Underground. American Avant-Garde Film in the 1960s
Filmprojecties op meerdere schermen, bewerkte archiefbeelden, de camera als verlengstuk van het lichaam: wie wil weten waar de beeldtaal van de hedendaagse videokunst vandaan komt, kan te rade gaan bij Underground, een tentoonstelling gewijd aan de experimentele Amerikaanse cinema uit de jaren zestig. Het is een welkome expositie van kunstenaars die, op Andy Warhol na, zelden in Nederlandse musea worden getoond. Eye presenteert ruim twintig korte films die alternatieve filmgeschiedenis hebben geschreven. Sommige zijn hopeloos gedateerd, andere verrassend actueel.
Jonas Mekas, een Litouwse filmmaker die in Brooklyn was neergestreken, richtte in 1960 samen met enkele dichters en kunstenaars de New American Cinema Group op. Ze keerden zich tegen de filmindustrie die door geld werd geregeerd. De commerciële film was in hun ogen ‘moreel corrupt’ en ‘esthetisch verouderd’. Ze bepleitten een onafhankelijke, vrije filmkunst. Zelfexpressie was het doel, experiment het middel. Castro Street (1966) van Bruce Baillie, bijvoorbeeld, volgt de gelijknamige route langs de olieraffinaderijen van Richmond, California. Gruizige opnamen van fabrieksinstallaties en goederenwagons schuiven over en door elkaar heen, alsof de montagetafel dienst heeft gedaan als rangeerterrein. De robuuste beelden hebben een bijna mythische kracht.
De experimentele cinema was niet zonder precedent. Zo had Europa al voor de oorlog kennisgemaakt met de abstracte animaties van Oskar Fischinger en de celluloiddromen van Luis Buñuel. Underground introduceert minder bekende pioniers als Marie Menken en Maya Deren. Menkens film van kerstversieringen bestaat uitsluitend uit duizelingwekkende patronen van licht en kleur (Lights, 1964-1966). Derens Ensemble for Somnambulists (1951) is samengesteld uit negatiefbeelden van dansers die zich zonder noemenswaardige hinder van de zwaartekracht bewegen door een eindeloze nacht. De films zullen indertijd beslist vernieuwend zijn geweest, maar ogen nu vooral formalistisch. Experimenteel waren ze vooral wat betreft vorm en techniek.
Neem Stan Brakhage, een filmfanaat die honderden films heeft gemaakt. Mothlight (1963) maakte hij zonder camera. Tussen twee filmstroken plakte Brakhage dode motten, insectenvleugels, bloemblaadjes en grassprietjes en hij liet daarvan een contactprint maken. Geprojecteerd op het scherm is het effect ongekend: alsof de motten uit de dood zijn opgestaan, tot leven gewekt door de projector. Omdat het museum een gedigitaliseerde versie toont, ontbreekt het geratel van de projector dat klinkt als klapwiekende insecten, en mis je de verblindende lichtkegel van de lamp die voor motten zo onweerstaanbaar is. Eigenlijk is het chaotische, fragiele schimmenspel vooral geslaagd als zelfportret, gemaakt door een kunstenaar die geobsedeerd was door film zoals motten door licht: dwangmatig en zelfdestructief.
Dat de ideeën achter de experimenten vaak interessanter waren dan de uitwerking ervan, blijkt ook uit Movie Mural (1965-1968) van Stan VanDerBeek. De installatie bestaat uit film-, dia- en overheadprojectoren die op verschillende schermen, opgesteld in een halve cirkel, doorlopend onsamenhangende beelden vertonen. VanDerBeek, zoon van een Rotterdammer, voorzag een toekomst waarin zulke technologische ‘ervaringsruimtes’ wereldwijd verbonden zouden zijn, een beetje zoals Nam June Paik dat voor zich zag met zijn project voor mondiale livetelevisie. VanDerBeeks filmisch behang wordt hier geïntroduceerd als voorloper van het internet, maar dat lijkt me wat al te veel eer.
In deze kakofonie van beeld en geluid is Lemon (1969) van Hollis Frampton een baken van rust. Het toont niets anders dan een close-up van een citroen. Het enige dat gedurende zeven minuten verandert is het licht, waardoor de citroen afwisselend lijkt op een wassende maan en op een vrouwenborst. Ik zie er vooral een voorloper in van de videokunst van David Claerbout en De Rijke/De Rooij, waarin de beleving van tijd een sleutelrol speelt.
De opkomende consumptiemaatschappij, de protesten tegen de Vietnamoorlog, de burgerrechtenbeweging – de undergroundcinema kwam tot wasdom in een periode waarin de Verenigde Staten grote maatschappelijke veranderingen doormaakten. Het feminisme van destijds resoneert bijvoorbeeld in de striptease van Gunvor Nelson. Aanvankelijk beantwoordt Take Off (1972) moeiteloos aan de stereotiepe ‘mannelijke blik’, maar het blijft niet bij schuddende borsten en smachtende blikken. Tegen het einde van haar act zet de blondine haar pruik af, vervolgens haar linkerbeen, en tot slot tilt ze haar hoofd van haar hals. Ondeugend amusement ontaardt in een nachtmerrie.
De antioorlogsfilm Viet-flakes (1964) van Carolee Schneemann heeft de tand des tijds niet doorstaan. De lukrake collage van krantenfoto’s met een soundtrack van versnipperde popsongs is eerlijk gezegd stomvervelend. Natuurlijk schuilt er anarchistisch genoegen in de eliminatie van conventionele vertelstructuren, maar saaiheid is geen verdienste. Dan liever de film die Jud Yalkut maakte over en met Yayoi Kusama, tegenwoordig een wereldberoemd kunstenaar, 95 and still counting, die haar jeugdtrauma’s verwerkt in manisch-optimistische stippenkunst. In Kusama’s Self-Obliteration (1967) zien we een jonge, charismatische Yayoi stippen aanbrengen op een paard, een vijver, en op naakte, al dan niet ingesnoerde lichamen tijdens een bodyartperformance die uitloopt op een psychedelische orgie. Ook gedateerd, maar wel ‘ludiek’, zoals dat vroeger heette.
Een film die nog altijd koude rillingen bezorgt, is Report (1963-1967) van Bruce Conner. Vertoond wordt de achtste en laatste versie die de kunstenaar heeft gemaakt. De collage van nieuwsbeelden gaat over de moord op John F. Kennedy, of beter gezegd, hoe de media daar verslag van deden. Zo worden de beelden van de voorbijrijdende limousine van de president eindeloos herhaald en versneden met beelden van zijn inauguratie en zijn begrafenis. Terwijl het opgewonden liveverslag op de radio onophoudelijk doordendert, zien we ook flitsen van een stierengevecht, reclamespots, en de verspringende nummers van de aanloopstrook van de 16mm-film, dreigend als het vizier van een scherpschutter. Report is meer dan een hypnotiserende bespiegeling op Amerika’s obsessie met geweld, het is ook een bijtend commentaar op de macht van de media en de vulgariteit van de markt. Misschien is dat nog het meest inspirerend aan de experimentele cinema. Niemand hoeft zich te voegen naar de heersende orde. Je neemt de camera gewoon in eigen hand.
• Underground. American Avant-Garde Film in the 1960s, tot 5 januari, Eye Filmmuseum, IJpromenade 1, Amsterdam.