width and height should be displayed here dynamically

Dominique Gonzalez-Foerster – Alphaville?

“Soft & Hairy”, zo luidde het antwoord van de jonge Salvador Dalí toen de modernistische architect Le Corbusier zijn opinie vroeg over de toekomst van de architectuur. Deze mythische dialoog laat zich lezen als een voorloper van het telkens terugkerend conflict van de twintigste-eeuwse bouwkunst: de confrontatie tussen modernistische en antimodernistische architectuur. Niet toevallig verpersoonlijken precies Le Corbusier en Dalí de respectievelijke standpunten van beide kampen: een strikt ordeningssysteem versus spontane zelforganisatie, witte abstractie tegenover het speelse “Soft & Hairy”, rigoureus architect versus levenskrachtig kunstenaar. Sinds Dalí’s boutade heeft het antimodernistische kamp zichzelf telkens opnieuw heruitgevonden, met uiteenlopende vertegenwoordigers als Team X (jaren vijftig), de sociale utopieën van de jaren zestig, het seventies ecologisme, het postmodernisme van Gehry of Starck en het grootstedelijk delirium van Koolhaas. Veel argumenten en instrumenten uit deze vijftig jaar antimodernisme worden tegenwoordig gebundeld door de huidige erfgenamen van Dalí’s ideologie. Alphavilles?, de tentoonstelling die nog tot eind december in het Internationaal Kunstencentrum deSingel in Antwerpen loopt, sluit op het eerste gezicht naadloos aan bij deze antimodernistische traditie. Met elf ingrepen geeft de Franse kunstenares Dominique Gonzalez-Foerster commentaar op het volgens haar levenloze deSingel-complex. Het is een injectie van zelforganisatie en speelsheid. Maar bij het doorlopen van de elf installaties blijkt vooral dat de kunstenares de traditionele grens tussen abstractie en “Soft & Hairy” stelselmatig vertroebelt, verlegt of eenvoudigweg achterwege laat.

Van bij de fuchsia geverfde ingang tot deSingel is duidelijk dat Alphavilles? afwijkt van de architectuurtentoonstellingen die gewoonlijk in het kunstencentrum doorgaan. In plaats van de gebruikelijke plannen, foto’s en maquettes werkt de kunstenares direct met de ruimtes van het bestaande gebouw. Een loopbrug tussen twee concertzalen wordt bekleed met een knalgele huid. Tientallen stoelen staan verspreid op een grasveld. Ronde ramen aan de ingang zijn afgeplakt met een groene filter. In de grote binnentuin is een poel aangelegd met een rotsblok ernaast. Met dit soort ingrepen hertimmert Gonzalez-Foerster de ruimtes van het complex en bijgevolg de ervaring van de gebruikers of bezoekers. Toch gaat het haar niet direct om een eenvoudige restyling of verbouwing. Het is opvallend hoe ze klassieke architecturale middelen als constructie, functie, organisatie of materialen pertinent omzeilt in haar installaties. De aanpassingen of toevoegingen gebeuren met planten, postkaartfoto’s, stoelen, verf, verlichting of door middel van een kleine poel in de binnentuin. Stuk voor stuk neemt ze haar architecturale middelen over uit de inrichting van een privé-huis: persoonlijke toetsen die een leefomgeving een grotere intimiteit geven. Een bezoek aan de tentoonstelling heeft iets van een anekdotische processie of zoektocht in een vreemd – en vooral openbaar – gebouw.

De confrontatie van een huiselijke intimiteit met een publieke omgeving is een rode draad in het werk van Gonzalez-Foerster. Meestal werkt ze die confrontatie uit binnen de beschermde omgeving van musea of kunstgaleries. Hier gebeurt dit verspreid over een openbaar gebouw met een eigen leven. De diverse ingrepen en installaties geven daardoor niet alleen een directe kritiek op de modernistische bouwstijl, maar vooral op de manier waarop de publieke ruimte van dit gebouw en van andere modernistische gebouwen bedacht, gebouwd en gebruikt wordt. Precies de opgewektheid en intimiteit van haar installaties schijnen een afstandelijkheid in de bestaande omgeving bloot te leggen. Het ideaal dat haar daarbij voor ogen staat is een tropicalisatie van de publieke ruimte: een onbevangen en antimodern droombeeld over betonnen steden, straten en pleinen ingenomen door een wilde plantengroei, uitbundige kleuren en intieme publieke ruimtes. Veel van haar ingrepen bevatten dan ook directe verwijzingen naar exotische steden of een meer exotische vorm van modernistische architectuur. Copacabana, Chandigarh of Tokio: luizen in de betonnen pels van deSingel. De tentoonstellingscatalogus geeft een uitgebreid overzicht van dit soort Alphavilles, plekken waar modernistische abstractie hand in hand gaat met een opgewekt ‘tropicalisme’. Gonzalez-Foerster leidt het boek in met een wazige verklaring over de herkomst van het idee Alphavilles, en sluit af door “climate, urbanisation, modernisation, regionalism & tourism” uit te roepen tot “spatial cocktail ingredients”.

Urbanisation & Modernisation als spatial cocktail ingredients? Voor iemand die al jarenlang werk maakt van intimistische ruimtelijke installaties, die zich expliciet afzet tegen de modernistische taal van deSingel en die een toegenomen plantengroei in Parijs begroet als ‘tropicalisatie’; kortom voor iemand die door en door antimodernistische thema’s opduikelt in haar werk, lijkt deze verklaring een regelrechte aanfluiting van het eigen denkraam. En toch ook weer niet. Ook al lijken Gonzalez-Foersters ingrepen op het betonnen complex naïeve commentaren, ze creëren stuk voor stuk beelden die een drukkende verlatenheid, breekbaarheid en leegte uitstralen. Haar foto van een kleine vijver met eenzame stoel onder een nachtlamp ontwapent net zo goed door zijn onnoemelijke tristesse als door zijn absurd tropicalisme. Haar werken in deSingel, en bij uitbreiding haar hele boek en oeuvre, tonen een antimodernisme dat zich niet langer afkeert van modernistische fenomenen als naamloze verstedelijking of leefwerelden, maar deze net exploreert als basis voor een hedendaags type publieke ruimte dat tegelijk intiem en afstandelijk kan zijn. Als niet-architect veroorlooft ze zich de grens tussen rabiaat modernisme en rabiaat antimodernisme onderuit te halen. Door deze houding nemen zij en haar werk een bizarre positie in binnen de hedendaagse ideologische architectuurdiscussies, wat bevestigd wordt door haar samenwerking met architecten als Ole Scheeren of Philippe Rahm. Het is een positie die binnen het architectuurdiscours af en toe hopeloos naïef lijkt, maar die tegelijk een bijzonder pregnante kritiek inhoudt op het ontwerp en gebruik van openbare ruimte. Een positie kortom die Alphavilles? absoluut zijn plaats geeft tussen de architectuurtentoonstellingen van deSingel, ook al gaat het deze keer niet om een internationale bouwmeester maar om een beeldend kunstenares.

 

• Alphavilles? van Dominique Gonzalez-Foerster loopt nog tot 19 december in het Internationaal Kunstencentrum deSingel, Jan Van Rijswijcklaan 155, 2018 Antwerpen (03/244.19.20; info@desingel.be; www.desingel.be). Het boek Alphavilles? dat de tentoonstelling begeleidt, is uitgegeven bij les presses du réel (Dijon) in samenwerking met deSingel en Kunsthalle Zürich.