width and height should be displayed here dynamically

Een theater van het zuivere zelf

Een beknopte geschiedenis van de badkamer

In de jaren ‘50 betrok men zijn badkameruitrusting nog bij de sanitaire bouwstoffen. De badkamer had een duidelijk omschreven hygiënische functie en zowel de toegemeten ruimte als de uitrusting ervan waren navenant. Als architectonisch arrangement van kamers was en is de woning in de regel niet meer dan een verkaveling van de ruimte op grond van een klassement van bezigheden die men onder de gezamenlijke noemer wonen brengt. In die opdeling was de badkamer de plek waar men zich van zijn afval ontdeed: zweet, talg, stront, schilfertjes, teen- en eikelkaas, dode huid en haar. Wat men uitscheidde, werd hier afgevoerd middels een batterij sanitaire toestellen en een achter of in de muur gekatapulteerd darmstelsel. Het was de kamer waar men kwam om zich te wassen en eventueel om er zijn behoefte te doen, niet meer en niet minder. Tegenwoordig is dat anders. Voordat men zich een badkamer aanschaft, schuimt men royale toonzalen af waar verkopers met een soms aandoenlijk sérieux spreken over de badkamer als woon- en comfortruimte . In die evolutie speelt niet alleen de technische optimalisering van de badkameruitrusting een rol maar ook de ontwikkelingen in de vormgeving en de stoffering van de badkamer in zijn geheel. Doorgaans is de badkamer als ruimte groter geworden en het design heeft er zijn sporen nagelaten. Keramiekfabrikanten bieden series aan waarbij wastafel, bad, douchebak, bidet en wc om ergonomische redenen weliswaar een verschillende verschijningsvorm hebben maar tegelijk van de ontwerper gemeenschappelijke vormkenmerken meekregen. In bepaalde gevallen worden ook geassorteerde badkamermeubelen aangeboden. Vorm, afwerking en kleuraccent van de accessoires kunnen afgestemd worden op die van het kraanwerk en de betegeling wordt gekozen in overeenstemming met het keramiek. De groei van het aanbod en van het assortiment toebehoren en toestellen leidt tot een vormgeving en inkleding van de badkamer waarbij het geheel van interne vorm- en kleurverwijzingen door de wiskundige neutraliteit ervan de ruimte een zekere autonomie geven. De badkamer, die haar bestaansreden ontleende aan de functionele toewijzing van een hygiënische praktijk aan een welbepaalde plek, krijgt door die vormtechnische evolutie een zelfstandigheid die ruimte vrijmaakt voor de eeuwenoude symbolische resonanties van het concept water. Met die technische en vormelijke evolutie interfereert dan weer een herinterpretatie van de hygiënische praktijk, die nu onder het ruimere lichaamsverzorging valt en aldus een ontwikkeling van Pflege naar Bildung heeft doorgemaakt.

Als scène voor de choreografie van het zuivere zelf staat of valt de badkamer met de verscheidenheid van de sanitaire toestellen die erin opgesteld staan en de mate waarin debiet, temperatuur en afvoer van het water beheersbaar zijn, kortweg: met de graad van techniciteit van zijn uitrusting. Wastafel, douche, badkuip, bidet en wc zijn elk op zich ergonomisch zo ontworpen dat men in een bepaalde lichaamshouding een bepaalde hygiënische ingreep kan doen op delen van of op het hele lichaam. Zittend, rechtopstaand of liggend wast, baadt of ontlast men zich. Elk van die toestellen is voorzien van kraanwerk dat op een bepaalde manier water voorziet in functie van de specifieke handelingen waarvoor het toestel is ontworpen. Er is de gewone wastafelmengkraan voor de lavabo, de douchegarnituur voor de badrand, de handdouche of een combinatie van handdouche en ingebouwde hoofd- en zijdouche voor de uitrusting van de douchebak, er is de kraan met parabolische uitloop voor het bidet en er is het hevelmechanisme voor de wc. Een beetje badkamerarchitect legt het tegenwoordig zo aan dat hij of zij een keur van sanitaire toestellen voorziet en voor hun onderlinge positie rekening houdt met wat de activiteitsruimte wordt genoemd: de ruimte die het toestel inneemt plus de ruimte die men nodig heeft om het comfortabel te gebruiken, dit wil zeggen zonder tegen een ander toestel te stoten. De optelsom van al die activiteitsruimtes geeft hem een richtsnoer voor het aantal vierkante meter dat moet worden ingecalculeerd, al hangt een en ander ook wel af van de manier waarop de toestellen onderling gepositioneerd zijn. De opstelling van de sanitaire toestellen is volledig vrij maar de organisatie ervan moet zo gebeuren dat er zich geen enkele botsing meer kan voordoen. Er wordt dus niet alleen voor de ergonomie van de uitrusting gezorgd maar ook voor de ergonomie van de badkamer als geheel. Van een zekere hoekigheid en houterigheid die gepaard gaat met de afgemeten passen en handgebaren binnen een beperkte ruimte evolueert de manier waarop men zich door de badkamer beweegt naar de sierlijkheid en gratie van een wereldwijd ballet.

De meest zichtbare exponent van de techniciteit van de badkamer is ongetwijfeld het kraanwerk. Enerzijds wordt de evolutie in de bouw ervan bepaald door het wegwerken van bepaalde ongemakken zoals een gebrekkige regelkwaliteit, kalksteenvorming door hard water en het druppelen als gevolg van versleten leertjes. Anderzijds speelt de verhoging van het gebruiksgemak een rol. Naarmate de gebreken worden verholpen stijgt de mate waarin men totale controle over debiet en temperatuur van het water heeft, een ontwikkeling die gepaard gaat met gracieuzer wordende gebaren om de kraan te bedienen. Grofweg gaat die evolutie als volgt. Aparte kraantjes voor warm en koud water worden op een bepaald moment door mengkranen vervangen: warm en koud worden nog wel met aparte kraantjes toegevoerd maar het gemengde water stroomt naar buiten uit een en dezelfde uitloop. Op dit systeem verschijnen dan varianten zoals de driegatscombinaties, die een aparte doorvoer voor de uitloop en de kraantjes hebben, en de eengatsversies, waarbij de kraantjes op de behuizing rond de bek zitten. In de loop van de jaren ‘60 doet de eengreepsmengkraan zijn intrede. De techniek is totaal anders. Terwijl men voordien via een draaibeweging aan de knoppen een vlakke klepafsluiter of een V-afsluiter bediende en zo meer of minder opening in het kraanhuis liet, beweegt men nu de greep van onder naar boven en van rechts naar links. Die simpele en soepele beweging volstaat om twee van uitsparingen voorziene keramische schijven te draaien en over elkaar te schuiven en zo tegelijkertijd de hoeveelheid doorstromend water en de temperatuur te regelen. De techniciteit is hier bijna volmaakt: in het hart van de armatuur zitten schijven van keramiek waarvan beweerd wordt dat ze de hardheid van diamant benaderen en eventuele kalksteen gewoon pletten in de bijna naadloos over elkaar schuivende beweging van de schijven. Deze genadeloze kern wordt zo soepel en gracieus bediend dat de techniek zich in de sfeer van de alchemie begeeft. Veeleer dan een bijna 19de eeuws vroegindustrieel draaien aan handwielen is dit een schier profetisch gebaar waarmee men een storm tot bedaren brengt. Die wijziging in de structuur van het gebaar vindt zijn contrapunt in het veranderde aspect van het uitstromende water. De verbeterde regelkwaliteit zorgt voor een gelijkmatiger waterstraal en in de uitloop van de kraan wordt een mousseur gemonteerd die het water een zacht schuimend karakter geeft. Uit de kraan loopt geen vadzig straaltje meer dat ternauwernood nog de indruk geeft aan de valwet te beantwoorden maar een overvloedige en krachtige stroom met een eigen dynamiek die men met een minimum aan inspanning volledig onder controle heeft. In de badkamer worden beweging en gebaar niet minder dan de belichaming van gratie en mysterieuze kracht.

Tegenhangers van de keramische schijven die kalksteen vergruizen, zijn de stiften in de douchekop die met een eenvoudige draaibeweging aan de kop door de watergaatjes prikken en zo de kalkafzetting wegwerken. Maar de douchekop heeft nog meer in zijn mars. Met gelijkaardige vloeiende bewegingen wordt de impact van de waterstraal veranderd: van een normale douchestraal naar een harde watermassage of een zachte waterval. Bubbelbaden zijn hier natuurlijk nog sprekender. Het regelen van de kracht van de water- en luchtstralen gebeurde aanvankelijk nog met een pneumatische bediening maar vandaag is er een afstandsbediening voorhanden waarmee men languit liggend de massage stuurt . Een aardigheidje zijn de geprogrammeerde massagecycli die men in sommige modellen terugvindt: de massage gaat dan gradueel van zacht naar heel hard en omgekeerd. Hier begint men een glimp op te vangen van een soort noodlot, een ontketening van het brute geweld van water dat geënsceneerd wordt. Sommige benamingen laten overigens weinig aan de verbeelding over en de pulsator is er maar één van. Als alomtegenwoordige middenstof die de bloedcirculatie stimuleert en het lichaam activeert kan het masserende water al zijn connotaties van zuiverheid, leven en regeneratieve kracht hun beslag doen krijgen.

De beheersing van het water geldt niet alleen de toevoer maar ook de afvoer. De techniciteit stelt een zo optimaal mogelijk evenwicht in van enerzijds water dat steeds uitbundiger en energieker binnenstroomt en anderzijds het met uitscheiding allerhande verontreinigd water dat steeds discreter wordt afgevoerd. De plaats van de wc-pot is niet eenduidig. De regel is min of meer de volgende. Voorziet men één wc, dan wordt die in een aparte ruimte geïnstalleerd. Opteert men voor twee toestellen, dan komt er een in het gastentoilet terecht en één in de badkamer. Niettemin kiezen sommige bouwheren ervoor om ook die tweede wc in een aparte ruimte onder te brengen. Het probleem van de plaats van de wc hangt dus onverbrekelijk samen met de ontlasting die functioneel anders ligt dan het wassen en baden dat met de andere sanitaire toestellen in de badkamer wordt geassocieerd. Het discreter worden van het afvoeren uit zich vooral in het gaandeweg verder weren van vormen en geluiden die afvoer suggereren. Op het eind van de vorige eeuw waren de closetpotten met spoelreservoir een ware revolutie op het gebied van de sanitaire techniek omdat het water tegelijk de pot leegde, schoonmaakte en via de stankafsluiter ook nog effectief ontgeurde. Ook hier, in de evolutie van de bediening van de toiletpot, valt een ontwikkeling naar een steeds gracieuzer bediening af te lezen. Het spoelreservoir, dat eerst in de hoogte is aangebracht, wordt bediend door aan een ketting te trekken. Dat is een hevelbeweging waar een zekere kracht voor nodig is en die een valbeweging vanuit de stortbak duidelijk hoorbaar maakt. De bijna brute kracht van het vallende water anticipeert nog de zwaarte van de stront die moet weggespoeld worden, iets wat met het zogenaamde duoblok al veel minder het geval is. Het spoelreservoir zit dan aan de rugkant en veroorzaakt veel minder geluid. De bediening is minder intensief aangezien een eenvoudige hef- of drukbeweging volstaan om het water door de pot te doen stromen. De pneumatische bediening, waarbij een zachte druk op een knop een magneetklep bedient die het hevelmechanisme in werking zet, versoepelt de bediening nog verder. De vormgeving van het keramiek heeft in dezelfde evolutie een verandering ondergaan. De S-vorm van de stankafsluiter onder aan de pot, die duidelijk reminiscenties aan het darmkanaal oproept, prononceert zich steeds minder nadrukkelijk en wordt uiteindelijk helemaal onzichtbaar doordat de hele pot gestalte gekregen heeft in een paar vloeiende lijnen van de ontwerper. Het wandcloset, dat geen voet meer heeft waarmee het op de vloer rust maar rechtstreeks op de wand gemonteerd wordt, suggereert al helemaal geen afvoer meer, te meer omdat het spoelreservoir in de muur wordt ingebouwd. Dat de afvoer via de muur gebeurt is zonneklaar maar de wandpot trekt de aandacht zozeer op zijn ostentatieve zweven dat die functie naar de horizon van de waarneming gedreven wordt. Zoals bij plastische chirurgie de rimpels worden weggewerkt door eerst een insnijding te maken en dan het vel aan te spannen heeft de scherpe pen van de ontwerper alle organische plooien strak opgespannen in de richting van de muur. Tot hier toe is aan de beweging van het afvegen echter nog niets veranderd. Daar brengt de douchewc verandering in. Met een druk op de knop zwenkt een teleskopische sproeiarm uit die een straal water met een instelbare intensiteit op lichaamstemperatuur richting bilnaad mikt. De arm zwenkt automatisch terug. Naargelang van de gesofistikeerdheid van het systeem moet men zich dan ofwel alleen nog met papier afdrogen of de föhn in werking zetten. Bij dat laatste systeem wordt bij het gebruik ervan ook nog automatisch een luchtverfrisser geactiveerd die de lucht door een koolstoffilter voert. Dat houdt een ingrijpende verandering in de praktijk van het afvegen in omdat men niet langer hoeft te controleren in hoeverre men nog meer papier nodig heeft om proper te zijn en tegelijk wordt de moderne mens een oplossing geboden voor het probleem van de plaats van de wc-pot. Met de onderdouche zoals de douchewc ook wel wordt genoemd, verschuift de onlasting als activiteit zich naar de sfeer van het wassen die op zich al niet meer geassocieerd wordt met schoonmaken maar met een tonifiërende vrijetijdsbesteding. De publiciteit windt er immers geen doekjes om: men wast zijn gezicht toch ook niet met een vel papier.

De organisatie van de badkamer is niet alleen meer gericht op een door zuiver medische preoccupaties ingegeven lichamelijke hygiëne maar appelleert in toenemende mate ook aan een metafysische zuiverheid. Hygiëne komt in de sfeer terecht van het meer algemene gezondheid dat op haar beurt een ruimere betekenis gekregen heeft dan het louter lichamelijk in orde zijn. Lichaamsverzorging is meer dan een hygiënische praktijk. Er wordt voor het lichaam een toegevoegde waarde gecreëerd: door aan een gezond lichaam te bouwen wordt ook de gemoedsrust en de geestelijke balans hersteld. De mensen die men vandaag in de beelden van badkamers ziet rondlopen blinken in hun vel en hebben met het bad- of douchewater niet in de eerste plaats alle vuil maar vooral alle stress laten weglopen. Men is niet alleen of zelfs in de eerste plaats proper maar vooral een ander mens. Het water dat er uit de kranen loopt, is meer een belofte van zuiverheid dan water om zich mee te wassen. De glans en de gladheid van muren, vloeren en uitrusting zijn de beate tekens van een techniek en een vormgeving die in hun voorbijgaan de hygiënische eis van properheid en onderhoudsgemak hebben ingewilligd en zich nu aan hun symbolische taak wijden: in de wieg van hun schittering metafysische troost bieden. De voegen in de betegeling zijn geen voegen meer maar accentueren de seriële ritmiek van het pure oppervlak; de alomtegenwoordige glans, die niet zozeer uitbundig is maar discreet of plechtig, suggereert de naadloze oneindigheid van een binnenstebuiten gekeerd zelf en is de voorafbeelding van de tijdloze perfectie waar de gebruiker zich kan aan spiegelen. Eigenlijk beloven deze badkamers het eeuwige leven. Ze worden de plek waar in de eerste plaats de ziel wordt gesoigneerd en alles in de richting van de perfectie en dus naar de hemel wijst. Als ruimte in de woning is het de plek bij uitstek waar men alleen in vertoeft en het samenspel van techniciteit, vormgeving en symboliek maakt het tot een scène waar het theater van het zuivere zelf wordt geënsceneerd. De soepele en elegante choreografie die in het gebruik van de badkamer ontstaat, brengt de gebruiker in contact met het leven, de zuivering, en het regeneratieve alsof het een laag van het zijn is waarvan men geleerd heeft hoe men ze moet aftappen.