width and height should be displayed here dynamically

Besprekingen

Beeldende Kunst

Vormgeving en mode

Publicaties

Kunstenaarsboeken

231

september - oktober 2024

Zwitserland (2)

‘Ik heb het vaak, intellectueel gesproken, als weinig economisch tijdsbeheer beschouwd […] om vele kostbare zomerdagen aan Zwitserland te besteden,’ zo schreef de jonge Henry James in zijn Swiss Notes in 1872. Het is een van de oogmerken van dit tweede themanummer van De Witte Raaf om deze bewering tegen te spreken, door aandacht te schenken aan de kunstproductie en het culturele klimaat, vandaag of lang geleden, in het Alpenland in het hart van Europa. Het nummer opent met een gesprek met Ann Demeester, die in 2022 directeur van Kunsthaus Zürich werd. Misschien nog meer dan bij instituten en musea in andere landen wordt de oorsprong of de provenance van de kunstcollecties in Zwitserland in toenemende mate in vraag gesteld. De discussie in Kunsthaus Zürich spitst zich toe op de in bruikleen gegeven verzameling van de Duitse industrieel Emil Georg Bührle, die in Zwitserland fortuin maakte door tijdens de Tweede Wereldoorlog wapens te produceren voor zowel de nazi’s als de geallieerden. Bovendien wist hij vele schilderijen te verwerven die voordien eigendom waren van uit nazi-Duitsland gevluchte Joden. Demeester duidt de hoogoplopende debatten in de Zürcher kranten, over de omgang met het verleden en met de eigen nationale identiteit, maar ook over de vraag of kunst wordt gebruikt voor discussies die niets met kunst te maken hebben.

In bijdragen van Merel van Tilburg en Mirjam Deckers wordt de kunstscène in Zwitserland in het interbellum belicht aan de hand van twee figuren. De in Rotterdam geboren Adya van Rees-Dutilh leverde tussen 1911 en 1930 een onbekend gebleven bijdrage aan de geschiedenis van de abstracte kunst, en nam deel aan de eerste dadatentoonstelling in Zürich in 1915. Gunta Stölzl was een studente aan het Bauhaus die in 1931 naar Zwitserland emigreerde en textielkunstenaar werd, ook dankzij het netwerk van architecten en kunstenaars dat ze wist op te bouwen. Een korte vergelijking met die historische verwezenlijkingen biedt de tekst van Titus Nouwens, die een beeld schetst van hoe de hedendaagse ‘avant-garde’ – vooral op het vlak van performance en geluidskunst – elkaar in Zwitserland ontmoet in residentieplek La Becque aan het Meer van Genève.

Als een excursie van zo’n 1500 kilometer bespreekt Matisse Huiskens een tentoonstelling in Dublin, de hoofdstad van Ierland. Self-Determination. A Global Perspective gaat over natiestaten die ontstonden of onafhankelijk werden in de periode na de Eerste Wereldoorlog, toen Zwitserland al meer dan een halve eeuw in een vaste plooi lag. ‘Zelfbeschikking’ is de term waarmee de Amerikaanse president Woodrow Wilson in 1918 benadrukte hoe ‘volkeren voortaan alleen nog door hun eigen instemming kunnen worden gedomineerd en bestuurd’. Vooral in de werken van het Array Collective uit Belfast, winnaars van de Turner Prize in 2021, ziet Huiskens hoe de politieke, existentiële en individuele implicaties van dat begrip geëxploreerd worden. In een tekst uit 1984, vervolgens, essayeert George Steiner over de zelfbeschikking van Zwitserland: als deze natie de notie van self-determination en nationalisme welhaast symboliseert, wat is dan de echte betekenis van het adjectief ‘Zwitsers’?

Het nummer sluit af op en rond twee Zwitserse bergpassen – sinds mensenheugenis belangrijke verbindingsroutes, als lager gelegen, toegankelijk gemaakte delen van een bergrug. Gert Wijlage verwierf enkele jaren geleden een ets van J.M.W. Turner, een carbonkleurig cliché van de Gotthardpas, en ziet hoe de Britse kunstenaar ‘veelvuldig tracht aan te brengen – te imiteren – hoe vaste materie overgaat in mistige, gasachtig vervluchtende scènes’. In een hoogtepunt uit het oeuvre van Henry James staat, tot slot, de Brünigpas centraal. The Wings of the Dove is een in het Nederlands vooralsnog onvertaald gebleven roman uit 1902, die door Fredric Jameson is omschreven als een ‘diagnose van de virale dynamiek van geld en de giftigheid ervan’ en als een ‘röntgenfoto van de negentiende-eeuwse sociale realiteit waarvan de schaduwen sociale klasse zelf verraden’. In het hier vertaalde hoofdstuk achtervolgt Susan Stringham, gedreven door verliefde nieuwsgierigheid, de jonge maar schatrijke Milly Theale, tussen de bergen, de weiden en de chalets van Zwitserland, neerkijkend ‘op de koninkrijken van de aarde’. De late style van James verleent aan de mens een excessieve vorm van zelfbeschikking, of althans van zelfbeschouwing – het leidt tot scènes die, intellectueel gesproken, doen wat kunst als niets anders kan: het individu zowel als het landschap en de maatschappij waarin het zich voortbeweegt rijker geschakeerd dan ooit laten oplichten.

 

Christophe Van Gerrewey