width and height should be displayed here dynamically

Die Kunst der Gesellschaft 1900-1945

De Neue Nationalgalerie in Berlijn toont – na een zes jaar durende renovatie – tweehonderdvijftig klassiek-moderne werken uit de collectie. In de eerste helft van de twintigste eeuw ontstonden over de hele wereld tal van nieuwe kunstzinnige én maatschappelijke bewegingen. Er was sprake van een globaal uitwisselingsproces, sterk beïnvloed door nieuwe ideeën over bijvoorbeeld het kolonialisme en de vrouwenemancipatie. Het leverde nieuwe, met elkaar contrasterende perspectieven op.

Dat thema van ‘verschillende gezichtspunten’ wordt op het schilderij Potsdamer Platz (1914) van Ernst Ludwig Kirchner bijna letterlijk uitgeserveerd. Centraal staan twee vrouwen op een rotonde. De een is in het zwart gekleed en kijkt het beeld uit. Zij is gekleed als een oorlogsweduwe, zoals er na de Eerste Wereldoorlog zoveel rondliepen in Berlijn. De ander is gehuld in een lange blauwe mantel en kijkt speurend voor zich uit. De vrouwen dragen hoge hakken en hoeden met veren, de zwarte vrouw heeft ook een voile. Om de schouders hangen miezerige randjes bont. Je zou je kunnen voorstellen dat de platte ronde steen waarop de vrouwen zich bevinden roteert, zodat het tweetal de hen omringende mannen goed in de gaten kan houden. De vrouwen stellen prostituees voor, al waren ze ‘in werkelijkheid’ de nachtclubdanseressen Erna en Gerda Schilling, met wie Kirchner een driehoeksverhouding onderhield. Beide vrouwen vormen het middelpuntzoekende centrum van het doek; de blikken en de lichamen van de mannen worden als het ware naar hen toegezogen.

Ook in Das Karussell (1922) van Walter Spies ontwaren we een roterend perspectief. We zien een helverlichte draaimolen met kinderen op paarden en olifanten of in kleine gondels. In het midden van het carrousel staat een man die het beestenspul ment. Verlichte kettingen lopen van de nok van de molen naar buiten toe, waar het licht geleidelijk afneemt. De ouders staan half in de duisternis. Hun blik volgt de draaiende molen en hun kind dat komt en weer gaat. Een volstrekt ander ‘draaiend’ beeld wordt gevormd door een fotomontage van Hannah Höch, getiteld Schnitt mit dem Küchenmesser Dada durch die letzte Weimarer Bierbauchkulturepoche Deutschlands (1919). Höch is een van de (betrekkelijk) vele vrouwen op deze tentoonstelling, en dan niet als (minderjarig) model, prostituee of danseres, dat wil zeggen als iemand die wordt bekeken, maar als een persoon die zélf kijkt en het lef heeft te blijven kijken. Want wat monteerde ze in haar collage? De vrolijke uitroep: ‘He, he, Sie junger Mann, Dada ist keine Kunstrichtung’. Höch richtte zich tot niemand minder dan Albert Einstein, de bedenker van de relativiteitstheorie, die in haar collage over deze woorden lijkt na te denken.

Een andere kunstenaar, Leonor Fini, bewoog zich midden jaren dertig rond de groep surrealisten in Parijs en bekritiseerde het dogmatisch kunstbegrip en de vrouwvijandige opvattingen van met name André Breton. Op de tentoonstelling hangt een klein werk van Fini, met de titel Twee vrouwen (1939). Het is een merkwaardig schilderij. Een jonge vrouw gluurt door het sleutelgat van een losstaande deur naar een vrouw in een rode maillot en een paarse tuniek die voorzichtig, alsof ze zich op een ijsschots bevindt, naar de buitenkant van het beeld loopt. Opvallend is de haartooi van de roodbenige: hoog opgestoken haar waarin zich tal van brandende kaarsen bevinden. Gezien het hoge kapsel zou het om een zelfportret van Fini kunnen gaan, maar later in haar leven ontkende ze de maakster te zijn. Het is alsof Fini haar blik wilde terugtrekken en haar eigen perspectief verborgen wilde houden.

De geschiedenis maakt beurtelings zichtbaar en onzichtbaar. Zeker in de periode 1900-1945 in Duitsland, een extreem roerige tijd – om het eufemistisch uit te drukken. Ene Sonja is op het gelijknamige portret van Christian Schad uit 1928 afgebeeld als een zelfbewuste, jonge vrouw die met een standvastige blik het beeld uitkijkt. Ze draagt een zwarte jurk en op haar schouder ontwaren we, als enige versiering (naast haar elegante sigarettenpijpje), een zalmkleurige bloem. Sonja heette in werkelijkheid Albertine Gimpel. Ze werkte, in de tijd dat ze door Schad werd afgebeeld, als correspondent bij de aardoliefirma Olex in Berlijn. In 1933 werd de Joodse Albertine daar ontslagen. Ze verhuisde naar München en leerde er de in Brooklyn geboren schilder Franz Herda kennen. Herda hielp haar naar Amerika te komen en behoedde haar, en vele anderen, voor een zekere dood in Auschwitz. In 1948 trouwden de twee. Tot 1962 woonde het stel in New York, daarna keerden ze terug naar Duitsland.

De tentoonstelling biedt zelf ook verschillende gezichtspunten. Er is aandacht voor de metropool en de ontsnappingen daaruit, voor reformbewegingen en ‘terug naar de natuur’, voor schoonheid en jeugd (met onder meer Paula Modersohn-Becker, Lotte Laserstein en Ferdinand Hodler). Er is aandacht voor techniek (werk van Kurt Günther en Wilhelm Lachnit) en voor de ongelijkheid in de maatschappij (Curt Querner hangt naast George Grosz). Nadrukkelijk wordt het Duitse Rijk als koloniale macht in beeld gebracht. Indertijd was er bitter weinig bekend over overzeese plundering, roof en moord. De leden van de expressionistische beweging Die Brücke waren vooral gefascineerd door voorwerpen uit Azië en Afrika in de volkenkundige musea en werden er in hoge mate door beïnvloed. Daarnaast zijn er indrukwekkende expressionistische portretten te zien van onder anderen Alexej von Jawlensky, Irma Stein, Karl Schmidt-Rottluff en Auguste Herbin; beelden zonder al te veel details die bijna uit elkaar barsten van kleur en daarmee ook van levenslust en plezier. Een blikvanger is Edvard Munchs portret, uit 1904, van de kunstverzamelaar, schrijver en diplomaat Harry Graaf Kessler. Kessler, een icoon van zijn tijd, is afgebeeld met wandelstok, strooien hoed en ernstige blik tegen een juichend okergele achtergrond – van Münch hangt in het Märkisches Museum een werk dat soortgelijk van opzet is: een portret van de in 1922 vermoorde Walther Rathenau.

In de tentoonstellingsruimte staan beeldschermen die context bij de kunstwerken bieden. Zij tonen (straat)fragmenten van het dagelijks leven in de zich ontwikkelende Großstadt Berlijn. Glimmend zwarte automobielen schuiven door het beeld. We zien de weerspiegeling van koplampen en straatverlichting op regennatte kasseien. Er is een veelvoud aan fraai ingerichte etalages, er zijn verlichte vensters in hoge, donkere huizen. In de bioscoop wordt een film (het nieuwe medium!) van Charlie Chaplin gedraaid, de camera keert even naar binnen, en verder gaat het weer, naar woest draaiende persen die verhit de oplage van een krant uitspugen, naar straatverkopers, het winkelend en wandelend publiek, voorbijrijdende en elkaar kruisende trams, alles draait en draait, er is een veelvoud van indrukken, een versplinterde waarneming, het is onmogelijk om het geheel te overzien.

 

• Die Kunst der Gesellschaft 1900-1945. Sammlung der Nationalgalerie, tot 2 juli 2023 in de Neue Nationalgalerie, Potsdamer Straße 50, Berlijn.