel, terwijl hij de meest vulgaire commentaren levert? Bij de minste reclamespot gaat hij in elk geval gegarandeerd pissen.

Televisie oogt hulpeloos in al zijn manoeuvres. TV ensceneert zichzelf zo slecht, dat het bijna meelijwekkend wordt. Tegelijkertijd kan men er zich blijvend vrolijk over maken. Maar het is niet meelijwekkend, en ook niet om te lachen. Televisie vormt het speerpunt van een maatschappelijk project dat godzijdank nooit zal lukken maar waarmee we toch onaflaatbaar bestookt blijven. Een wereld waarin vraag en aanbod tot een volmaakt circuit werden gesloten. Een wereld waarin het persoonlijke verlangen is gesmolten in een opgewarmde, gedeelde vreugde. Het antwoord van televisie op de zogenaamde catastrofe van de individualisering: haar verzuipen in een zondvloed van publieke strategieën. Televisie is de grootste, meest gedreven producent van het beeld van de massa. ‘Zo zijn wij allemaal te samen,’ proclameert ze vierentwintig uur per dag. Het verschil met autoritaire regimes en invloedrijke terreurgroepen is dat ze daar maar erg matig in slaagt. Televisie wekt daarom geen machteloosheid, woede of afschuw. Enkel ergernis.

 

Noot

 

(1) Dirk Lauwaert, Populariteit of het berekende applaus, in: Orthodoxie (…) Applaus, Vertoog & Literatuur, Antwerpen, 1993.

 

 

 

* Paul Jambers