Essays
-
De Roeping, de Kunstenaar en hun Carrière
Dirk Lauwaert -
Speelruimte voor beslissingen
Een gesprek met Anna Winteler
Hinrich Sachs -
Het verlaten van de kunst
Waarover we (kunnen) spreken als we over het uit de kunst stappen spreken
André Koch -
1980
Gesprek met Walter Van Rooy
Dirk Pültau Koen Brams -
De draaglijke lichtheid van het kunstenaarsbestaan
Over de onzekerheden van artistieke carrières
Rudi Laermans -
Wim Wauman
Ilse Kuijken -
Shuggie’s Misfortune
Bart Meuleman -
Wat te doen?
Over het vroege werk van Franciska Lambrechts
Catherine Robberechts -
Wegen van vrijheid
Luc Deleu's T.O.P. Office
Geert Bekaert -
Het kunstbeleid van het Vlaams Blok
Bart Meuleman
Besprekingen
-
66 EAST
Indira Van ’t Klooster -
Daniël Buren in Leuven
Wouter Davidts -
John McCracken
Dieter De Clercq -
Raoul De Keyser
Ilse Kuijken -
Stieglitz et son cercle. La modernité à New York 1905-1930
Lieven Van Den Abeele -
Sons et lumières
Sven Sterken -
Take Five
Maarten Vanvolsem
-
Dominique Gonzalez-Foerster – Alphaville?
Dries van de Velde -
The Image of Europe – AMO
Dries van de Velde -
Lille Métropole en Europe
Sven Sterken
-
Bureau Amsterdam/De Paviljoens
Sven Lütticken -
Evelyne Axell
Liesbeth Decan -
– / – / – (Ralph Bauer en Christine Lemke)
Dominiek Hoens
112
november-december 2004
Stoppen met kunst
Dit nummer werd gemaakt in samenwerking met Bart Meuleman
We hebben lang geloofd dat het kunstenaarschap een loodzware keuze was, of iets waartoe je ‘geroepen’ werd – Dirk Lauwaert wijdt daar enkele pertinente gedachten aan. Velen in het huidige kunstmilieu willen echter niet meer weten van dat roepings-pathos. Zij pleiten voor een nuchtere benadering. Kan het kunstenaarschap niet gewoon een beroep zijn? En of men nu kunstenaar is of niet, is dat allemaal wel zo belangrijk? De gêne voor het oude kunstenaarspathos is te begrijpen, want in andere delen van het kunstveld (of in de media) tiert het nog steeds welig, en het neemt er zeldzaam onuitstaanbare en karikaturale vormen aan. Maar een belangrijker probleem is dat het relativerende tegendiscours heimelijk een aantal premissen van deze kunstenaarsromantiek verderzet. Dat is misschien nog het meest te merken aan de gêne om openlijk te spreken over het stoppen met kunst – misschien wel het laatste taboe in de vrolijke, taboeloze wereld die de kunstwereld is geworden. Velen ‘weten’ dat de overgrote meerderheid van de kunstenaars na een paar jaar is uitverteld, maar onder dwang van het kunstsysteem toch voortdoet. De meeste kunstenaars durven de deur niet definitief dichtslaan. Vaak, zo oppert Rudi Laermans, gebruiken zij de onzekerheid over hun artistieke toekomst juist als vrijgeleide om toch maar door te gaan.
Alexander Koch tracht, met behulp van de New Yorkse kunstenares Lee Lozano (1930-1999), het uit de kunst stappen te denken als een operatie die zich niet zozeer in maar aan het kunstveld voltrekt. Lozano ‘bedrijft’ het uit de kunst stappen, op zo’n manier dat ze eigenlijk nooit – in de voltooid verleden tijd – gestopt is. Heel anders is het verhaal van Anna Winteler, ooit een vooraanstaande Zwitserse ‘video’-kunstenares die momenteel als fysiotherapeute werkt. Zij is opvallend duidelijk in haar levenskeuzes – ze was kunstenaar en vandaag is zij fysiotherapeute – en hoewel zij ook een continuïteit ziet tussen haar vroegere en haar huidige activiteit, heeft ze in institutioneel opzicht een glasheldere en onherroepelijke stap gezet. Een keuze die respect afdwingt. Tegen de achtergrond van haar relaas begint het huidige ‘relativisme’ met betrekking tot het artistieke statuut van bepaalde activiteiten, erg verdacht en dubbelzinnig te klinken. De neiging om de grote K van kunst en kunstenaarschap weg te relativeren, verraadt vooral een onvermogen om hard te kiezen voor of tegen het kunstenaarschap, een angst om de ongezellige positie van de kunstenaar te affirmeren óf radicaal uit handen te geven.
In dit nummer komen jonge en oude kunstenaars aan het woord. Ilse Kuijken volgde een jonge en dus ‘veelbelovende’ kunstenaar: Wim Wauman. Koen Brams en Dirk Pültau zochten drie kunstenaars op die in 1980 deelnamen aan de tentoonstelling 1980 in het Antwerpse ICC. Bart Meuleman tracht te achterhalen hoe de popartiest Shuggie Otis ertoe kwam om te stoppen. In de tekst van Catherine Robberechts lijkt stoppen eerder een mogelijkheid die het oeuvre – in dit geval van Franciska Lambrechts – van binnenuit doorspookt.
Verder in dit nummer: Geert Bekaert over Luc Deleu en Bart Meuleman over het kunstbeleid van het Vlaams Blok.