De vleugels van de duif
De twee dames die, voorafgaandelijk aan het Zwitserse seizoen, waren gewaarschuwd dat hun plannen niet doordacht waren, dat de passen niet vrij zouden zijn, de lucht niet mild, de herbergen niet open – de twee dames die, nogal typisch, heel wat vermoedelijk goedbedoeld protest hadden moeten trotseren, werden nu wonderbaarlijk aangemoedigd om aan hun avontuur een vervolg te geven. Het was het oordeel van hoofdkelners en ander personeel aan de Italiaanse meren dat hun nu werd meegedeeld; zijzelf – de jongsten onder hen, althans – waren zich ook vaak bewust geweest van ongeduld, en van gedurfde dromen; zodat een van de dingen die ze samen concludeerden – en wat ze concludeerden was van een eindeloze variëteit – erin bestond dat in die theatrale paleizen van de Villa d’Este, van Cadenabbia, van Pallanza en Stresa, vrouwen op hun eentje, hoezeer ze zich ook versterkt wisten door een reisbibliotheek vol instructieve boeken, ertoe neigden bedrogen en misleid te worden. Hun fantasieën waren bovendien bescheiden geweest; ze hadden bijvoorbeeld niets vitaals op het spel gezet met de hoop de Brünigpas over te steken. Precies dat waren ze gelukkigerwijs aan het doen wanneer we hen ontmoeten, en alles wat ze wensten, vanwege de wonderlijke schoonheid van de vroege bergbeklimmerslente, was dat die pas langer zou zijn en de plekken om te pauzeren en te rusten talrijker.
Dat was in elk geval de doorschemerende houding van mevrouw Stringham, de oudste van de twee vriendinnen, die haar eigen kijk had op de ongedurigheden van de jongste, waar ze zich desondanks slechts op de meest indirecte wijze tegen verzette. Ze bewoog zich voort, die bewonderenswaardige mevrouw Stringham, in een fijne nevel van observatie en argwaan; ze bevond zich in de positie, zoals ze zelf dacht, veel meer te weten over Milly Theale dan Milly zelf wist, en toch moest ze die kennis zowel achterhouden als activeren. Als een vrouw die van nature uit het minst ter wereld gevormd was, zoals ze maar al te goed besefte, voor dubbelhartigheden en labyrinten, merkte ze dat ze door een nieuwe reeks omstandigheden, vooral door een nieuwe persoonlijke relatie, toegewijd was geraakt aan persoonlijke subtiliteit; ze moest nu in feite erkennen dat deze cursus in geheimenissen – ze kon nauwelijks zeggen hoe ze het anders moest noemen – voor haar een aanvang had genomen de dag waarop ze met Mildred New York verlaten had. Ze was precies daarom vanuit Boston overgekomen; ze had weinig van het meisje gezien – of ze had haar maar kort gezien, want mevrouw Stringham, als ze al iets zag, zag veel, zag alles – voordat ze haar voorstel aanvaardde; en ze had zich dienovereenkomstig, door haar daad, in een boot geplaatst die ze, menselijkerwijs gesproken, meer en meer als een van de grootste beschouwde, hoewel eveneens, ongetwijfeld, in veel opzichten, vanwege de omvang ervan, als een van de veiligste. In Boston, de winter ervoor, had de jongedame in wie wij geïnteresseerd zijn ter plekke een diep maar bijna stilzwijgend beroep op haar gedaan, en zo in haar geest de verlegen ambitie gewekt dat er assistentie, dat er toewijding te betuigen viel. Het kleine leven van mevrouw Stringham was vaak bezocht geweest door verlegen ambities – geheime dromen die een tijdje hadden gefladderd tussen nauwe muren zonder nog maar de moed te verzamelen door de schemerige ramen naar buiten te kijken. Maar deze verbeelding – de inbeelding van een mogelijke band met dat opmerkelijke jonge ding uit New York – had moed verzameld en had zich, onmiddellijk, gepositioneerd op de voordeligste uitkijkplaats die er te vinden was, om daar, zo viel te beweren, te blijven staan en dan, slechts een paar maanden later, met verrassing en vreugde, de onmiskenbare flits van een signaal op te vangen.
Milly Theale had vrienden in Boston, als ze zo te omschreven vielen, van recente makelij, en het viel te begrijpen dat haar bezoek aan hen – een bezoek dat niet kort zou uitvallen – was ondernomen, na een reeks sterfgevallen, met het oog op een bijzondere vrede die New York niet te bieden had. Er werd vrijelijk erkend dat er veel was – misschien zelfs te veel – dat New York had kunnen bieden, maar er werd ook aangevoeld dat dit geen verschil maakte, in de belangrijke waarheid dat wat je vooral te doen stond, wanneer het leven, of de dood, zijn slag sloeg, er uiteindelijk op neerkwam je situatie zo grondig mogelijk te ondergaan. Daar kon Boston je als niets anders bij helpen, en de stad had Milly, naar alle veronderstellingen, een dergelijke mate van assistentie aangereikt. Mevrouw Stringham zou het nooit meer vergeten – want het moment was nog niet vervaagd, noch had de oneindig fijne vibratie die het in gang zette enigszins opgehouden – die eigen eerste aanblik van de opvallende verschijning, toen nog onaangekondigd en onverklaard: de slanke, voortdurend bleke, delicaat verwilderde, abnormaal, aangenaam hoekige, jonge persoon, van niet meer dan tweeëntwintig zomers die enige sporen hadden nagelaten, wier haar zo uitzonderlijk rood was, zelfs voor echt haar, dat het in alle onschuld toegaf te zijn, en wier kleding opmerkelijk zwart was, zelfs voor rouwgewaden, wat ook de betekenis was die ze uitdrukten. Het was New Yorkse rouw, het was New Yorks haar, het was een New Yorkse geschiedenis, voorlopig nog verward, maar veelvuldig, van het verlies van ouders, broers, zussen, bijna elk menselijk aanhangsel, allemaal op een schaal en met een zwaai die een groter terrein had bestreken; het was een New Yorkse legende van affectie, van romantisch isolement, en boven alles was het, zoals de meesten het zagen gezien de massa geld die zich op de rug van het meisje had opgestapeld, een reeks New Yorkse mogelijkheden. Ze was alleen, ze was zwaar beproefd, ze was rijk, en vooral, ze was vreemd – een combinatie van dien aard dat de aandacht van mevrouw Stringham erdoor getrokken werd. Maar het was de vreemdheid die de sympathie van deze goede dame het meest bepaalde, omdat ze er wel van overtuigd moest zijn dat die veel groter was dan wie dan ook – met als enige uitzondering Susan Stringham – kon veronderstellen. Susan maakte voor zichzelf uit dat Boston haar helemaal niet zag, en alleen bezig was met haar Boston te laten zien, en dat elke veronderstelde affiniteit tussen de jonge vrouw en de stad misleidend en ijdel was. Zij was haar aan het zien, en ze beleefde het ronduit diepste moment van haar leven door nu te gehoorzamen aan het instinct om het visioen te verbergen. Ze kon het niet uitleggen – niemand zou het begrijpen. Ze zouden slimmige dingen zeggen, typisch voor Boston – mevrouw Stringham kwam uit Burlington, Vermont, dat ze stoutmoedig hooghield als het echte hart van New England, met Boston ‘te ver naar het zuiden’ – maar die zouden alles alleen maar troebeler maken.
Er kon geen beter bewijs zijn, dan deze snelle intellectuele breuk, van de indruk die werd gemaakt op onze vriendin, die zelf, zo wist ze maar al te goed, slechts het gereflecteerde licht van de bewonderenswaardige stad weergaf. Ook bij haar had het leven zijn slag geslagen, maar het had haar niet opvallend gemaakt; het was prozaïsch gebruikelijk geweest, hoewel het ongetwijfeld om een degelijke dosis ging; en dat ze dit alles had doorstaan, had niet meer dan gebruikelijk geleken – gebruikelijk, tenminste, in de ogen van Boston. Eerst had ze haar man verloren en daarna haar moeder, met wie ze na de dood van haar man weer had samengewoond, zodat ze nu, kinderloos, nog scherper vrijgezel was dan voorheen. Maar dat nam ze nogal kouwelijk licht op omdat ze, zoals ze het noemde, genoeg had om van te leven – in zoverre tenminste dat ze van brood alleen leefde, want dat ze inderdaad nauwelijks genoegen nam met dat dieet bleek uit de naam die ze gemaakt had – Susan Shepherd Stringham – als medewerker van de beste tijdschriften. Ze schreef kortverhalen en ze geloofde graag dat ze haar eigen ‘stem’ had, de kunst om New England te laten zien zonder het volledig in de keuken te tonen. Ze was zelf niet in de keuken grootgebracht; ze kende anderen voor wie dat evenmin gold, en voor hen spreken was voor haar dus een literaire missie geworden. Waarlijk literair zijn was altijd al haar dierbaarste gedachte geweest, de idee die haar slimme kleine pincetjes voortdurend in positie hield. Er waren meesters, modellen, beroemdheden, voornamelijk buitenlandse, die ze ook als dusdanig te boek stelde en in wier licht ze op ingenieuze wijze werkte; er waren anderen die ze, hoe er ook over hen gebabbeld werd, tot de idioten rekende, want ze had onderscheidingsvermogen; maar alle categorieën lieten haar in de steek – ze hadden in ieder geval geen betekenis meer – van zodra ze zich in de aanwezigheid van het echte ding bevond, het romantische leven zelf. Dat was wat ze in Mildred zag – wat haar hand absoluut een tijdje te veel deed trillen voor de pen. Het leek haar dat ze een openbaring had gehad – zoals zelfs het verfijnde en grammaticale New England die niet kon aanreiken; en omdat ze bestond uit kleine fijne herinneringen en vindingrijkheden, kleine nijverheden en ambities, vermengd met iets moreels, persoonlijks, dat nog intenser sympathiek was, had ze het gevoel dat haar nieuwe vriendin haar geen genoegen zou doen als hun vriendschap zich niet zou ontwikkelen, en dat er tegelijkertijd van niets anders iets zou overblijven als dat wel zou gebeuren. Tot het opgeven van al de rest was ze echter danig bereid, en terwijl ze zich onledig hield met haar zaken in Boston, met die voor Boston typische rechtschapenheid, hield ze zichzelf in werkelijkheid de hele tijd in bedwang. Ze droeg haar ‘knappe’ vilten hoed, zo Tirools, en toch ook, hoewel gevederd vanuit de vleugels van de adelaar, zo werkelijk huiselijk, met dezelfde directheid en zekerheid; ze bevestigde haar bonten boa met dezelfde oprechte voorzorgsmaatregelen; ze behield haar evenwicht op de ijshellingen met dezelfde geoefende vaardigheid; ze opende, iedere avond, de krant met dezelfde mengeling van spanning en gelatenheid; ze woonde haar bijna dagelijkse concert bij met hetzelfde zuinige geduld en met dezelfde spaarzaamheid met passie; ze flitste de openbare bibliotheek in en uit met een air alsof ze in haar zak de sleutel van de kennis gewetensvol terugbracht of moedig met zich meenam; en uiteindelijk – dat deed ze nog het meest – bekeek ze het dunne straaltje van een fictieve ‘amoureuze interesse’ via dat ietwat kronkelige kanaal in de tijdschriften, dat ze daar vooral voor wist vrij te houden. Maar het echte werk vond al die tijd elders plaats; het echte werk was teruggegaan naar New York en had de twee onopgeloste vragen, zo duidelijk onderscheiden, achtergelaten, over waarom het echt was en of ze er ooit nog zo dichtbij zou behoren te zijn.
Voor de figuur waarmee deze vragen verband hielden had ze een passende omschrijving gevonden – ze dacht ervoor aan zichzelf, altijd, als aan een meisje met een achtergrond. De grote realiteit lag in het feit dat al heel snel, na slechts twee of drie ontmoetingen, het meisje met de achtergrond, het meisje met de kroon van oud goud en de rouw die niet was zoals de rouw van Boston, maar die tegelijkertijd rebelser was in alle somberheid en frivoler door alle franjes, haar had verteld dat ze nog nooit iemand zoals zij had gezien. Ze hadden elkaar dus ontmoet als wederzijdse nieuwsgierigheden, en die simpele opmerking van Milly – als ze al simpel was – werd het belangrijkste dat haar ooit was overkomen; het beroofde de amoureuze interesse tijdelijk van actualiteit en zelfs van relevantie; het bracht haar in de eerste plaats, in hoge mate, tot dankbaarheid en vervolgens, in niet geringe mate, tot compassie. Maar met betrekking tot deze relatie was dit in ieder geval wat de sleutel tot kennis bleek; het lichtte in de geschiedenis van de arme jonge vrouw op zoals niets anders dat kon. Dat de potentiële erfgename van al die generaties nog nooit iemand had gezien zoals deze al bij al typische kortverhalenschrijver was een waarheid die – vooral omdat de aankondiging ervan met bescheidenheid, met nederigheid, met spijt gepaard ging – nogal een situatie creëerde. Het legde bij de oudere vrouw, wat betreft de leegte die moest worden gevuld, een last van verantwoordelijkheid, maar vooral bracht het haar ertoe te vragen wie de arme Mildred dan had gezien, en welke reeks contacten er nodig was geweest om zulke rare verrassingen voort te brengen. Dat was in werkelijkheid het onderzoek dat werd beëindigd door de lucht te klaren: het viel te voelen dat de sleutel van de kennis in het slot klikte vanaf het moment dat mevrouw Stringham besefte dat haar vriendin van cultuur ontbeerd was gebleven. Cultuur was wat zij zelf voor haar vertegenwoordigde, en het was boven alles zaak dat principe na te leven. Zij, de slimme dame, wist wat dat principe zelf vertegenwoordigde, ze kende de grenzen van wat ze in de aanbieding had, en ze zou zeker gealarmeerd zijn geraakt als er niet iets anders was dat sneller was gegroeid.
Dat was, gelukkig voor haar – en we geven het in haar eigen woorden weer – het gevoel van een schrijnende pathos. Dat, in de eerste plaats, was wat haar aansprak, wat de deur naar de romantiek voor haar leek te openen, meer nog dan een nog roekelozer verband met wat in de roddelbladen stond. Want dat was in wezen het punt: het was rijk, romantisch en onpeilbaar om, zoals duidelijk was, miljoenen inkomsten per jaar te hebben, over jeugd en intelligentie en zo niet over schoonheid, dan toch in gelijke mate over een hoge, schemerige, charmante, dubbelzinnige eigenaardigheid te beschikken, wat nog beter was, en daar bovenop dan nog eens te genieten van grenzeloze vrijheid, de vrijheid van de wind in de woestijn – het was onuitsprekelijk ontroerend om zo uitgerust te zijn en toch door het lot gereduceerd te worden tot kleine vergissingen, bescheiden van geest.
Het bracht de verbeeldingskracht van onze vriendin terug naar New York, waar afwijkingen op intellectueel gebied zo voor de hand lagen, en in feite zorgde het ervoor dat een bezoek dat ze daar momenteel aflegde van belang ging overlopen. Aangezien Milly haar zo lief had uitgenodigd, zou ze proberen of ze het kon uithouden onder de spanning van zoveel vertrouwen in haar geest; en het opmerkelijke was dat ze het zelfs drie weken had uitgehouden. Maar tegen die tijd was haar geest betrekkelijk stoutmoedig en vrij geworden; nieuwe hoeveelheden werden verwerkt, over het geheel genomen ging het om een andere verhouding – en dat had voor verfrissing gezorgd: ze was dienovereenkomstig naar huis gegaan met een volledige beheersing van haar onderwerp. New York was uitgestrekt, New York verraste, met vreemde geschiedenissen, met wilde kosmopolitische achtergebleven generaties die voor alles verantwoordelijk waren; en om dichter bij de luxueuze stam te zijn geraakt waarvan het zeldzame wezen de laatste bloem was, de immense, extravagante, ongereguleerde cluster, met vrijgevochten voorouders, knappe dode neven, lugubere ooms, mooie verdwenen tantes, personen die met borsten en krullen samenvielen, bewaard gebleven, hoewel volledig blootgesteld, in het marmer van beroemde Franse beitels – dit alles, om nog maar te zwijgen van het effect dat dichter bij de stam groeide, zou iemands kleine wereldruimte zowel overbevolkt als uitgebreid hebben. Ons koppel had in elk geval een uitwisseling tot stand gebracht; de oudere vriendin was zo bewust intellectueel als mogelijk geweest, en de jongere, rijk aan persoonlijke openbaring, was net zo onbewust onderscheidend geweest. Dit was poëzie – het was ook geschiedenis – zo dacht mevrouw Stringham, op een fijnere toon zelfs dan Maeterlink en Pater, dan Marbot en Gregorovius. Ze regelde gelegenheden voor het lezen van deze auteurs met haar gastvrouw, eerder misschien dan daadwerkelijk lange passages te doorkruisen; maar wat ze bewerkstelligden en wat ze nalieten zonk voor haar al snel weg in de vage diepten van het louter relatieve, zo snel, zo sterk had ze haar centrale aanwijzing vastgegrepen. Al haar scrupules en aarzelingen, al haar angstig enthousiasme, hadden zich tot één enkel alarm gereduceerd – de angst dat ze werkelijk onhandig en grof tegen haar metgezel zou optreden. Ze was absoluut bang voor wat ze haar zou kunnen aandoen, en om dat te vermijden, om het met vroomheid en hartstocht te vermijden, zou ze liever helemaal niets doen, haar onaangeroerd laten omdat geen enkele aanraking, hoe licht, hoe rechtvaardig, hoe ernstig en bezorgd ook, half goed genoeg zou zijn, en hoe dan ook een lelijke smet op perfectie – dit drong zich nu op als een consistente, inspirerende gedachte.
Minder dan een maand na de gebeurtenis die de houding van mevrouw Stringham zo had bepaald – op de hielen, namelijk, van haar terugkeer uit New York – bereikte haar een voorstel dat bij haar de vraag opriep met wat voor delicaatheid ze te kampen zou krijgen. Zou ze zo snel mogelijk met haar jonge vriendin naar Europa vertrekken, en zou ze daartoe bereid moeten zijn zonder voorwaarden te stellen? Het onderzoek werd met een telegram geopend; er werden afdoende verklaringen beloofd; extreme urgentie werd gesuggereerd, en tot algemene overgave werd geïnviteerd. Het was ter ere van haar oprechtheid dat ze zich ter plekke overgaf, hoewel het misschien niet helemaal in overeenstemming was met haar logica. Ze had vanaf het begin heel bewust iets willen opgeven voor haar nieuwe kennis, maar ze twijfelde er nu niet aan dat ze praktisch alles opgaf. Wat de zaak besloot, was de volheid van een bepaalde indruk, de indruk waar ze gaandeweg meer en meer doordrongen van was geraakt en die ze in de mate van het mogelijke tot uitdrukking zou hebben gebracht door te zeggen dat de charme van het schepsel zonder twijfel lag in de grootsheid van het schepsel. Ze zou er genoegen mee hebben genomen het daarbij te laten, tenzij ze inderdaad zou hebben toegegeven, op vertrouwder wijze, dat Mildred de grootste indruk in haar leven had nagelaten. Dat was in elk geval het meest complete verslag dat ze van haar kon opstellen, en het was duidelijk dat enkel een compleet verslag zou volstaan. Haar situatie, zoals iets dergelijks werd genoemd, was van een grootse schaal, maar toch was het net niet dat. Het was haar aard, voor eens en voor altijd – een aard die bij mevrouw Stringham de term in herinnering riep die in de kranten altijd werd gebruikt voor grote nieuwe stoomboten, voor de buitensporige hoeveelheid water die ze ‘trokken’, zodat, wanneer je er in je kleine bootje voor had gekozen om te blijven hangen en te naderen, je niet meer te doen had dan dankbaar te zijn, eenmaal de beweging op gang kwam, voor de manier waarop de diepgang aan je trok. Milly trok veel water, en hoe vreemd het ook mag lijken dat een eenzaam meisje, dat niet robuust was en dat een hekel had aan kabaal en vertoon, de stroom als een zeemonster beroerde, toch dreef haar metgezel mee met het gevoel heftig aan haar zijde te schommelen. Meer dan bereid, evenwel, tot die opwinding, faalde mevrouw Stringham vooral in haar eigen consistentie. Zichzelf voor onbepaalde tijd vastklampen leek een omslachtige manier om haar handen af te houden. Als ze er zeker van wilde zijn aan te raken noch vuil te maken, zou het ongetwijfeld een eerlijker plan zijn geweest om haar vriendin niet binnen handbereik te houden. Dit erkende ze in feite ten volle, en daarmee ook de mate waarin ze verlangde dat het meisje haar leven zou leiden, een leven dat zeker zoveel fijner zou zijn dan dat van om het even wie. De moeilijkheid verdween echter, door goed geluk, van zodra ze verder had ingezien, waartoe ze spoedig in staat was, dat zij, Susan Shepherd – de naam waarmee Milly zichzelf voor het grootste deel amuseerde – niet iemand anders was. Ze had afstand gedaan van dat karakter; ze had nu geen leven meer te leiden; en ze geloofde oprecht dat ze aldus uitstekend toegerust was om dat van Milly zelf te leiden. Geen enkele andere persoon, daar was ze zeker van, beschikte in dezelfde mate over deze kwalificatie, en het was eigenlijk om dat te handhaven dat ze met veel plezier aan boord ging.
Er was sindsdien veel gekomen en gegaan, hoewel niet in vele weken, en van het beste was ongetwijfeld de reis zelf geweest, via de gelukkige zuidelijke koers, naar de opeenvolging van havens aan de Middellandse Zee, met Napels als verblindende finale. Twee of drie dingen waren hieraan voorafgegaan; incidenten, inderdaad tamelijk levendige taferelen van hun laatste veertien dagen thuis, waarvan er van de kant van mevrouw Stringham één had geleid tot een blitzbezoek aan New York, achtenveertig ademloze uren daar, voorafgaand aan haar laatste overkomst. Maar het grote, aanhoudende zeelicht had de rest van het beeld opgedronken, zodat vele dagen lang andere vragen en andere mogelijkheden klonken met even weinig effect als een trio fluitjes in een Wagner-ouverture. Het was de Wagner-ouverture die praktisch de boventoon voerde, omhoog door Italië, waar Milly al was geweest, nog verder de Alpen in, die ook gedeeltelijk bekend waren bij mevrouw Stringham; alleen was het reisritme dit keer niet geheel ideaal, en in feite al te gehaast vanwege de grote rusteloosheid van het meisje. Er werd van haar verwacht, zo had ze eerlijk toegegeven, dat ze rusteloos zou zijn – dat was gedeeltelijk de reden waarom ze ‘geweldig’ was – of het was in ieder geval een gevolg, zo niet een oorzaak. Toch had ze zichzelf misschien niet helemaal aangekondigd als iemand die zo hard aan het koord trok. Het was bekend, het was mooi voor mevrouw Stringham dat ze een achterstand had in te halen, de kansen die voor haar waren verstreken door de baldadige gewoontes van voorvaderen die dol waren op Parijs, of eerder de minst hoogwaardige kanten ervan, tot er niets anders overbleef; maar de vaagheid, de openheid, de gretigheid zonder punt en de interesse zonder pauze – allemaal onderdeel van de charme van haar eigenaardigheid zoals aanvankelijk voorgeschoteld – waren proportioneel opvallender geworden naarmate ze zegevierden over beweging en verandering. Ze had kunsten en eigenaardigheden waar niet veel over te zeggen viel, maar die een dagelijkse genade waren als je ermee leefde; zoals de kunst om bijna tragisch ongeduldig te zijn en dat toch zo licht als lucht te maken; om onverklaarbaar verdrietig te zijn en het toch zo helder te maken als de middag; om onmiskenbaar vrolijk te zijn, en het toch zo zacht te maken als de schemering. Mevrouw Stringham begreep tegen die tijd alles, werd meer dan ooit bevestigd in verwondering en bewondering, in haar inzicht dat het leven genoeg was om simpelweg de gevoelens van haar metgezel te voelen; maar er waren speciale sleutels die ze nog niet aan haar bos had toegevoegd, indrukken die haar, plotseling, als nieuw zouden kunnen beïnvloeden.
Deze specifieke dag op de grote Zwitserse weg was, om de een of andere reden, vol daarvan geweest, en de indrukken verwezen, provisoir, naar een diepere diepte dan ze had weten te peilen – hoewel ze in twee of drie van dergelijke diepten, zo moet daaraan worden toegevoegd, lang genoeg gegluurd had om te merken dat ze plotseling teruggetrokken werd. Het was, kortom, niet de vredeloze toestand van Milly die haar nu zorgen baarde – hoewel, aangezien Europa het grote Amerikaanse kalmeermiddel was, die mislukking tot op zekere hoogte opgemerkt moest worden: het was de vermoedelijke aanwezigheid van iets daarachter – iets dat daar sinds hun vertrek toch niet zomaar zijn plaats had kunnen innemen. Waar enig vers motief voor onrust plotseling uit voort was gekomen viel, kortom, niet te achterhalen. Het was maar een halve verklaring om te zeggen dat de opwinding, voor elk van hen, op natuurlijke wijze was afgenomen, en dat wat ze hadden achtergelaten, of geprobeerd hadden achter te laten – de grote ernstige feiten van het leven, zoals mevrouw Stringham ze graag noemde – langzaam weer zichtbaar aan het worden was, zoals objecten die door de rook tevoorschijn komen naarmate de rook begint op te trekken; want dit waren algemene verschijningen waarvan het eigen voorkomen van het meisje, haar werkelijk grotere vaagheid, zich eerder leek los te maken. De dichtste benadering van een persoonlijke angst waaraan de oudere dame zich tot nu toe had overgegeven, was dat ze de gelegenheid nam zich af te vragen of wat ze meer dan wat dan ook in handen had, niet een van de fraaiere, een van de fraaiste, een van de zeldzaamste – zoals ze het noemde, zodat ze het niets ergers kon noemen – gevallen van Amerikaanse intensiteit was. Ze had net een moment van schrik gehad – ze vroeg zich af of haar jonge vriendin haar enkel zou trakteren op een ingewikkeld zenuwdrama. Maar na het verloop van een week had haar jonge vriendin, naarmate ze vorderden, de vraag effectief beantwoord en haar de indruk gegeven, hoewel voorlopig nog onduidelijk, van iets dat een realiteit had, in vergelijking waarmee de nerveuze verklaring grof zou zijn geweest. Mevrouw Stringham bevond zich vanaf dat uur, met andere woorden, in de aanwezigheid van een verklaring die een gedempte en ongrijpbare vorm bleef, maar die, zeker eenmaal de scherpte ervan was toegenomen, alles en meer dan alles zou verklaren, en onmiddellijk het licht zou worden waarin Milly gelezen moest worden.
Een kwestie als deze kan in ieder geval spreken van de stijl waarmee onze jonge vrouw wie haar nabij was kon beïnvloeden, en getuigen van het soort belangstelling dat zij op kon wekken. Ze werkte – en schijnbaar geheel zonder opzet – op de sympathie, de nieuwsgierigheid en de fantasie van haar naasten, en we zullen zelf nauwelijks dichter bij haar komen dan door hun indruk te voelen en, indien nodig, hun verwarring te delen. Ze reduceerde ze, zo zou mevrouw Stringham hebben gezegd, tot een instemmende verbijstering; en dat was voor die goede dame, na de laatste analyse, precies wat het meest in harmonie was met haar grootsheid. Ze overtrof, ontsnapte aan elke maat, en was alleen maar verrassend omdat zij verre van geweldig waren. Zo kwam het dat op deze wonderlijke dag op de Brünigpas de betovering om naar haar te kijken meer dan ooit onweerstaanbaar was geworden; een bewijs van waartoe – al was het dan gedeeltelijk – mevrouw Stringham, net als de rest, was teruggebracht. Ze had bijna het gevoel haar jonge vriendin te volgen als om haar op een gegeven moment te bespringen. Ze wist dat ze dat niet zou moeten doen, ze was niet naar buiten gekomen om haar te bespringen, maar toch voelde haar aandacht aan als geheimzinnig en haar observatie als wetenschappelijk. Ze zag zichzelf alsof ze zweefde als een spion, tests uitvoerde, vallen zette en tekens verborgen hield. Dit zou echter slechts duren totdat ze goed zou weten wat er aan de hand was; en kijken was, intussen, immers ook een manier om zich aan het meisje vast te klampen, niet minder dan een bezigheid, een voldoening op zichzelf. Bovendien kwam het plezier van het kijken, als daar een reden voor nodig was, voort uit een gevoel van haar schoonheid. Haar schoonheid had oorspronkelijk helemaal geen deel uitgemaakt van de situatie, en mevrouw Stringham had er, zelfs in de eerste bloei van vriendschap, met niemand openlijk over gesproken; ze had immers al vroeg ingezien dat het, voor domme mensen – en wie, zo vroeg ze zich soms stiekem af, was er niet dom? – veel uitleg zou vergen. Ze had geleerd er niets over te zeggen totdat het eerst vermeld werd – wat af en toe gebeurde, maar niet al te vaak – en dan ging ze er op volle kracht in mee. Vervolgens toonde ze enthousiasme voor de perceptie die overeenkwam met haar eigen perceptie, en tegelijkertijd betwistte ze, achterdochtig, allerlei bijzondere details; terwijl ze, over het algemeen, had geleerd zichzelf te verfijnen, zelfs tot het punt waarop ze woorden ging gebruiken die de meeste mensen gebruikten. Ze gebruikte die woorden om te doen alsof zij ook dom was en om het onderwerp af te sluiten; ze sprak over haar vriendin als doodgewoon, als lelijk zelfs, als er op een bijzonder hardnekkige manier werd aangedrongen; en als, wat uiterlijk betreft, zo ‘vreselijk boordevol’. Dit was haar manier om een gezicht te beschrijven dat ongetwijfeld, dankzij iets te veel voorhoofd, te veel neus en te veel mond, samen met te weinig louter conventionele kleuren en conventionele lijnen, expressief, onregelmatig en exquis was, zowel bij het spreken als bij het zwijgen. Als Milly glimlachte, dan was dat een publieke gebeurtenis – als ze dat niet deed, dan was het een geschiedenishoofdstuk. Ze waren op de Brünig gestopt voor de lunch, en de charme van de plaats had, voor hen, om een langer verblijf gevraagd.
Mevrouw Stringham bevond zich nu op een terrein vol spannende herkenningen, kleine scherpe echo’s van een verleden dat ze in een beduimeld doosje bewaarde, maar dat, eens de veer onder druk stond en de inhoud aan de lucht werd blootgesteld, nog steeds zo hard bleek te tikken als een degelijk oud horloge. Het gebalsemde ‘Europa’ van haar jongere jaren was deels samengevallen met drie jaar in Zwitserland, een periode van ononderbroken scholing in Vevey, met beloningen als bewijs van verdienste in de vorm van zilveren medailles vastgebonden met blauwe linten, en van milde bergpassen aangevallen met alpenstokken. Het waren de beste studenten die, tijdens de vakantie, de hoogste plekken bereikten, en onze vriendin kon nu, op basis van haar vertrouwdheid met de bescheiden pieken, inzien dat zij een van de besten was geweest. Deze herinneringen, vandaag sacraal omdat ze in de verstilde kamers van het verleden werden voorbereid, hadden deel uitgemaakt van de algemene vorming die voor twee zussen, dochters die al vroeg vaderloos waren, was uitgezet door hun dappere moeder uit Vermont, die haar op dit moment voorkwam alsof ze blijkbaar, bijna zoals Columbus, geheel zonder hulp een concept van de andere kant van de wereld had uitgewerkt. Ze had Vevey, vanuit een natuurlijke intuïtie en met een buitengewone volledigheid, vanuit Burlington bestudeerd, waarna ze was ingescheept, gevaren had, geland was, verkend had en, vooral, haar aanwezigheid te gelde had gemaakt. Ze had haar dochters de vijf jaren in Zwitserland en Duitsland gegeven die hen daarna altijd een maatstaf zouden aanreiken waarmee zowat alles te vergelijken viel, en die vooral de jongste – Susan was de jongste – met een karakter zouden bestempelen dat, zoals mevrouw Stringham meermaals de gelegenheid had gehad om tegen zichzelf te zeggen, al het verschil maakte. Het maakte keer op keer en in de meest onverwachte situaties het verschil dat zij, dankzij het eenzame, spaarzame, sterke vertrouwen van haar ouders, een vrouw van de wereld was. Er waren genoeg vrouwen die allerlei dingen waren die zij niet was, maar die, aan de andere kant, dat niet waren, en die ook niet wisten dat zij dat was (wat ze leuk vond – het degradeerde hen nog verder) en die evenmin wisten hoe het haar in staat stelde hen te beoordelen. Ze had zichzelf nog nooit in dergelijke mate in dit licht gezien als tijdens deze fase van haar in gezelschap uitgevoerde, zij het enigszins ongerichte pelgrimstocht, en dat bewustzijn gaf misschien meer aanleiding tot haar pleidooi voor een pauze dan ze besefte. De voorgoed voorbije dagen waren van ver weg naar haar teruggekeerd; ze maakten deel uit van het gevoel van de koele hoge lucht en van al het andere dat als een onverwoestbare geur rond het gescheurde kledingstuk van de jeugd hing – de smaak van honing en de luxe van melk, het geluid van koebellen en het ruisen van beken, het aroma van vertrapte gewassen en de duizeling van diepe kloven.
Milly voelde deze dingen duidelijk ook, maar bij momenten beïnvloedden ze haar metgezel – dat was precies de manier waarop mevrouw Stringham het zou hebben uitgedrukt – zoals de prinses in een klassieke tragedie een vertrouweling zou hebben beïnvloed als die ooit een persoonlijke emotie zou zijn toegestaan. Dat een prinses alleen maar een prinses kon zijn, was een waarheid waarmee, in essentie, een vertrouweling, hoe responsief ook, moest leven. Mevrouw Stringham was een vrouw van de wereld, maar Milly Theale was een prinses, de enige met wie ze tot nu toe te maken had gehad, en ook dit maakte, op een eigen manier, een wereld van verschil. Het was een volkomen definitieve lotsbestemming voor de drager ervan – het was voor alle anderen een volkomen tastbare eigenschap. Mogelijk was het, met de ermee gepaard gaande eenzaamheid en andere mysteries, het gewicht waaronder ze vermoedde dat het bewonderenswaardige hoofd van haar metgezel af en toe, en altijd zo onderdanig, zich gebogen hield. Milly had er tijdens de lunch volledig mee ingestemd dat ze bleven logeren en had haar alleen gelaten om kamers te bekijken, kwesties te regelen en afspraken te maken over de reservatie van hun koets en paarden; zorgen die nu als vanzelfsprekend op de schouders van mevrouw Stringham waren gevallen en die haar toch om de een of andere reden, vooral bij deze gelegenheid, duidelijk maakten – allemaal aangenaam, rijkelijk, bijna groots – wat het was om met de groten te leven. Haar jonge vriendin had, in sublieme mate, de gave gesloten te blijven voor wat zich algemeen als moeilijk aanbood, iets waar ze zich bovendien helemaal niet van af maakte, zoals je veel charmante mensen zag doen, door het dan maar aan anderen door te geven. Ze hield het volkomen op afstand: het kwam nooit in haar invloedssfeer; de meest klagerige vertrouweling had het niet naar binnen kunnen slepen, en het pad van een vertrouweling betreden betekende overeenkomstig zonder die moeilijkheden te leven. Diensten waren met andere woorden zo makkelijk te verlenen dat de hele zaak leek op een hofleven zonder de ontberingen. Het kwam natuurlijk neer op de vraag naar geld, en onze aandachtige dame had tegen die tijd herhaaldelijk bedacht dat als je over het ‘verschil’ praatte, het daar gewoon mee samenviel, en dat het net dit was, onvergelijkbaar en niets anders, eenmaal alles was gezegd en gedaan, dat het bepaalde. Een minder vulgair, een minder gratuit geld uitgevend of paraderend persoon had ze zich niet kunnen voorstellen, maar het was desondanks de waarheid der waarheden dat het meisje niet aan haar rijkdom kon ontkomen. Ze mocht haar gewetensvolle metgezel er dan zo veel als mogelijk alleen mee laten en er nooit een vraag over stellen, zelfs nauwelijks een verwijzing ernaar toelaten, maar het zat in de fijne plooien van het hulpeloos dure zwarte jurkje dat ze over het gras liet slepen terwijl ze nu verstrooid wegwandelde; het zat in de merkwaardige en schitterende haarlokken, opgestoken zonder enig oog voor de mode du jour, die kwamen piepen van onder de overeenkomstige onverschilligheid van haar hoed, met een louter persoonlijke traditie die een soort nobel gebrek aan elegantie suggereerde; het lag op de loer tussen de bladzijden van de nog ongesneden pocket van Tauchnitz, die ze, voordat ze naar buiten ging, mechanisch met zich mee had genomen. Ze kon het niet wegkleden, niet weglopen, niet weglezen, niet wegdenken; ze kon het niet weglachen in wat voor dromerige afwezigheid dan ook en het niet wegblazen in een of andere zachte zucht. Ze had het niet kunnen verliezen als ze het had geprobeerd – dat was wat het betekende om echt rijk te zijn. Het moest dat zijn wat je was.
Toen ze na een uur nog niet was teruggekeerd, nam mevrouw Stringham, hoewel de heldere middag nog jong was, in alle voorzichtigheid dezelfde richting, om haar te vergezellen voor het geval ze zin had in een wandeling. Maar het doel om zich bij haar aan te sluiten was in werkelijkheid minder duidelijk dan een gepast vooruitzicht op een mogelijk te verkiezen afstandelijkheid: zodat de goede dame, opnieuw, te werk ging met een kalmte die haar zelfs in haar eigen ogen enigszins ‘stiekem’ maakte. Dat kon ze evenwel niet helpen, en het kon haar niets schelen, want ze wist zeker dat ze niet echt over de schreef wou gaan, maar op tijd wou stoppen. Om in staat te zijn op tijd te kunnen stoppen ging ze zachtjes verder, maar ze moest bij deze gelegenheid verder gaan dan ooit tevoren, want ze volgde tevergeefs, en dan uiteindelijk toch met enige angst, het voetpad waarvan ze meende dat Milly het had genomen. Het liep een heuvel op en kwam uit in de hogere alpenweiden waarin ze, al die voorbije dagen, zo vaak hadden willen ronddwalen, als ze boven of beneden liepen; en toen verborg het zich in een bos, maar het ging toch altijd weer omhoog, omhoog, kennelijk met een klein groepje bruine oude hooggelegen chalets als doel. Mevrouw Stringham bereikte te zijner tijd de chalets, en daar ontving ze van een verbijsterde oude vrouw, een mens dat heel beangstigend was om te aanschouwen, een aanwijzing die haar afdoende verder gidste. De jongedame was niet lang voordien gezien terwijl ze passeerde, over een heuvelrug en naar een plek waar de weg weer zou dalen, zoals onze ontevreden onderzoeker het een kwartier later feitelijk vaststelde, op een duidelijke en bijna alarmerende wijze. Het leidde ergens heen, en blijkbaar helemaal de ruimte in, want de grote kant van de berg leek, van waar zij omhoog trok, geheel weg te vallen, hoewel waarschijnlijk slechts naar een lagergelegen punt, uit het zicht. Haar onzekerheid was bovendien van korte duur, want vervolgens werd ze zich bewust van de aanwezigheid op een stuk rots, twintig meter verderop, van het boek van Tauchnitz dat het meisje tevoorschijn had gehaald, en dat daarom wees op haar passage even voordien. Ze had zich ontdaan van het boek, dat een last was, en was uiteraard van plan het bij terugkomst weer op te halen; maar aangezien ze het nog niet had teruggepakt, wat was er dan in hemelsnaam van haar geworden? Mevrouw Stringham – ik haast me om het te zeggen – zou dat binnen enkele ogenblikken zien, maar het was volledig bij toeval dat ze, vooraleer dat moment voorbij was, het feit van haar eigen nabijheid niet had verraden door haar dieper geworden onrust.
De hele plaats leek, met de afdaling van het pad als vervolg op een scherpe bocht die werd gemaskeerd door rotsen en struiken, plotseling steil naar beneden te vallen en zo een puur en eenvoudig ‘uitzicht’ te worden, een zicht van grote omvang en schoonheid, maar naar voren geworpen en duizelingwekkend. Milly, vanuit de belofte van dat zicht even hogerop, was er regelrecht op af gelopen en had niet haltgehouden vooraleer het allemaal voor haar lag; en hier, op wat haar vriendin met schrik erkende als een duizelige rand, zat ze op haar gemak. Het pad zorgde eigenlijk voor zichzelf en voor wat het te doen stond, maar de stoel van het meisje was een rotsblok aan het einde van een kort voorgebergte of van een uitloper die slechts naar rechts wees in de richting van golven van lucht, en die daar zo was geplaatst, door een goede of net door een wrede speling van het lot, om uiteindelijk compleet zichtbaar te worden. Want mevrouw Stringham onderdrukte een kreet toen ze inzag wat volgens haar het gevaar was van zo’n plek voor een jonge vrouw; het risico te struikelen, uit te glijden, te duikelen, voorover te storten door één enkele verkeerde beweging, door een knik van het hoofd – hoe kon je het weten? – in om het even wat zich beneden bevond. Duizend gedachten brulden, deze minuut lang, in de oren van de arme dame, maar zonder, zoals het zich voordeed, die van Milly te bereiken. Het was een commotie waardoor onze waarnemer intens stil bleef en haar adem inhield. Wat haar als eerste werd aangeboden, was de mogelijkheid van een verborgen intentie – hoe wild het idee ook was – van een verraden overeenstemming van Milly’s grillen met een vreselijke verborgen obsessie. Maar aangezien mevrouw Stringham zo bewegingloos bleef staan alsof één geluid, één lettergreep, de fatale duw zou hebben veroorzaakt, had zelfs het verstrijken van een paar seconden een gedeeltelijk geruststellend effect. Het gaf haar de tijd om de indruk te krijgen die, toen ze een paar minuten later zachtjes op haar schreden terugkeerde, de scherpste zou zijn die ze weer met zich meenam. Het was de indruk dat als het meisje daar diep en onbesuisd zat te mediteren, het toch geen sprong was die ze overwoog; integendeel, terwijl ze neerzat, bevond ze zich veel meer in een staat van verheven en onbeperkte bemeestering die niets te winnen had bij geweld. Ze keek neer op de koninkrijken van de aarde, en hoewel dat alles op zich haar natuurlijk naar het hoofd kon stijgen, zou dat niet met de bedoeling zijn eraan te verzaken. Was ze een keuze aan het maken, of wou ze het allemaal? Deze vraag, voordat mevrouw Stringham had besloten wat te doen, maakte andere vragen ijdel; en in overeenstemming zag ze, of dacht ze dat te doen, dat als het gevaarlijk zou kunnen zijn om te roepen, om op de een of andere manier een verrassing te laten klinken, het waarschijnlijk veilig genoeg zou zijn om zich terug te trekken zoals ze was gekomen. Ze keek nog een tijdje, hield haar adem in, en ze zou achteraf nooit weten hoeveel tijd er verstreken was.
Niet veel minuten waarschijnlijk, maar toch leken het er niet weinig, en ze hadden haar zoveel stof tot nadenken gegeven, niet alleen terwijl ze naar huis sloop, maar ook terwijl ze in de herberg wachtte, dat ze er nog steeds mee bezig was toen, laat in de middag, Milly weer verscheen. Ze was op dat punt van het pad blijven staan waar de Tauchnitz lag, had het boek opgepakt en, met het potlood dat aan de ketting van haar zakhorloge hing, een woord gekrabbeld – à bientôt! – over de breedte van de omslag; vervolgens had ze, zelfs terwijl de vertraging van het meisje bleef oplopen, gekeken hoe laat het was zonder opnieuw gealarmeerd te raken. Want ze zag nu dat het grote inzicht dat ze had meegenomen net lag in de overtuiging dat de toekomst voor haar prinses niet zou bestaan in de vorm van een scherpe of eenvoudige verlossing uit de menselijke conditie. Het zou voor haar geen kwestie zijn van een vliegende sprong en daarmee van een snelle ontsnapping. Het zou een kwestie zijn de gehele aanval van het leven volledig onder ogen te zien, waarvan ze het algemene patroon inderdaad direct voorgeschoteld had gekregen terwijl ze daar op haar rots zat. Zo kon mevrouw Stringham tegen zichzelf zeggen, zelfs na nog een pauze van enige lengte, dat als haar jonge vriendin nog steeds afwezig bleef, dit niet zou zijn omdat ze – welke gelegenheid zich ook aanbood – de draad had doorgesneden. Ze zou geen zelfmoord hebben gepleegd; ze wist dat er onmiskenbaar een ingewikkelder passage voor haar was weggelegd; dit was precies het visioen waarin ze, met niet weinig ontzag, ontdekt was. Het beeld dat zo bij de oudere dame bleef, behield het karakter van een openbaring. Tijdens de ademloze minuten van haar toezicht had ze haar metgezel opnieuw gezien; haar type, aard, kenmerken, haar geschiedenis, haar staat, haar schoonheid, haar mysterie, het had zich allemaal onbewust aan de alpenlucht verraden, en het was weer allemaal samengebracht om de vlam van mevrouw Stringham opnieuw te voeden. Het zijn dingen die voor ons duidelijker zullen verschijnen, en ze worden in afwachting kort weergegeven door het enthousiasme dat onze vriendin sterker ten deel viel dan enige twijfel. Het was een bewustzijn waaraan ze nauwelijks gewend was, maar het was alsof onder haar voeten een mijn lag gevuld met iets kostbaars. Ze leek bij de opening te staan, die nog niet geheel was vrijgemaakt. De mijn moest enkel in werking worden gesteld en zou zeker een schat opleveren. Ze dacht daarbij helemaal niet aan Milly’s goud.
Vertaling uit het Engels: Christophe Van Gerrewey
Oorspronkelijke publicatie: hoofdstuk 1 van boek 3 van Henry James, The Wings of the Dove [1902], in: Novels 1901–1902, New York, The Library of America, pp. 284-299.