Een beweging van veel dingen, in veel verschillende richtingen tegelijk…
Een interview met Uri Tzaig
Ilse Kuijken: Naast beeldend werk schrijf je ook verhalen. Recent waren videowerken te zien waarin beeld en tekst onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De tekst in het videowerk Desert bijvoorbeeld, refereert aan taal in het algemeen, en het Hebreeuws in het bijzonder. Wat betekent taal – of jouw taal – voor jou?
Uri Tzaig: Voor mij is de woestijn de plaats waar de dingen ontstaan. Terwijl in Europa het equivalent daarvan juist de stad is. Wat hier wordt gemaakt aan geestelijk goed, komt voort uit de stad. Dat houdt manieren van denken in en soorten gebaren. In de tekst Desert komen andere kleuren aan bod, andere structuren, andere behoeften. Mijn taal is zelf een weerspiegeling van de woestijn wat betreft het landschap, de geluiden of de structuur. In Desert heb ik het bijvoorbeeld over de wortels van de taal. In het Hebreeuws heeft elk woord drie letters die er de denkbeeldige wortel van uitmaken. Het woord ‘midbar’ dat ‘woestijn’ betekent, heeft dezelfde wortel (d‑b‑r) als het woord ‘dibbur’ dat ‘taal’ betekent. ‘Davar’ heeft ook dezelfde wortel en betekent ‘voorwerp’.
I.K.: Welke betekenis ken je aan die linguïstische verbanden toe?
U.T.: Als ik ‘woestijn’ zeg, dan heb ik terzelfder tijd ‘taal’ gezegd en ‘voorwerp’. Hun gemeenschappelijke wortel is als een echo, zoiets als de oorsprong van de poëzie. Voor mij, als jood of als woestijnbewoner, verschijnt een voorwerp al zodra ik zijn naam heb uitgesproken. Ik hoef het niet meer echt te bouwen, het benoemen op zich volstaat. Hetzelfde zie je in onze synagoges – tenminste in de oorspronkelijke synagoges: ze zijn leeg, en helemaal wit. Terwijl een kerk juist vol staat met beelden en voorwerpen. In het judaïsme was er niets, aanvankelijk, behalve het lezen van de tekst en het stellen van vragen. Wat ik denk, kan ik me niet voorstellen in termen van het maken van een sculptuur wier energie vermeerdert naarmate men ernaar kijkt. Ik wil iets maken dat kan bestaan zonder dat iemand ernaar kijkt. Een beweging van veel dingen, in veel verschillende richtingen tegelijk, zonder climax en zonder middelpunt.
De kunstwereld zet het systeem ‘christendom’ als het ware voort, zowel wat de waarden van de kunst als wat de structuur van de kunstwereld betreft. Ik zie in de musea de duidelijke opvolgers van de kerken, inclusief hun politiek-sociale macht en hun manipulatieve taal: voorstellingen en symbolen, atmosfeer. Desert is een tekst die ik heb geschreven vanuit het gevoel dat mijn oorspronkelijke cultuur, mijn wezenlijke cultuur, daar heel erg van verschilt. En aangezien ik de laatste tijd meer en meer tentoonstel in de christelijke wereld, in Europa of in Amerika en niet in Israël, voel ik de nood om mijzelf of dat-wat-ik-in-werkelijkheid-ben te beschermen, en dat wordt bepaald door de Hebreeuwse taal, of ik kan ook zeggen, door de ‘woestijn’.
Maar ik wil zeker geen confrontatie scheppen tussen het judaïsme en bijvoorbeeld het christendom. Ik wil ook niet spreken in de naam van het judaïsme omdat ik het niet heb over religie. Ik tracht over verschillende bronnen van het onbewuste te spreken, terwijl de kunstwereld er juist voortdurend op uit is alles onder één noemer, alles op één podium te plaatsen waar één heersend discours alles leesbaar, makkelijk leesbaar maakt.
I.K.: Hoe belangrijk is leesbaarheid?
U.T.: Heel belangrijk, tot op zekere hoogte, want ik vind het heel gevaarlijk om één wereld te willen maken. Heel totalitair en volledig ingegeven door economische of religieuze overwegingen. Ik ben er altijd heel erg voor beducht dat wat ik doe of zeg onder dezelfde noemer zal worden gebracht van wat al gekend is. Dat is misschien vanzelfsprekend, aangezien de macht in het Westen blijft en niet in andere delen van de wereld. Draagt de kunstwereld echter niet de grootste mogelijkheid in zich om een taal van verdraagzaamheid te spreken, om iedereen zijn volkomen unieke, eigen taal te laten ontwikkelen? Hoewel elke kunstenaar volkomen uniek is, zijn we toch steeds geneigd alles tot hetzelfde terug te brengen, binnen de witte muren van het museum. Mijn slechtste ervaring totnogtoe betreft het MUHKA, waar mij niet toegestaan werd om een Franstalige versie van mijn werk The Universal Square te laten zien naast een Nederlandstalige.
I.K.: Dus je beschouwt verdraagzaamheid als de afwezigheid van een gemeenschappelijke taal?
U.T.: Ja. Enigszins autistisch. En als het aanvaarden dat de vele verschillen die er zijn juist de schoonheid en de rijkdom uitmaken. Maar het lijkt wel dat we niet meer in staat zijn alle geluidsfrequenties op te vangen, omdat we te veel zijn afgestemd op één soort stem.
I.K.: Niet meer? Was er dan een tijd…?
U.T.: Ja. Toen we kinderen waren.
I.K.: Ja.
U.T.: Misschien.
I.K.: Dat is moeilijk te achterhalen.
U.T.: Maar ik ben ervan overtuigd dat het een belangrijke, positieve kracht is. Vergeet niet dat als je iets aanwijst, je het terzelfder tijd ook voor jezelf verbergt achter je vinger. Als je met kunst iets probeert te bewijzen, overtuig je alleen jezelf dat je bestaat. Wat ik tracht te doen, al slaag ik daar niet altijd in, is een ruimte aan te reiken waar je een tijdlang kunt zijn. Het gaat niet om een beeld dat je onmiddellijk ‘meehebt’. De voetbalmatch die met twee ballen wordt gespeeld, stel ik niet voor als een fantastisch concept waar je dan direct een tekst over kan schrijven in termen van bi-taligheid, bi-seksualiteit, bi-wat-dan-ook, wat sommigen al wel hebben gedaan. Het materiaal is er misschien voor aanwezig. Ik zou er een sterk, conceptueel, politiek idee van kunnen maken, maar ik zoek juist het punt waar het een coherente leefeenheid op zich wordt, waar de structuur – het skelet – een zichtbaar onderdeel van het gegeven is geworden, minstens zo zichtbaar als de kleren die het draagt. Ik geloof dat enkel door het bewustzijn en de aanvaarding van de structuur voor de toeschouwer een plaats kan gecreëerd worden om daar ook te zijn en dat ook te beleven.
I.K.: Het is moeilijk om jouw werken achter te laten of te onderbreken. Je wordt gegrepen, bijna zelfs gehypnotiseerd.
U.T.: Dat is zo.
I.K.: Hoe komt dat?
U.T.: Het was niet mijn bedoeling om te hypnotiseren – ik beheers die techniek niet – maar tijdens het afgelopen jaar heb ik op de een of andere manier dat moment ontdekt, nadat ik me had verdiept in de problematiek van het lezen, uitgaande van de noodzaak om een reële plaats aan te bieden. Die leestijd is een plaats geworden. Hypnose als valstrik interesseert mij niet. Ik heb wel het gevoel dat het een manier kan zijn om een plaats aan te bieden. Dat het een kwestie is van ademhaling. Misschien ben ik wel meer bezig met meditatie dan met hypnose. Maar nu doe ik uitspraken over een gebied dat ik zelf niet ken.
I.K.: Je verhalen hebben het karakter van steeds weer leeg achtergelaten ontmoetingsplaatsen.
U.T.: Er is in feite niets gebeurd. Ik heb theater gestudeerd en theater heeft één gouden regel. Je moet leren dat je als acteur een verlangen hebt, maar een verlangen dat niet kan worden ingelost. Die spanning moet de acteur het hele stuk door weten te bewaren. Op die energie is het theater gebouwd. En als je het stuk neemt en je verdeelt het in ongeveer net zoveel maten als er woorden zijn, dan moet de acteur in elke maat weten wat hij van zijn partner op het podium verlangt en waarom hij dat niet kan verkrijgen. Dan volgen er conflicten, en ik geloof niet in het conflict. Ik geloof wel in heel gecompliceerde structuren die op elk moment kunnen veranderen. Het probleem is dat de mythe in stand wordt gehouden dat er steeds twee kampen zijn die iets verschillends van elkaar willen. Dat is niet alleen een mythe, maar ook een dwaas, oppervlakkig en vooral heel manipulatief gezichtspunt, en meestal een heel rechtstreekse manier om iets van religieuze aard te bekomen. Naar mijn gevoel is ook het theater gebaseerd op de behoefte om te controleren, om iets duidelijk te maken op een zeer snelle en zeer volledige manier.
Ik beschouw de wereld als een plaats waar vele dingen gebeuren op hetzelfde moment en ik moet mij van dat alles bewust zijn, ook wat mijzelf en mijn levenswijze betreft. Het zou heel verkeerd zijn om het conflict tussen Israël en de Arabische wereld open te gooien zolang je het enkel omschrijft als een conflict tussen twee kampen. Dat is misdadig en zal nooit het probleem oplossen, tenminste niet voordat duidelijk is geworden hoeveel verschillende noden er in het spel zijn, gaande van persoonlijke noden van mensen in bepaalde posities, tot religieuze en aardrijkskundige noden. Deze benadering is voor mij heel wezenlijk geworden.
I.K.: In jouw films fascineert de wijze waarop de mensen zich – bijna al dansend – voortbewegen, hoewel ik vermoed dat het geen dansers zijn.
U.T.: Nee, maar ik ben wel geboeid door verschillende manieren van bewegen. Sport vind ik om die reden een ideaal veld om mee te experimenteren: heel duidelijke spelregels, een lange geschiedenis en een sterke verankering in de cultuur. Als ik een tweede bal in het voetbalspel breng, dan benieuwt het mij hoe de spelers zullen reageren, welke ervaring ze opdoen en hoe zij in die ervaring een nieuwe gewaarwording van zichzelf krijgen. Mijn bedoeling is niet om chaos te veroorzaken, want dit is geen chaos maar een nieuwe structuur, die misschien een nieuw evenwicht schept, een nieuwe manier van lezen en een nieuwe manier van schrijven. Ik heb bijvoorbeeld de twee beroemdste Israëlische commentatoren uitgenodigd om de voetbalmatch te verslaan. Ik was benieuwd om te zien hoe zij een tekst ‘schrijven’ die twee verhalen tegelijkertijd vertelt. Om hun antwoord te zien op de vraag hoe zo’n tekst gelezen en geschreven kan worden. En ik heb de beste sportregisseur gevraagd om een montage te maken, live, van de beelden van de verschillende camera’s op het veld. Ik wilde niet mijn eigen, esthetische, MTV-achtige video draaien.
Een ander project is het basketbal-spel, waarin elke speler wordt voorgesteld door twee schaduwen – twee ‘handen’, als je wil – de ene rood en de andere groen, zoals in sommige kleurafdrukken of hologrammen. Als je dat vergelijkt met de traditionele voorstelling van een figuur met zijn schaduw waarbij de schaduw steeds de figuur volgt of ernaar verwijst, dan zie je dat er hier geen ‘origineel’ is en al evenmin een ‘schaduw’, want de twee zijn volkomen gelijk. Je kunt de ene net zo goed volgen als de andere, hoewel het toch één en dezelfde persoon is. Het doet helemaal niet schizofreen aan, want beiden doen precies hetzelfde.
I.K.: Ik zag het als een elastiek die wordt uitgerokken en pas als de spanning is gelost weer één beeld vormt.
U.T.: Als het beeld stilstaat, is er slechts één, bruin beeld. Als de spelers beginnen te lopen of de camera beweegt, ontstaat er een vertraging van twee seconden tussen het ene en het andere beeld. Zo wordt de indruk gewekt van dat uitgerokkene. Ik hou vooral van de manier waarop twee gelijke maar afzonderlijke delen een figuur of een persoonlijkheid portretteren. Terwijl een figuur met zijn schaduw naar mijn gevoel toch weer de voorstelling oproept van een voor- en een achterkant, of het bewuste en het onbewuste, van tegengestelde termen van een onmiddellijk leesbaar systeem.
I.K.: Als je het hebt over regels, dan heb je het eigenlijk over de fysieke omgeving. Niet over ethische regels.
U.T.: Natuurlijk doel ik op ethische regels, maar als ik experimenteer, probeer ik veronderstellingen te vermijden die de betekenis op voorhand zouden vastleggen. Dus vind ik het juister om in mijn werk fysieke omstandigheden te creëren die je laten zijn wat je bent in die omstandigheden. Ik ben ervan overtuigd dat het lichaam weet, net als de hersenen, en dat het lichaam een ander, fysiek soort geheugen heeft. Het is een ander systeem waar je net zo goed mee kunt werken. Door te experimenteren binnen het kader van de sport wil ik loskomen van wat we al kennen, van de rol die ons wordt toebedeeld in dit spelveld, en aansluiting zoeken bij het fysieke weten van onszelf, dat veel breder en veel ronder is dan onze opvoeding het ons heeft leren gebruiken. Ik geloof dat ons lichaam zelf een bal is maar dat we geleerd hebben het op te delen in een voor- en een achterkant. Ik zoek naar manieren om aan te sluiten bij fundamentele lichamelijke overlevingsmogelijkheden. Ik gebruik soms het voorbeeld van de oorlogszone, waarin er tal van vijanden zijn, niet alleen die ene waar je op afgaat. Je moet evengoed achterom kijken als voor je uit. Je moet je net zo goed rekenschap geven van de projectielen die van bovenaf komen, als van het gewicht van je rugzak, en van het feit dat je uit angst in je broek hebt gepist. Dat worden allemaal vijanden en daarvan moet je je bewust zijn. Als ik spreek over verdraagzaamheid of over het opgeven van controle, of over het creëren van een spel dat elke minuut verandert en iets nieuws brengt, dan spreek ik niet enkel over een fysiek bewustzijn maar ook over een ethisch bewustzijn.
I.K.: De voetbalmatch en het spel met de drie spelers en de drie ballen zijn eigenlijk uitnodigingen tot identificatie met de bal?
U.T.: Je kunt de bal niet controleren. Hij kan naar vele kanten rollen en geeft zo aanleiding tot improvisatie. Hij neemt je mee naar plaatsen waar je je niet op voorbereid hebt. Dus moet je eigenlijk de bal vertrouwen. Voor mij is het ook de vraag hoe ik als kunstenaar of als regisseur met mensen kan werken: hoe ik iets in beweging kan zetten.
I.K.: Op een bepaalde manier is het een provocatie.
U.T.: Op welke manier?
I.K.: …omdat je mensen in een situatie brengt die ze niet verwachten en waar ze niet op voorbereid zijn…
U.T.: Het is een spel. Het is niet gemaakt voor mijn videocamera maar voor het veld en voor diegenen die willen spelen. Dat is een heel belangrijk onderscheid. Ik zie mijzelf niet als iemand die de film maakt of van bovenaf dirigeert. Ik zie mijn rol als het aanreiken van een uitdaging. Wat als er plots twee ballen op je af komen of er ligt daar een bal rustig aan de kant en je hoeft helemaal niets te doen? Het gaat om jouw verantwoordelijkheid om op elk ogenblik te kiezen wat je volgende stap zal zijn. Het ding zelf ontwikkelt zich in verschillende richtingen, volledig onafhankelijk van mij. Ik ben enkel getuige. Na het besef dat we niet langer het beeld kunnen vertrouwen (net zomin als het geschreven woord), is het relevanter om nieuwe soorten leefeenheden te scheppen en uit te vinden, die nieuwe experimenten zullen toelaten doorheen de werkelijke tijd en ruimte.
I.K.: Je schrijft nog steeds verhalen?
U.T.: Ja.
I.K.: …als een afzonderlijke bezigheid?
U.T.: Meestal niet. Nu ben ik een verhaal aan het schrijven dat geen onmiddellijk verband heeft met mijn beeldend werk. In het verhaal gebeurt het meeste onder water – waar men ook woont, het is geen verhaal over duikers of zo. Waarschijnlijk omdat het weer een nieuwe structuur aanbiedt en ik benieuwd ben wat voor taal, wat voor bewegingen en gebaren, wat voor plaats en wat voor verhoudingen er dan opduiken. Nu ik dat aan het schrijven ben, krijg ik veel visuele ideeën die over water gaan. Daar zal zeker wel een verband tussen zijn. Er zijn maar heel weinig zaken die ik uitwerk in beeldende projecten, zoals het voetbalspel. Het merendeel van wat ik doe, neemt eerder de vorm aan van notities. Ik neem nota’s en soms werk ik ze uit.
Een solotentoonstelling van Uri Tzaig loopt nog tot 8 november in Galerie Mot & Van den Boogaard, Antoine Dansaertstraat 46, 1000 Brussel, 02/514.10.10. Eerder was werk van Uri Tzaig te zien in This is the show and the show is many things (Museum van Hedendaagse Kunst, Gent) en Out of senses (MUHKA, Antwerpen).