width and height should be displayed here dynamically

De oorsprong en het begin

Filosofische reflecties aan de hand van Kafka

Op een kwade dag, ergens in 2010, besluit ik een boekje te schrijven over Kafka’s Beschreibung eines Kampfes. Als zovele Kafkalezers ben ik geïntrigeerd door dit jeugdwerk, door de stijl, door de spanning tussen ascese en levensvreugde die de novelle doortrekt, maar ook door de ontstaansgeschiedenis ervan.Beschreibung eines Kampfes is immers het werk waarmee Kafka ‘doorbrak’, nadat hij het manuscript aan Max Brod had laten lezen. Op Brods instigatie drukte het tijdschrift Hyperion, in 1908 en 1909, drie fragmenten van de novelle af. Daarmee is Beschreibung het eerste Kafkamanuscript dat in druk verscheen. Of het ook het oudst bewaard gebleven werk is, valt echter niet eenvoudig uit te maken. Wanneer begon Kafka precies aan zijn Beschreibung? Rond 1904, zoals sommigen beweren, waarna hij het in 1909 geheel herschreef? Of gaan stukken van het werk (in elk geval het thema) terug op Kafka’s late tienerjaren – de jaren waarin hij, naar eigen zeggen, met fictie begon te experimenteren? En wat telt in dit geval als het ‘oudst’: de schrijfdatum of de publicatiedatum?

Als ik geloof dat het begin van Kafka’s oeuvre ertoe doet, zal ik moeten uitleggen, aan mijzelf en aan mijn eventuele lezers, waarom zo’n verschil tussen schrijf- en publicatiedatum relevant is. Ik zal een antwoord moeten geven op de vraag waarom ik zo dicht mogelijk bij het begin van Kafka’s schrijverschap wil komen. Wat zoek ik daar? Wat verwacht ik er aan te treffen? Of waarmee identificeer ik dat begin? Met de eerste articulaties van wat ik typische Kafkathema’s vind: vervreemding, angst, ontheemding? Met de eerste ‘literaire’ producten van de jonge Franz? Of moet ik verder terug, naar het Duits-joodse milieu in Praag waarin Kafka opgroeide, of naar de Franse wortels (Gustave Flaubert) van de literaire traditie waartoe Kafka doorgaans gerekend wordt?

Eén ding is op voorhand duidelijk: het begin van Kafka’s schrijverschap is niet zomaar gegeven. Ik zal keuzes moeten maken, net zoals iedere historicus die oeuvres, ontwikkelingen of perioden in het verleden bestudeert. Om het begin van iets te kunnen vaststellen, zal ik moeten weten wat dit ‘iets’ precies is – wat Kafka’s schrijverschap volgens mij inhoudt. Ik maak daarbij gebruik van kennis achteraf, van wat in het Engels zo kernachtig een hindsight perspective heet. En net als iedere historicus breng ik mijn eigen subjectiviteit hierin mee. Kortom, om drie redenen is al onmiddellijk duidelijk dat mijn antwoord op de vraag naar Kafka’s begin een ‘constructie van het verleden’ is. Wat telt als het begin, hangt af van mijn Kafka-interpretatie, die op haar beurt het stempel van mijn eigen tijd draagt.

Maar daarmee is nog niets gezegd over het soort begin waarnaar ik op zoek ben. Het mag waar zijn dat het begin van Kafka’s schrijverschap niet objectief gegeven is, maar wat zoek ik dan precies? Zoek ik naar oorsprongen, dat wil zeggen, naar de kiemen waaruit Kafka’s schrijverschap ontsproot? Gaat het mij om het moment waarop dit schrijverschap voor het eerst manifest werd? Of probeer ik na te gaan vanaf welk moment Kafka zichzelf als schrijver beschouwde? Zoek ik een bewust, actief begin? Of zoek ik Kafka’s begin liever in de omstandigheden, situaties en mogelijkheden waarop de schrijver, als een secundaire actor, met papier en inkt reageerde?

 

In my end is my beginning

Laat ik beginnen met de vraag: het begin van wat? Als ik op zoek ga naar het begin van Kafka’s schrijverschap, wat versta ik dan onder dit schrijverschap? Het is te eenvoudig om dit schrijverschap gelijk te stellen aan een beroep – Kafka werkte immers lange tijd op verzekeringskantoren – of aan het produceren van het oeuvre dat ons, dankzij Brod, is overgeleverd. Mijn fascinatie voor de Beschreibung eines Kampfeswordt namelijk mede gevoed door het besef dat Kafka’s oeuvre, op allerlei manieren, bijzonder is. Juist deze eigenschap van het oeuvre maakt mij nieuwsgierig naar het begin. Zoek ik dan het begin van Kafka als bijzondere schrijver? Lezers die verslingerd zijn aan Der Prozeß of Das Schloß willen om deze reden wel eens voorbijzien aan het ‘mindere’ jeugdwerk en het begin van Kafka’s echte schrijverschap lokaliseren ná de Beschreibung eines Kampfes.

Ik haal dit argument aan omdat het zo mooi laat zien dat het begin niet aan het begin gegeven is, maar afhangt van wat we het einde zouden kunnen noemen. Der Prozeß en Das Schloß dateren uit 1914 en 1922, maar bezorgden de schrijver pas postuum zijn faam. Pas nadat het oeuvre ‘compleet’ was – wat in het geval van Kafka slechts betekende dat er niets meer bijkwam – kon worden vastgesteld waaruit dit oeuvre bestond, wat het bijeenhield en wat het, vergelijkenderwijs, bijzonder maakte. Zo kon ook Kafka’s schrijverschap eerst gedefinieerd worden nadat de schrijver zijn pen voorgoed had neergelegd. Als ik op zoek ben naar het begin van Kafka’s schrijverschap, hanteer ik dus een definitie van schrijverschap die slechts postuum mogelijk werd. Iets technischer gezegd: het begin van een object veronderstelt een definitie van het object die alleen post factum kan worden gegeven.

Historici, die met dit verschijnsel beroepshalve vertrouwd zijn, plegen wel te zeggen dat er afstand nodig is – vaak bedoelen ze: temporele afstand – om te kunnen vaststellen wat een mensenleven, een oeuvre of een periode behelsde. Pas als iets is afgelopen, als alle consequenties zijn duidelijk geworden, kan de zaak in kwestie worden gekarakteriseerd en kan haar begin met enige nauwkeurigheid worden vastgesteld. Dat wil niet zeggen dat het onmogelijk is te zoeken naar het begin van, bijvoorbeeld, het moderne handelskapitalisme – waar we nog middenin zitten – maar wel dat zo’n begin zal worden aangepast naarmate toekomstige ontwikkelingen ons zullen nopen onze karakterisering van dit kapitalisme bij te stellen. Trouwens, zulke herdefiniëringen vinden voortdurend plaats, ook in het geval van Kafka, bijvoorbeeld nadat ontdekt werd hoezeer Der Prozeß schatplichtig is aan Dostojevski’s Misdaad en straf. Dit onderstreept slechts dat het begin van iets logisch afhankelijk is van hoe wij dit iets vanuit onze positie definiëren.

Daarom formuleert T.S. Eliot, als hij in Four Quartets schrijft dat “in my end is my beginning” (evenals, omgekeerd, “in my beginning is my end”), een inzicht dat niet alleen betrekking heeft op de totstandkoming van literaire teksten, maar ook op het historisch onderzoek ernaar. “What we call the beginning is often the end. And to make an end is to make a beginning. The end is where we start from…”

 

Oorsprong en begin

Nu bestaat er onenigheid over de aard van een begin. Waaruit bestaat het begin van een schrijverschap? Toen Edward Said, de latere oriëntalismecriticus, zijn boek Beginnings (1975) aan deze kwestie wijdde, onderscheidde hij tussen een oorsprong en een begin. Een oorsprong, meende Said, is een punt nul, een absolute aanvang, iets waar alles uit voortkomt. Het is de alpha van Jorge Luis Borges of de creatio ex nihilo van Genesis. Zo’n oorsprong met een hoofdletter O is het onderwerp van studies die qua vraagstelling naar het megalomane neigen (The Origins of Species of Die Ursprünge des europäischen Denkens, bijvoorbeeld). Een begin, daarentegen, is niet meer dan een poging op dreef te raken, een insteek, een aanknopingspunt. Het is, om Said te citeren, een “eerste stap in de intentionele productie van betekenis”, ofwel het moment waarop een auteur zich voor het eerst realiseert: nu werk ik aan iets.

Misschien kan ik het onderscheid nog verhelderen met een andere tegenstelling uit Saids boek: die tussen een metafysisch en een humanistisch begin. De oorsprong van hierboven is metafysisch, ze is een zaak van de theologie omdat ze zoekt naar het absolute, naar dat wat een mens overstijgt. Een beginning, daarentegen, is seculier – ‘heidens’, om met Giambattista Vico te spreken – omdat het vertrekt van de individuele mens. Het is humanistisch, omdat het individu met zijn eigen intenties, oordelen en daden in het middelpunt geplaatst wordt. Het begin is altijd een product van menselijke beslissingen; niet iets wat daaraan voorafgaat.

Hier schemert Saids eigen voorkeur al door. In Beginnings klaagt hij dat het westerse historische denken in de ban is geraakt van oorsprongen en daarmee in de greep van metafysisch denken is gekomen. Deze klacht heeft haar achtergrond in de 19de eeuw. Met name in de decennia rond 1850 zochten veel historici (net als germanisten en Altertumswissenschaftler) naar de ‘oorsprong’ van het Duitse volk of de ‘oorsprong’ van de Europese cultuur. Zulk onderzoek droeg bij aan de legitimiteit van, bijvoorbeeld, de jonge Duitse natiestaat zolang mensen geloofden dat oude papieren (oorsprongen in een ver verleden) niet alleen prestige, maar ook gezag en autoriteit verleenden.

Deze gedachte, noteer ik op gezag van Alvin Snider, is overigens ouder dan de 19de eeuw. We vinden haar al volop in 17de-eeuws Engeland. In zekere zin bestond ze zelfs al in de late Middeleeuwen – hoewel Gabrielle M. Spiegel mogelijk gelijk heeft dat legitimiteit in de 13de en 14de eeuw eerder berustte op de continuïteit van een traditie dan op haar oude papieren. (Een ironische exercitie: zoek de oorsprong van het oorsprongsdenken!)

Als Said op het metafysische karakter van dit oorsprongsdenken wijst, doelt hij allereerst op deze gelijkstelling van legitimiteit en anciënniteit, die ertoe uitnodigt om oorsprongen in een zo ver en duister mogelijk verleden te lokaliseren. Maar evenzeer doelt Said op de exclusiviteit van zulke oorsprongen. Als ‘de’ oorsprong van het Duitse volk in de Middeleeuwen ligt, doen dan de Boerenopstand, de Dertigjarige Oorlog en de 18de-eeuwse Kulturnation er niet toe? Wordt het denken en doen van duizenden Duitse individuen, die (achteraf bezien) concreet hebben meegeholpen de Duitse natie te realiseren, in dit oorsprongsdenken niet ondergeschikt gemaakt aan een mythisch begin?

Ten slotte doelt Said op het onpersoonlijke, niet-menselijke karakter van zulke oorsprongen. Als oorsprongen diep in de geschiedenis verborgen liggen, wie was daar dan verantwoordelijk voor? Dat kon geen individu zijn. Niet toevallig beschouwden veel 19de-eeuwse historici de geschiedenis niet als een toneel van menselijk handelen, maar als een domein dat werd bevolkt door tijd-, volks- en wereldgeesten. Tussen de oorsprong van de Duitse natie en de politieke vorm die deze natie in de 19de eeuw aannam lag niet een reeks van individuen, maar een Duitse Volksgeist, die zich in de loop van de geschiedenis geleidelijk realiseerde. Wie over oorsprongen spreekt, wordt daarom, volgens Said, geconfronteerd met de verleiding metafysische entiteiten als handelende wezens op te voeren. 

 

Invloed en gebruik

Wat betekent dit alles voor het begin van Kafka’s schrijverschap? Het ietwat abstracte verschil tussen oorsprong en begin wordt praktisch relevant zodra we ons afvragen wie de actor (de handelende instantie) aan het begin van dit schrijverschap was. Nam Kafka zelf het heft in handen? Of moeten we ons het begin van zijn schrijverschap voorstellen als een pril mensenleven – met een navelstreng verbonden aan de moeder, overgeleverd aan de zorg van anderen?

Said koppelt in dit verband zijn onderscheid tussen oorsprong en begin aan dat tussen invloed en gebruik. Als Kafka Der Prozeß modelleert naar Dostojevski’s Misdaad en straf, is dat een welbewuste bewerking, aanpassing en omdraaiing van een klassieke tekst. Dit zou Said een actief ‘gebruik’ van Dostojevski’s werk noemen. Maar als we ons realiseren hoezeer Kafka’s oeuvre getuigenis aflegt van de angst en vervreemding die de auteur als jongeman in zijn ouderlijk huis ervoer, dient zich naast ‘gebruik’ de term ‘invloed’ aan. We kunnen spreken over de literaire verwerking van een ongelukkige jeugd (actieve modus), maar evengoed over de invloed van Kafka’s jeugdherinneringen op zijn schrijverschap (passieve modus).

Invloed, zegt ook Michael Baxandall, stellen we ons in passieve termen voor. We zeggen dat Y de invloed van X ‘ondergaat’. Maar wat verandert er als we, in een meer actieve modus, zeggen dat Y ‘gebruik maakt’ van X?

“If we think of Y rather than X as the agent, the vocabulary is much richer and more attractively diversified: draw on, resort to, avail oneself from, assimilate from, have recourse to, adapt, quote, differentiate oneself from, assimilate, align oneself with, copy, address, paraphrase, absorb, make a variation on, revive, continue, remodel, ape, emulate, travesty, parody, extract from, distort, attend to, resist, develop, face up to, master, subvert, reduce, promote, […] everyone will be able to think of others.”

Net zoals Said een voorkeur heeft voor beginnings boven origins, prefereert hij dit actieve ‘gebruik’, dat zich met Baxandall zo nauwkeurig laat specificeren, boven de passieve en conceptueel minder precieze notie van ‘invloed’. Toch klemt de vraag of deze voorkeur van Said het meest geëigend is om een onderzoek naar het begin van Kafka’s schrijverschap aan te vatten – al was het maar omdat Kafka (getuige K. in Das Schloß) bijkans de laatste is die in de autonomie van handelende individuen gelooft. Zou het niet ietwat ironisch zijn een studie naar Kafka te schrijven in de actieve, humanistische modus die Said bepleit? En is dat überhaupt niet een aanvechtbaar uitgangspunt?

Historici zijn ook met deze laatste vraag vertrouwd, en wel op twee manieren. Om te beginnen kennen ze het intentionalisme (in diverse ‘zwakke’ en ‘sterke’ varianten) als theorie die beweert dat historisch onderzoek de (on)bewuste motieven van actoren in het verleden moet reconstrueren. Hoewel op grote schaal gebruikt, is deze theorie omstreden, niet alleen omdat motieven soms lastig zijn te achterhalen, maar ook omdat iedereen weet dat motieven van individuen slechts een beperkte verklaringskracht hebben. Hoe kan een intentionalist recht doen aan de onbedoelde gevolgen van menselijk handelen?

Verder kennen historici de tegenstelling tussen methodisch individualisme en methodisch collectivisme. Kort gezegd erkennen methodische individualisten, zoals Said, slechts het individu als handelende instantie. Collectivisten, daarentegen, voeren ook de staat, de samenleving, de kerk of een generatie als historische actoren op. Het is weinig verwonderlijk dat het debat tussen deze scholen in een permanente impasse verkeert. Want de vraag naar het wezen van collectieve instituties – is de samenleving méér dan de som der delen of slechts een optelsom van individuen? – is een vraag die niet met louter wetenschappelijke middelen kan worden beantwoord. Een visie op de aard der dingen, een kijk op de wereld resoneert in ieder antwoord mee.

Dat de vraag naar een begin niet levensbeschouwelijk neutraal kan worden beantwoord, realiseert ook Said zich, als hij tegen het slot van zijn boek komt te spreken over Michel Foucaults Les mots et les choses. Dit boek over de macht van taalstructuren laat weinig ruimte voor humanistische individuen die ‘intentioneel betekenis produceren’. Sterker nog, Foucault gelooft dat het humanistische individu überhaupt een voorbijgaand fenomeen in de westerse geschiedenis is en dat het, in de tweede helft van de 20ste eeuw, op het punt staat te verdwijnen. Tegen dit methodische collectivisme weet Said – in een treffende parallel met Hayden White, overigens – niets anders in te brengen dan dat het ‘antihumanistisch’ is.

*

Hiermee wordt, ten slotte, duidelijk waarom mijn ‘filosofische reflecties’ op het begin van Kafka’s schrijverschap uit niet meer dan een handvol conceptuele onderscheidingen kunnen bestaan. De vraag naar het begin voert ons naar een domein waar keuzes moeten worden gemaakt. De geschiedfilosofie helpt mij niet deze keuzes te maken; wel kan ze verhelderen wat er op het spel staat en waaruit ik moet kiezen.

Om te beginnen, zagen we hierboven, hangt het begin van Kafka’s schrijverschap af van mijn definitie van dit schrijverschap. Ik kan van mening verschillen met hen die beweren dat Beschreibung eines Kampfes een minder geslaagd jeugdwerk is. Ik kan met de auteur van mening verschillen over het belang van dit vroege werk (of van de waarde van zijn oeuvre überhaupt – want zoals bekend gaf Kafka Brod opdracht alle manuscripten te vernietigen). Daarmee is mijn reconstructie van het begin van Kafka’s schrijverschap niet gebonden aan wat de auteur hiervan zelf vond: het opus 1 van de kunstenaar is niet noodzakelijk het begin van mijn verhaal.

Vervolgens leert het voorbeeld van Said ons dat het begin niet levensbeschouwelijk neutraal is. Wie Kafka’s schrijverschap wil laten beginnen met een Europese literaire traditie die al vóór Kafka’s geboorte bestond, is daartoe gerechtigd. Wie, net als Said, om humanistische redenen het handelende individu centraal wil stellen – en daarmee de notie van ‘oorsprong’ wil verwerpen tegen gunste van ‘begin’ – zal niet op wetenschappelijke gronden worden tegengesproken. Verschillende visies op Kafka’s debuut zullen verschillende wereldbeelden of levensbeschouwelijke intuïties over de aard van menselijk handelen verraden. (Daarom is het predikaat ‘metafysisch’ evenzeer van toepassing op Saids ‘begin’ als op de gewraakte ‘oorsprong’ – het hangt er maar vanaf vanuit welke levensbeschouwing men de zaak bekijkt.)

Me dunkt dat een aandachtige lezer van Kafka’s Beschreibung eines Kampfes oog zal hebben voor de ambiguïteiten tussen individu en collectief, tussen eigenmachtige beslissing en afhankelijkheid van machten die het individuele leven overstijgen. Me dunkt dat een integere studie naar het begin van Kafka’s schrijverschap niet kan doen alsof Said, met zijn onkafkaëske humanisme, het laatste woord heeft inzake de aard van het begin. Me dunkt dat mijn boekje over de Beschreibung eines Kampfes op die kwade dag in 2010 zal moeten beginnen met de bekentenis dat Kafka, voor mij, een alternatief van levensbeschouwelijke aard biedt voor een type denken dat, à la Said, elk begin in de wilsact van het individu fundeert.

 

Literatuur

• Michael Baxandall, Patterns of Intention: On the Historical Explanation of Pictures, New Haven/London,Yale University Press, 1985.

• T.S. Eliot, Four Quartets, London, Faber and Faber, 1944.

• Ernst Pawel, The Nightmare of Reason: A Life of Franz Kafka, New York, Farrar, Straus and Giroux, 1984.

• Edward W. Said, Beginnings: Intentions and Method, New York, Basic Books, 1975.

• Alvin Snider, Origin and Authority in Seventeenth-Century England: Bacon, MiltonButler, Toronto/Buffalo (London), University of Toronto Press, 1994.

• Gabrielle M. Spiegel, The Past as Text: The Theory and Practice of Medieval Historiography, Baltimore/London, Johns Hopkins University Press, 1997.