‘Esthetica, een buitenbeentje’
Gesprek met Els Desmedt, leerkracht Esthetica
Inleiding
Els Desmedt (°1965) studeerde musicologie en filosofie aan de Universiteit Gent, en geeft sinds 1990 les in diverse Academies Muziek, Woord en Dans van het Deeltijds Kunstonderwijs. Eerst gaf ze Muzikale Cultuur, daarna en tot op vandaag Muziekgeschiedenis. Sinds 2002 werkt ze ook in het Algemeen Secundair Onderwijs (ASO) en geeft ze Esthetica aan de richtingen Latijn-Talen en Humane Talen (derde graad) van het Koninklijk Atheneum Voskenslaan te Gent. Over die laatste lesopdracht gaat het volgende gesprek.
Dirk Pültau/Koen Van Baelen: Kun je iets vertellen over het Atheneum Voskenslaan op het moment dat jij er aan de slag ging? In welke omstandigheden vatte jij je lesopdracht aan?
E.D.: Er was niets: geen handboeken, geen vast lokaal. De eerste tijd moest ik van de ene naar de andere klas verhuizen. Ik beschikte niet over een beamer of diaprojector. Er werd van mij verwacht dat ik het – onder meer – over beeldende kunst zou hebben, maar ik kon niets laten zien! Ik besloot dan maar om boeken naar de klas mee te brengen en ze te laten rondgaan. Eén keer, toen ik de David van Michelangelo wilde bespreken, heb ik een jongen verzocht om vooraan in de klas als ‘David’ te poseren. Zeer grappig, maar natuurlijk ook een beetje pijnlijk dat ik mijn toevlucht tot dit soort creatieve oplossingen moest nemen. Na een tijdje kreeg ik gelukkig een eigen lokaal mét beamer, maar het begin van mijn lesopdracht is moeizaam verlopen.
D.P./K.V.B.: Jouw school koos er wel voor om het – niet verplichte – vak Esthetica aan te bieden…
E.D.: Ja, maar dat moet je relativeren. Het vak Esthetica wordt op het Atheneum Voskenslaan enkel aangeboden in de richtingen Latijn-moderne talen en Humane Wetenschappen-talen. Alle andere richtingen – waaronder Grieks-Latijn, Grieks-wetenschappen, Latijn-wetenschappen, Latijn-wiskunde, Economie-moderne talen, Economie-wetenschappen… – blijven volledig van Esthetica verstoken. Je kan met andere woorden net zo goed stellen dat het Atheneum een negatieve keuze maakt: het kiest ervoor om het vak in deze richtingen niet aan te bieden. Vier uur Esthetica op een grote school met een populatie van 1300 leerlingen, dat is uiteindelijk bitter weinig.
D.P./K.V.B.: Esthetica is een multidisciplinair vak. De bedoeling is dat zowel beeldende kunst, architectuur en design, als dans, film en mode worden behandeld. Om dat allemaal aan bod te laten komen op één uurtje per week…
E.D.: Dat is onmogelijk, inderdaad. Volgens de leerplannen moet je de leerlingen van elke kunsttak laten ‘proeven’: een beetje fotografie, een beetje film, architectuur, design, schilderkunst… Het is dus niet de bedoeling dat je heel erg diep op de zaken ingaat, al probeer ik dat wel te doen.
D.P./K.V.B.: Hoe pak je dat aan?
E.D.: Door scherpe keuzes te maken en bijvoorbeeld een volledige les aan één welgekozen kunstwerk te besteden. Daarbij probeer ik de leerlingen vooral zin te geven in kunst.
D.P./K.V.B.: Kan je een voorbeeld geven?
E.D.: Een van mijn lessen gaat over het utopische in de muziek van Beethoven. Op welke manier vertolkt Beethoven de utopie van de Franse Revolutie, zo luidt de kernvraag van die les. Natuurlijk laat ik Beethovens negende symfonie dan horen en leg ik uit wat er in dat stuk gebeurt, hoe het in elkaar zit. Daarnaast laat ik echter ook fragmenten uit films over Beethoven zien, zoals Copying Beethoven of Immortal Beloved, waarbij ik zoveel mogelijk voor stukken kies die bij de inhoudelijke inzet van mijn les aansluiten. In de film Immortal Beloved, bijvoorbeeld, vlucht de jonge Beethoven weg van zijn tirannieke vader om op te gaan in een mooiere wereld, door het kijken naar de sterren. Op dat moment weerklinkt het bekende Ode an die Freude. Op die manier zorg ik ervoor dat de leerlingen geboeid raken en dat er iets blijft hangen van wat ik over dienen Beethoven vertel, zoals mijn leerlingen hem plegen te noemen.
D.P./K.V.B.: Houdt die aanpak niet het gevaar in dat het onderwerp in het luchtledige blijven hangen? Om een kunstwerk te begrijpen, moet je het in zijn historische context plaatsen…
E.D.: Ja, en daar is amper ruimte voor. Het vak is te breed en te alomvattend om historische lijnen te trekken. Bovendien wordt een historiserende benadering vandaag expliciet afgeraden. Tegenwoordig – en dat was al zo toen ik begon — zweert men bij een modulaire aanpak, waarbij je los van elke historische context op diverse onderwerpen of ‘items’ ingaat en — via allerlei thematische bruggetjes – van het ene naar het andere kunstwerk overspringt. Je kan die verschuiving heel goed aflezen aan de handboeken die voor het vak werden of worden gebruikt. Het oude handboek Van Altamira tot heden, een klassieker die tientallen herdrukken kende, is nog helemaal historisch-chronologisch opgebouwd. Die chronologische leidraad ontbreekt in de nieuwere leerboeken volledig. Uiteenlopende kunstwerken uit de meest diverse kunsthistorische periodes worden er aan elkaar gekoppeld, waarbij niet de historische periodes, maar allerlei thema’s – bijvoorbeeld ‘kunst als politiek pamflet’, ‘schoonheid in de kunst’, ‘het lichaam in de kunst’… – als bindmiddel fungeren. Het is totaal niet meer de bedoeling dat je kunsthistorische overzichten geeft. Het kunsthistorische is zelfs bijna taboe.
D.P./K.V.B.: Hoe ga je daarmee om?
E.D.: Door voet bij stuk te houden en historische context toe te voegen waar ik het nodig vind, hoe moeilijk en ‘ongewenst’ dat ook is. Als je Beethoven wil uitleggen, dan heb je Haydn en Mozart nodig – zij hebben de vormen ontwikkeld waarmee Beethoven werkt – en dus vertel ik iets over Haydn en Mozart, en over hoe Beethoven zich tot hen verhoudt. Ik smokkel kleine historisch deeloverzichtjes in mijn lessen binnen. Regelmatig vraag ik aan de leraren Geschiedenis van de school om mij de tijdslijn door te spelen waarmee zij hun lessen ondersteunen. Die kan ik dan gebruiken om de kunstwerken die ik bespreek in de tijd te situeren. Maar het blijft behelpen. De ironie is bovendien dat de leerplannen Esthetica van het ASO in het verleden onderwerpen suggereerden die je met een modulaire aanpak onmogelijk kan belichten en die nadrukkelijk vragen om een historisch perspectief. Het leerplan uit het eerste jaar dat ik in het ASO lesgaf – vandaag zijn er geen leerplannen meer in het Gemeenschapsonderwijs! – stelde bijvoorbeeld voor om het onderwerp ‘postmodernisme’ aan bod te laten komen. Het is zonneklaar dat je de geschiedenis van het modernisme moet kennen om uit te leggen wat postmodernisme is, maar dat wordt onmogelijk gemaakt door de aanpak die in dezelfde leerplannen en via de handboeken wordt gepromoot. Weet je wat ik zo leuk vind aan lesgeven in het Deeltijds Kunstonderwijs? In mijn cursus Muziekgeschiedenis van het DKO is er wél ruimte voor historische diepgang. Daar krijg ik wél de ruimte om Haydn, Mozart én Beethoven uit te leggen, en die componisten in een brede historische ontwikkeling te plaatsen. Heerlijk! Maar ik geef ook graag les in het ASO en ik aarzel niet om tegen de stroom op te roeien. Ik zou het doodzonde vinden dat leerlingen het Secundair verlaten zonder enig kunsthistorisch besef.
D.P./K.V.B.: Een ander probleem hangt met het multidisciplinaire karakter van het vak samen. Jij bent opgeleid als musicologe en je hebt daarnaast aan projecten rond moderne beeldende kunst meegewerkt. Je bent dus goed geplaatst, maar geen enkele leraar heeft alle disciplines in de vingers, ook jij niet.
E.D.: Dat klopt. Over film weet ik bijvoorbeeld relatief weinig.
D.P./K.V.B.: Hoe los je dat op?
E.D.: Ik kies voor films die ik goed ken en waar ik een persoonlijke band mee heb. En ja, ik durf al eens vaker op een handboek terug te vallen. Is dat erg? Ik denk het niet. Per slot van rekening leid ik geen professionele kunsthistorici op. De ambities van het vak zijn relatief bescheiden.
D.P./K.V.B.: De school is niet verplicht om voor een complementair vak als Esthetica een examen in te richten, maar ze kan er wel voor kiezen om dat te doen. Hoe gaat het er bij jullie aan toe?
E.D.: Ik mag van de directie beslissen wat ik doe. En ik kies ervoor om een examen af te nemen, ook al besef ik dat het eindresultaat tijdens de deliberatie niet meetelt, aangezien het slechts om een complementair vak gaat dat niet verplicht moet worden ingericht door de school.
D.P./K.V.B.: Hoe is jouw examen opgevat?
E.D.: Het bestaat uit twee delen, die elk goed zijn voor de helft van de punten. Het eerste deel omvat een creatieve oefening. Ik vraag de leerlingen bijvoorbeeld om een creatieve herinterpretatie te maken van de Romantiek, waarbij ze zelf het medium mogen kiezen – film, fotografie, een tekening of een schilderij, het maakt niet uit. Bij zo’n opdracht krijgen ze een vrijheid die ze niet gewoon zijn in het ASO en die voor sommigen zelfs confronterend en verontrustend kan zijn. Het artistieke niveau van die proef vind ik daarbij van ondergeschikt belang. Ik ben tevreden als ik het gevoel heb dat de leerlingen een zoekproces hebben doorgemaakt.
D.P./K.V.B.: Eigenlijk ga je met die opdracht in tegen het louter beschouwelijke karakter van het vak, en zoek je aansluiting bij de – deels actief-creatieve, deels beschouwelijke – vakken Muzikale Opvoeding en Plastische Opvoeding uit de lagere graden van het ASO.
E.D.: Ja, en dat is een bewuste keuze. Ik denk dat jongeren óók – of misschien wel des te meer – op latere leeftijd de behoefte hebben om zich uit te drukken, zeker in een tijd waarin de nadruk steeds meer ligt op het ontwikkelen van ‘gerichte’ – economisch inzetbare – competenties. Vaak ervaren zij die nood ook zelf. Vorig jaar zaten er in mijn klas twee leerlingen die er door toedoen van mijn creatieve examenopdrachten als het ware opnieuw aan ‘herinnerd’ werden dat ze altijd al verzot waren geweest op tekenen – ze waren dat in de tussentijd gewoon ‘vergeten’. Vooral in het Gemeenschapsonderwijs zou men meer inspanningen mogen doen om in de latere jaren ruimte te scheppen voor creativiteit.
D.P./K.V.B.: Waaruit bestaat het tweede deel van het examen?
E.D.: Dat is schriftelijk opgevat. Ik vul het op wisselende manieren in. Soms bestaat de opdracht erin een schilderij te bespreken en historisch te situeren. Of ik toon de leerlingen één kunstwerk – een foto, een schilderij… – en ik vraag hen expliciet om er zeer lang naar te kijken en er zoveel mogelijk uit te halen. Daarbij kunnen ze gebruikmaken van de hulpvragen in een kijkwijzer, zoals ‘welke ritmische patronen herken je?’, ‘worden er complementaire kleuren gebruikt?’… Ik vind het uiterst belangrijk dat ze daar de tijd voor nemen, dat ze leren om bij een kunstwerk stil te staan. Ik wil die trage aandacht stimuleren. Daarbij formuleer ik de opdracht bewust zo algemeen mogelijk omdat ik wil dat de leerlingen het kunstwerk met open vizier tegemoet treden en de onzekerheid die met die confrontatie gepaard gaat aan den lijve ervaren. Eerlijk gezegd kan ik er ontzettend veel plezier aan beleven om die jongelui zo lang naar één beeld te zien turen. Het is voor jongeren in deze flitsende wereld heel moeilijk om tijd en aandacht voor iets op te brengen, maar het is van kapitaal belang dat ze dat leren.
D.P./K.V.B.: En wat verwacht je in dit deel van de leerlingen? Dat ze toetsbare feiten ophoesten of hun eigen interpretatie geven? Anders gezegd, hoe ga je om met de – bij kunst o zo moeilijke – balans tussen objectiveerbare feiten en subjectieve interpretatie?
E.D.: Als de leerlingen een bepaalde stijl of een bepaald schilderij in de tijd moeten situeren, dan verwacht ik een objectief antwoord. Maar bij de meer beschouwende oefening die ik zonet schetste ligt dat natuurlijk anders. In zulke gevallen zeg ik er altijd heel duidelijk bij: Opgepast, hier kan je fouten maken. Je kan verkeerd kijken. De leerlingen hebben het erg moeilijk om dat te aanvaarden. Ze staan vaak erg afwijzend tegenover de gedachte dat je óók ‘juist’ of ‘fout’ kan zitten als het over kunst gaat, en dat leidt weleens tot discussies. ‘Maar mevrouw, dat is toch mijn eigen mening!’: hoe vaak krijg ik dat niet te horen als ik hen op fouten tracht te wijzen.
D.P./K.V.B.: We leven in een tijd van meninkjes: elke mening is evenveel waard, zeker in het geval van de kunst…
E.D.: Vreselijk! Voor mijn leerlingen is iets mooi of lelijk, daarmee is de kous af. Argumenteren vinden ze overbodig. Ze kunnen zich dan ook nauwelijks voorstellen dat je je in kunst kan verdiepen, dat je erover kan lezen en er systematisch onderzoek naar kan doen. Ze accepteren niet dat de geïnformeerdheid en de grondigheid waarmee je het kunstwerk observeert en bestudeert, medebepalend is voor de ‘kwaliteit’ van je interpretatie en dat die nooit steekhoudend kan zijn als je je huiswerk niet hebt gemaakt. Dat is misschien wel een van de grootste problemen waar ik mee te maken krijg.
D.P./K.V.B.: En wat doe je daartegen?
E.D.: Twee dingen. Enerzijds ga ik altijd met hen in dialoog. Ik probeer te begrijpen waarom ze iets goed of slecht vinden, ik tracht ‘redenen’ en zo mogelijk ‘argumenten’ voor hun esthetisch oordeel boven water te krijgen. Op die manier worden zij er zich hopelijk van bewust dat dat oordeel op premissen stoelt die niet louter subjectief zijn. Anderzijds probeer ik hen op de mogelijkheid van een andere – meer gesteunde – interpretatie te wijzen, door bijvoorbeeld te tonen wat ze over het hoofd hebben gezien. Ook het langdurige kijken tijdens het examen waarover ik het net had, is een manier om hen ervan bewust te maken dat een meninkje niet volstaat.
D.P./K.V.B.: En werkt dat?
E.D.: Ja, eigenlijk wel. Ik maak me althans sterk dat het merendeel van de leerlingen mettertijd inziet dat kunst een studieobject kan zijn, of anders gezegd, dat kunst een serieuze zaak is – daar gaat het me namelijk om.
D.P./K.V.B.: Tot slot: hoe wordt het vak gewaardeerd door de directie, door collega’s, leerlingen, ouders?
E.D.: Mijn vorige directeur vergeleek de complementaire vakken – zoals Esthetica – met ‘bloemschikken’. Dat laat aan duidelijkheid niets te wensen over! De huidige directeur staat er wel voor open, heb ik de indruk, al is het misschien overdreven te stellen dat hij er nadrukkelijk voor kiest – hij had het aantal uren Esthetica bij zijn aanstelling immers ook kunnen optrekken en daar heeft hij kennelijk niet aan gedacht. Maar hij gaat gelukkig niet zonder meer mee in de economische logica die stelt dat alle kennis moet ‘opbrengen’. Hij vindt het goed dat er een vak bestaat waarin leerlingen eens ‘op een andere manier naar de dingen kunnen kijken’. De leerlingen houden van Esthetica, denk ik. Ze appreciëren de totaal andere aanpak van het vak. Ze ervaren bij mij een vrijheid die ze elders niet krijgen. Ook heel wat collega’s staan er positief tegenover. Een wiskundeleraar op de school organiseert buiten de lessen uitstappen, naar jazz- en klassieke concerten, dansvoorstellingen enzovoort. Ik speel daar op in en stimuleer de leerlingen om zoveel mogelijk van zijn activiteitenprogramma mee te pikken. Binnen de school heb ik dus geen reden tot klagen. Alleen van de ouders hoor ik eigenlijk niets. Op de jaarlijkse contactmomenten heeft nog geen enkele ouder mij over het vak Esthetica aangesproken.
D.P./K.V.B.: Wat is jouw globale indruk over de toekomst van het vak?
E.D.: Daar ben ik niet zo optimistisch over. Ik heb de indruk dat de legitimiteit van het vak in de Vlaamse onderwijscontext steeds meer afbrokkelt. Dat geldt zeker voor het Gemeenschapsonderwijs, waar Esthetica traditioneel minder sterk staat; maar ook in het katholieke onderwijs wordt het vak steeds meer in vraag gesteld – dat hoor ik onder meer van mijn man, die directeur is van een katholieke school in Antwerpen.
D.P./K.V.B.: De Vlaamse Overheid startte enkele jaren geleden met het project Cultuur in de Spiegel Vlaanderen, dat cultuur meer aanwezig moet maken in het onderwijs. De grondgedachte is dat ‘cultuur’ — want over kunst gaat het niet meer – zo’n beetje in alle vakken zou worden geïntegreerd.
E.D.: Ik geloof niet in zo’n homeopathisch verdund esthetica- of cultuuronderwijs. Hoe ga je verifiëren of leerkrachten die creatieve, artistieke of culturele dimensie serieus nemen?
D.P./K.V.B.: In principe zou dat moeten gebeuren via de zogenaamde vakoverschrijdende termen (VOETen). Die zijn in 1997 ingevoerd en omvatten in hun huidige versie ook één eindterm over kunst: ‘Kunstgerelateerde cultuurexploratie als onderdeel van een sociale identiteit, sociale interactie en maatschappelijke participatie. Door bewust om te gaan met kunst, media en erfgoed vat krijgen op zowel individuele als sociale leerprocessen, is hierbij de boodschap.’
E.D.: De VOETen lijken me een erg zwak en vaag controle-instrument. Leerkrachten kunnen in hun jaarplan gewoon aankruisen aan welke vakoverschrijdende eindtermen ze aandacht hebben besteed. Ze hoeven dat niet te verantwoorden en kunnen de desbetreffende ‘verplichting’ dus makkelijk negeren. Zelf hoef ik me ook niet uitgebreid te verantwoorden, te meer omdat de onderwijsinspectie nooit enige belangstelling heeft betoond voor mijn vak. In de twaalf jaar dat ik het geef heb ik nog geen enkele inspecteur over de vloer gekregen. Meer zelfs, een inspecteur fluisterde me ooit toe dat ik op beide oren kon slapen: ik zou nooit worden gecontroleerd! Is dat het officiële beleid? Ik weet het niet. Ik vind het best aangenaam, al zal het ook wel veel misbruiken met zich meebrengen.
D.P./K.V.B.: Als je weet dat het vak Esthetica vaak gegeven wordt door leerkrachten die geen Kunstwetenschappen gestudeerd hebben, is inspectie allicht niet overbodig.
E.D.: Dat mag je wel zeggen.
D.P./K.V.B.: Conclusie: de ‘esthetische opvoeding’ van onze jongeren hangt helemaal af van de goodwill van de scholen en van de individuele leerkrachten, als die er zijn tenminste.
E.D.: Ik zal jullie een anekdote vertellen die me werd toevertrouwd door een collega, een heel toegewijde kunsthistoricus die al zo’n dertig jaar Esthetica geeft. Tijdens de deliberaties op zijn school gebeurt het soms dat een leerling voor een zogenaamd belangrijk vak – bijvoorbeeld Economie in de richting Economie-Talen – een paar percentjes tekortkomt. Wat doet men dan? Men gaat die punten bij het vak Esthetica halen! Je ziet, het is een speciaal vak, Esthetica, een buitenbeentje.
Transcriptie: Wim Lievens