width and height should be displayed here dynamically

Erkka Nissinen: God or terror or retro dog

Sinds enkele jaren waait er door de videokunst een absurdistische wind. Hito Steyerl, Nathaniel Mellors, Bjørn Melhus, John Bock en Guido van der Werve – om er maar een paar te noemen – hebben zich ontwikkeld tot waardige opvolgers van Paul McCarthy. Maar de Fin Erkka Nissinen, aan wie De Hallen in Haarlem een solotentoonstelling wijdt, spant de kroon. In zijn films lopen hitsige reuzenpanda’s rond, hinkelt een helikopterpiloot zonder armen rond een zwembad, wordt gefilosofeerd over muffins, schenkt een serveerster bier in een handtas, en lopen drie vrienden over een zebrapad op een wijze die de goedkeuring zou wegdragen van het Ministry of Silly Walks.

De vergelijking met Monty Python, dat het betreffende ministerie in 1970 uitvond, dringt zich overigens vanzelf op. Ook Nissinen rijgt in zijn werk sketchachtige scènes aan elkaar, soms behoorlijk abrupt, zonder overgang of zelfs maar een verbindend ‘and now for something completely different’. Dat ruwe schakelen tussen verschillende registers beheerst vooral zijn recentere werk. Oudere films zoals Vantaa (2007) en Night School (2006) hebben een iets vloeiender verhaallijn. In Vantaa gaat componist Arnold Schönberg – hier verbeeld als gnoom met enorme platvoeten, gekleed in een slordige habijt – op zoek naar Karlheinz Stockhausen. Die collega zou namelijk zijn yoghurt hebben gestolen. De tocht leidt via een bedlegerige Edgar Varese naar een studio met glitterkerstboom, waar Stockhausen zich al vloekend verslikt in het zuiveltoetje en Schönberg een drumsolo ten beste geeft.

Opmerkingen over twaalftoonmuziek en formalistische volzinnen worden in Vantaa afgewisseld met dialogen die regelrecht uit een kleuterprogramma lijken te komen: ‘Is this a xylophone? No, this is a cabbage.’ Het decor sluit daarbij aan en ziet eruit als een buitengewest van Teletubbieland: zuurstokkleuren, huizen gebouwd met behulp van blokkendozen, zingende bloemen. Op de maat van luid klokgetik beweegt het verhaal zich voort. Zonder enig gevoel voor ritme of toonzuiverheid zingt/zegt Nissinen zijn teksten, die vaak net iets te lang of juist te kort zijn voor de melodie en daardoor extra kreupel overkomen. Zijn gebrekkige grammatica en zijn Fins accent – klinkers worden afgeplat en verlengd – maken de onbeholpenheid compleet. Het geheel wordt opgediend met een houding die in het Engels getypeerd zou worden als ‘deadpan’ – laconiek tot in het extreme.

Lulligheid is Nissinens handelsmerk, en dat tot in de kleinste details. Zijn animaties ogen alsof ze zijn geproduceerd met de vroegste Atari-spelcomputers. De decors zien er goedkoop uit en staan op het punt in elkaar te stuiken. Kostuums zijn hobbezakken, special effects zijn van het niveau ‘papier-maché en ketchup’, maskers en pruiken passen net niet. Er is overduidelijk veel tijd en moeite gestoken in postproductie, want geluid en montage zijn perfect, maar aan het oppoetsen van beelden is opzettelijk geen aandacht besteed. Nissinens werk is het video-equivalent van ‘bad painting’.

Zijn grote talent is van iets simpels iets onbegrijpelijks maken. Dat doet hij door verbale rookgordijnen op te trekken, die bestaan uit plompverloren gedebiteerde oneliners als ‘the social contract is broken’ of ‘John is eating his muffin from a subjective viewpoint’. De identiteit van bijzonder concrete zaken wordt in twijfel getrokken en de spraakverwarring wordt op afgemeten tempo volgehouden totdat de woorden zich hebben losgezongen van de dingen. Dat zou dan ook als Nissinens centrale thema kunnen worden aangemerkt: de onmogelijkheid van communicatie, de gebrekkigheid van taal om de wereld om ons heen te definiëren en ons eigen bestaan te bevestigen.

Nissinen is overigens de eerste om een dergelijke existentialistische lezing van zijn werk te relativeren. In een recent interview in Metropolis M omschreef hij zijn missie als ‘films maken waar mensen bij kunnen masturberen’. En misschien moeten we ook niet te veel zware thematiek in Nissinens films lezen. Ze zijn vooral hilarisch en de lol die de maker bij de productie ervan moet hebben gehad, is eraan af te zien.

Dat is ook het geval bij de installatie die speciaal voor de tentoonstelling in De Hallen is gemaakt. In een verduisterde zaal hangen en staan werken uit het museumdepot, die beurtelings worden aangelicht. Begeleid door een tokkelende gitaar, die op een gegeven moment ontstemd raakt en moet worden gecorrigeerd, becommentarieert Nissinen de schilderijen en sculpturen. Via stillevens, straatgezichten en portretten verzint hij een verhaal bij elkaar, inclusief gekke stemmetjes en licht- en geluidseffecten. Het is een kruising tussen een bewegend stripboek en een ontspoord hoorspel, vrolijk iconoclastisch. Zelden zo gelachen in een museum.

 

Erkka Nissinen: God or terror or retro dog, tot 25 mei in De Hallen, Grote Markt 16, Haarlem (023/511.57.75; dehallen.nl).