width and height should be displayed here dynamically

De knipoog

‘Koud-warm’ is een kinderspelletje waar volwassenen niet genoeg van kunnen krijgen. Niet langer afhankelijk van ouders, zetten ze zich bij gelegenheid voor donoren te kijk. Gespeeld gewillig laten ze zich gek maken door een kakofonie aan stemmen die met variaties van ‘koud’ en ‘warm’ de zoektocht naar het geschenk begeleiden. Voor een cadeau moet gewerkt worden, het verlangen wordt aangewakkerd in een opruiend toneelstuk dat iedereen bij de act van het geven betrekt.

*

Paul, sadist en spelleider in Michael Hanekes film Funny Games uit 1997, leidt Anna rond haar Oostenrijkse landhuis met aanwijzingen die van frivoliteit gespeend zijn. Ze krijgen een macabere ondertoon, want ergens ligt Anna’s vermoorde hond Rolfi van warm naar koud te gaan. Op een gegeven moment kijkt Paul over zijn schouder en knipoogt naar de camera. Commentatoren komen met twee verklaringen: Haneke wou de kunstmatigheid van de film blootleggen, en hij wou zijn publiek medeplichtig maken. Ongetwijfeld hebben beide opties filmkritisch potentieel, maar gaan ze niet voorbij aan de structuur van de knipoog? Dat de aanduiding van artificialiteit niet voor alle knipoogsituaties geldt, ligt voor de hand. De gedwongen medeplichtigheid, daarentegen, lijkt op het eerste gezicht bijzonder beloftevol als motief. Dat de ontvanger aan de communicatie moet deelnemen, kan de indruk wekken dat de knipoger alleenrecht heeft, en misschien zelfs ‘soeverein’ genoemd kan worden.

*

Dat kinderen inzien hoeveel macht er van de knipoog uitgaat, blijkt uit een ander spel: knipoogmoordenaartje. Volgens scoutpedia.nl: ‘Wanneer de moordenaar naar een ander kind knipoogt, valt het kind waarnaar geknipoogd is, ‘dood’ op de grond neer.’ Het is geen minder gezaghebbende bron dan een tekst uit La Déclosion (2005) van Jean-Luc Nancy met als titel ‘D’un Wink divin’. Nancy zet het soevereiniteitsparadigma kracht bij door te verwijzen naar de prins uit vroegere tijden, die met een simpele knipoog genade schonk aan een terdoodveroordeelde. De beslissing over leven of dood voltrekt de soeverein tweeërlei: met en in een oogwenk. Nancy gebruikt het soevereiniteitsconcept van Carl Schmitt, die de mogelijkheid om een uitzonderingstoestand in te roepen centraal stelde. Het afkondigen van de ‘exceptie’ is volgens Schmitt de soevereine beslissing par excellence, omdat de orde erdoor wordt opgeheven. Initieel lijkt ook de knipoger over zo’n bevoegdheid te beschikken: de geldende situatie stokt en een andere situatie komt in de plaats. Medeplichtigheid in plaats van afzijdigheid, nabijheid in plaats van afstand, humor in plaats van sérieux, een bewuste in plaats van een onbewuste blik, een nieuw begin in plaats van een absoluut einde.

*

Toeschouwers die zoals in Funny Games een knipoog toegeworpen krijgen, verliezen hun onschuld: ‘Jij hebt dit geregistreerd, dus je kunt er niet onderuit.’ Aan een blik valt niet te ontsnappen. De knipoog brengt de blik in beweging, als bewuste handeling, eerder dan als een rustpositie van de ogen. Bovenop de verplichte registratie kan uitbeeldend worden aangespoord om ‘een oogje toe te knijpen’, alleen al omdat ogen zich zelfstandig laten afsluiten, in tegenstelling tot oren, neus en huid. Knipogen wordt dan samen-knipogen. Nancy wijst erop dat die betekenis al in het Franse (en Engelse) connivence vervat zit. Het woord, dat een stiekeme betrokkenheid impliceert, is een afgeleide samenstelling van cum (Latijn voor ‘samen’) en nictare (‘knipogen’). Het is niet moeilijk om naar elkaar knipogende politici en zakenmannen te zien bij de term ‘vriendjeskapitalisme’ – capitalisme de connivence in het Frans.

*

Eenzelfde geniepig ‘samen’ zit ook in (ac)complice, dat tot ‘samen-plooien’ terug te brengen valt. Hoewel plooibaarheid voor de mentale gesteldheid van de medeknipoger geldt, slaat het in de eerste plaats op diens oogleden, onontbeerlijk bij het knipogen. Het wordt benadrukt in het Engelse en Duitse woord wink of Wink, dat zijn oorsprong kent in het Proto-Indo-Europese weng-, wat ‘buigen’ of ‘krommen’ betekent. De verwantschap met een van de voornaamste knipoogfuncties, het wenken, houdt steek. Wenken gaat vaak met een kromming gepaard: een hoofdknik, het lichaam vooroverbuigen, met een schelpvormige hand naar zich toe scheppen, of met een oog ‘knippen’. De lichamelijke begroeting dient om de afstand tussen mij en de ander al een beetje te verkleinen zonder ze op te heffen. Het wenken heeft niet de directheid van de aanroeping, waarbij een naam als een bruut ‘Ik ken jou!’ weerklinkt. De wenkende knipoog behoudt de afstand tot de ander omdat niet voor het transparantere, verbale alternatief is gekozen. Die gelijktijdigheid van nabijheid en verte ligt volgens Georg Simmel ten grondslag aan het flirten. Nergens is dat duidelijker dan bij het stereotype van de flirtende vrouw: de knipoog herhaalt zich in eindeloos knipperen, vaak met lange wimpers om de afwijzend-accommoderende functie van de oogleden te accentueren door hun bereik te vergroten. (Hoewel de femme fatale ook van lange wimpers gebruikmaakt, is ze niet zo definitief als de venusvliegenvanger, een vleesetende plant met ‘wimpers’ die naar binnen krullen om een prooi tot de dood gevangen te zetten.)

*

Knipogen is knip-en-plakwerk. Na de relativering van een boodschap bedekt de knipoog een situatie met nieuw connotatief vernis. ‘Neem dit toch niet zo ernstig!’ of: ‘Jij en ik weten wat écht wordt bedoeld.’ Zoals Nancy schrijft, biedt ‘de knipoog altijd de schenking van een extra- of surplus-waarheid’. Al kan over die zwaarwegende woorden twijfel bestaan, van alle gebaren is de knipoog een van de meest doortastende.

*

Soms is dat vernis wit, en doet het verdwijnen zonder te vervangen. Er wordt aangemaand: ‘Hier is het laatste nog niet over gezegd!’ De situatie wordt als vergankelijk geponeerd. De knipoger maakt het einde voorlopig, als een moment dat herhaald kan worden en waarvan de vervolmaking oneindig wordt uitgesteld. Het gaat dan over een ‘knipoog die de blik onder de slag van een ooglid begraaft’, zoals Jacques Derrida in Mémoires d’aveugle (1990) schrijft. Over voortdurend uitstel – dat voor elke knipoog en zelfs voor elk teken kan gelden – hebben Heidegger (zögerndes Versagen), Derrida (différance) en Nancy (signe d’attente) intelligente dingen gezegd, maar hier volstaat Suske en Wiske. Deze stripverhalen eindigen, zoals sommige komische Hollywoodfilms, met een verkleining van het kader tot een ovaal dat een gezicht omlijst. Het knipogende oog sluit af, maar het geopende oog is al gericht op de toekomst, op de volgende aflevering. Voor nu is het voorbij, maar dat einde zal zich herhalen. (William Gaddis spreekt in The Recognitions (1955) van ‘stripverhalen, waarin het leven in een continuüm stroomde’.) Soaps, sitcoms, strips, series – allemaal knipogen ze, want ieder einde is niet meer dan een tijdelijke opschorting, een cliffhanger, die een nieuw begin aankondigt. Is het toeval dat een van de vele afleveringen van Seinfeld ‘The Wink’ heet?

*

‘Hoe knipoog je als je een eenoog bent’, vraagt de jonge Louis Seynaeve in Het verdriet van België (1983) van Hugo Claus. Inderdaad: heeft een knipogend oog niet altijd een rustend, open oog nodig? Is tweeogigheid niet noodzakelijk voor de knipoog? Opnieuw lijkt dat het soevereiniteitsparadigma te bevestigen. Tweeogigheid is onze manier van Janus-zijn, want het geeft ons – of het veruitwendigt – het vermogen te bedriegen en te misleiden. Had Odysseus zonder zijn twee ogen de eenogige Polyphemus kunnen ontlopen? De knipoog is de enige manier waarop ogen zich kunnen scheiden en verzelfstandigen tot ontkoppelde gerichtheden – de enige manier om een uitdrukkelijk tweevoudige blik te slaan. Niet inhoud, maar richting geeft de knipoog elan. (Niet zonder reden slaat ‘pinken’ in het Vlaams zowel op knipogen als op het inschakelen van een richtingaanwijzer.) Twee ogen laten toe je gespletenheid te bewaren zonder dat woordelijk te erkennen. Knipoog: de lichamelijke vertaling van halfbakken.

*

In verschillende richtingen getrokken, is de mens het enige wezen van wie de blik zich ontbindt. Naast de frontale blik – de startpositie – op primair (over)leven, dient er elders te worden gekeken – omhoog naar een koning of god, omlaag naar een onderdaan of kind, zijdelings naar een minnaar of vijand van een vriend, en vanuit een verbeelde ‘excentrische positionaliteit’ (Helmuth Plessner) naar zichzelf. De knipoog gebeurt per definitie zijdelings, maar maakt gewag van fundamentele gespletenheid, in talloze richtingen. De noodzaak van bedrog – of minder pejoratief: subtiliteit – betoont daarom net een gebrek aan soevereiniteit.

*

Als mens ben je allerlei partijen verantwoording schuldig, wat sneller voor de verdoken knipoog dan voor verbaliteit doet kiezen. De prins waarover Nancy sprak, moet in stilte genade schenken, in plaats van vrijuit, via het dictaat; elite, massa en God blazen in zijn nek. De mens is, in tegenstelling tot God, onmachtig in woordeloosheid. Zelfs Josef K. werpt tijdens de eerste hoorzitting in Kafka’s Het proces (1925) tegen dat de rechter-commissaris in plaats van met zijn arm te wenken gewoon luidop moet spreken. Ook binnen een kafkaësk rechtssysteem kan K. de gebrekkige soevereiniteit van de ambtenaar blootleggen, want diens ondoorzichtigheid betekent dat hij niet opereert in het volle licht van het woord, maar in de schaduw van een uitgestrekte arm. In het soevereiniteitsparadigma zijn barsten verschenen die zich niet zomaar laten repareren.

*

De enige die kan knipogen zonder aan soevereiniteit in te boeten, is God – ‘alogig’, want zonder de beperkingen van wie over geen, één of twee ogen beschikt. In tegenstelling tot Argus met zijn honderd ogen kan God veelvuldigheid wél in meerzinnige communicatie omzetten; in tegenstelling tot de mens is hij er niet toe genoodzaakt dat te verbergen. Omdat hij geen rekenschap moet afleggen, kan hij zijn gewilde ambiguïteit rechtuit – of met een knipoog, dat kiest hij zelf – aan de schepping communiceren. God heeft oneindig veel gezichten, die hij tegelijkertijd, met evenveel zeggingskracht en zonder angst voor represailles, kan opzetten.

*

Ook de autocraat wil alogig – goddelijk – worden, maar blijft genoodzaakt te knipogen. Hij denkt dat te bereiken met de combinatie van veelogigheid (surveillance) en eenogigheid (autarkie, met als tussenstappen mercantilisme, protectionisme en isolationisme). Alziend de bevolking observeren zonder van andere landen afhankelijk te zijn is het droomscenario van de dictator. De tweeogigheid, alsook de mogelijkheid te knipogen, blijft bewaard, maar zonder dat het moet. (Van alle staatsleiders waant Xi Jinping zich wellicht het meeste Argus, terwijl Kim Jong-un, als voortzetter van de Juche-ideologie, Polyphemus achternagaat.) Zowel veel- als eenogigheid kunnen voor een dictator effectief zijn, maar alleen als ze strikt gescheiden blijven. Eenogigheid wordt beter geen synoniem voor veelogigheid, want dan wordt vergeten dat andere standpunten cruciaal kunnen zijn. Dat demonstreerde dit jaar de terroristische aanslag op de Crocus City Hall nabij Moskou, die ondanks een waarschuwing van de VS niet werd verijdeld. Wie ontkent dat er andere ogen zijn, wordt in plaats van alogig blind.

*

Omdat ons globale leven-in-groep, onze socialiteit, alsook (voor velen) de gerichtheid op God, steeds het bestaan van derden inroept, dienen we altijd met minstens twee partijen rekening te houden. Met het open oog bewijzen we lippendienst aan de hoofdpartij, met het knipogende oog aan een nevenpartij – zonder dat we op het matje kunnen worden geroepen, zonder dat we die tweespaltige houding moeten opgeven. Eerder dan groots machtsvertoon, is de knipoog vooral een noodgedwongen antwoord op de macht van derden.

*

Dat zelfs de ‘veroneindiging’ van de knipoog een zwaktebod blijkt, wordt in Funny Games uit 2007 duidelijk. Deze Amerikaanse shot-per-shot-remake van de film uit 1997 herhaalt tien jaar later minutieus de folterpraktijken. Mocht Paul leven, dan zou hij zijn sadistische scenario door een ander gerepliceerd weten… Het toppunt van soevereiniteit? De soevereine knipoger duldt geen epigonen; de spelende knipoger moedigt hen aan. Paul knipoogt met de lach van het spelende kind, voor wie, zo schrijft Freud, herhaling boven nieuwigheid gaat. Pauls slachtoffers zijn pionnen in ‘grappige spelletjes’ die eeuwig kunnen doorgaan. Hun dood is een assemblage van nepbloed, een wapen zonder kogels en een ongemakkelijke lichaamshouding – morgen draaien we dat opnieuw! Pauls knipoog erkent dat door de mens veroorzaakt geweld, hoe creatief ook, altijd te kopiëren valt en daarom nooit de subjectiviteit van een soeverein kan uitdragen. Zoals van Suske en Wiske kan er van de Holocaust een nieuwe aflevering volgen.

*

Er zijn limieten aan de menselijke creativiteit, maar het valt op dat geweld jaar na jaar beter te registreren valt. Hoewel het kwaad – beschreven in annalen, afgebeeld door hofschilders, vastgelegd op film, live op propagandistische sociale media – dankzij steeds preciezere reproducties verder en dieper doordringt, heeft dat ook als resultaat dat geen enkele gewelddaad uniek blijft. Menselijk geweld ontvouwt zich volgens scenario’s die opnieuw uitgevoerd kunnen worden. Zoals van een film kan van het kwaad altijd een remake gemaakt worden. Knipogend dwingt een mens anderen tot de registratie van zijn daden, maakt hen medeplichtig, maar tezelfdertijd verklapt hij zijn gebrek aan soevereiniteit, net omdat een geregistreerde daad zich opnieuw kan voordoen – en, zo leert de geschiedenis van het kwaad, steeds exacter naarmate er grotere misdaden plaatsgrijpen.

*

Knipogen is niet als soeverein een uitzonderingstoestand instellen. Integendeel, het is de menselijke nietigheid erkennen, toegeven dat alles wat je doet in een continuüm verdwijnt, tot betere copycats zal leiden en op een oordeel wacht. Wij, mensen, zijn tweeogig, met de meervoudigheid die Polyphemus ontbeert, maar zonder de ‘alomheid’ die God soeverein maakt. Waar we een ander misleiden, doen we dat onder het dreigende toezicht van het Ene Oog. En dus moeten we verantwoording afleggen voor woordeloze spelletjes die al van bij aanvang niet exclusief de onze zijn.