width and height should be displayed here dynamically

Etablissement d’en face

Een tentoonstellingsruimte

De nood aan aangepaste tentoonstellingsfaciliteiten voor jonge kunstenaars is voor Alec De Busschère en Christoph Draeger in 1991 aanleiding om het heft in eigen handen te nemen. In een van de vele leegstaande semi-industriële panden in een verarmd stadsgedeelte van Brussel wordt de ruimte gevonden om samen met andere jonge kunstenaars een eerste reeks van alternatieve tentoonstellingen te organiseren. In 1991 en 1992 stelden naast de stichtende leden Guillaume Janot, Marie-Do Ponette, Philippe Blondez en Patrick Everaert in de Etablissement d’en face tentoon. Catherine Cosemans sprak met Alec De Busschère, Christoph Draeger en Patrick Everaert.

Catherine Cosemans: Willen jullie even de geschiedenis van Etablissement d’en face schetsen sedert de opening in ‘91?

Alec De Busschère: In 1991 huurde ik in dit pand een atelierruimte. Wat later nam ook Christoph hier zijn intrek en samen besloten we op deze plaats tentoonstellingen te organiseren. In dat eerste jaar hebben we vier tentoonstellingen ingericht die elk acht dagen duurden. Pas achteraf rezen de vragen in verband met de financiële haalbaarheid en de continuïteit van het project.

Christoph Draeger: Met de hulp van enkele sponsors richtten we de ruimte functioneel in. Aanvankelijk leek alles zo vanzelfsprekend. Maar we beschouwen onszelf in de eerste plaats als kunstenaars. Dat wil zeggen: we beschikken niet over de tijd noch over de middelen en de informatie om ons te profileren als tentoonstellingsmakers of om een soort van galeriefunctie te vervullen. We besloten daarom in de toekomst curators uit te nodigen, mensen waarvan we verwachten dat ze in functie van deze plaats een tentoonstellingsconcept uitwerken. Feitelijk komt het erop neer dat we de gehele organisatie in handen geven van een derde, enkele zaken, zoals het drukwerk voor de uitnodigingen, daargelaten.

Patrick Everaert: Het initiatief is ook gegroeid vanuit de noodzaak om jonge kunstenaars in Brussel aan te bieden wat hun werk vraagt, en dat is niet noodzakelijk een hoog verkoopsprofiel! Het is moeilijk en onnatuurlijk voor een kunstenaar om verplicht deel te nemen aan het commerciële ritueel. In de Etablissement d’en face moeten jongere kunstenaars zich enkel concentreren op hun werk. Ze kunnen creatiever en actiever zijn nu ze niet moeten afrekenen met extreme competitie. Ik voel dat we op die manier terugkeren naar de ideeën en kwaliteiten van kunst.

Catherine Cosemans: Hoe kijken jullie tegen het galeriewezen aan? Hebben jullie opvattingen wat dat betreft aan de oprichting van Etablissement d’en face ten grondslag gelegen?

Alec De Busschère: De integratie van een debutant in het commerciële circuit verloopt steeds op dezelfde manier. Het begint bij de verplichte rondgang langs de galeries, het dossier onder de arm geklemd. Word je aanvaard, dan plaatsen ze je eerst in een groepstentoonstelling en pas later volgt een persoonlijke tentoonstelling. Voordat de kunstenaar aan het publiek is voorgesteld, wordt zijn werk reeds gesitueerd in de bekende context van een van die bestaande plaatsen in Brussel. Wat wij trachten te doen, is precies dit soort van kader elimineren zodat de kunstenaar kan werken op een meer onafhankelijke, autonome basis. Kunst kan op die manier beslist in een meer radicale richting evolueren. Kunstenaars kunnen hier werken in een meer psychologische en intieme rangorde van ideeën. We breken uit een gesloten systeem van kunstgroepen, wat onzekerheid teweegbrengt, maar ook een gevoel van vrijheid.

Catherine Cosemans: Vermits jullie geen commerciële ambities hebben, zijn jullie mogelijkheden waarschijnlijk erg beperkt?

Patrick Everaert: Door het geldgebrek heerst er ook een grote ongedwongenheid. Het is bijvoorbeeld niet zo dat we subsidies krijgen van een of andere cultuurgemeenschap en dat we ons verplicht voelen kunst te tonen van de leden van die gemeenschap. Nee, we krijgen werkelijk zo weinig steun dat we niemand iets verplicht zijn. We brengen trouwens dit seizoen uitsluitend buitenlandse kunstenaars, we stellen ons internationaal op.

Catherine Cosemans: Hoe definiëren jullie zelf het verschil met andere alternatieve projecten?

Patrick Everaert: Sporadisch wordt er hier en daar al eens iets alternatiefs georganiseerd, zoals bijvoorbeeld door Artère Sud maar wij hebben uiteindelijk een andere doelstelling. Namelijk het invullen van een leemte, het creëren van een ontbrekende infrastructuur. Het fundamentele verschil met de zogenaamd andere ‘alternatieve’ ruimten is het feit dat de Etablissement d’en face bepaalde garanties kan bieden. Een tentoonstelling in de Etablissement d’en face krijgt meestal een vervolg. Vreemd genoeg eigenlijk want hoewel we niet adverteren, is er een reputatie. Bijvoorbeeld in Parijs wordt gesproken over de Etablissement d’en face wat niet voor die andere plaatsen opgaat. Ik denk dat de persoonlijkheid van Alec daar veel mee te maken heeft. Hij kent veel mensen en is mondig. Het is op die manier dat je de zaken moet aanpakken.

Alec De Busschère: De keuze die zich nu stelt, is dan ook: moeten we inspelen op die grotere naambekendheid met een exclusiever programma, wat uiteraard grotere onkosten impliceert, of niet …

Catherine Cosemans: Hoe stellen jullie het programma samen? Waarom hebben jullie bijvoorbeeld beslist Martin Honert en Ann Veronica Janssens uit te nodigen?

Christoph Draeger: Ik verwacht dat deze tentoonstellingen een gunstige invloed zullen hebben op de plaats. Daarnaast is er voor het tonen van Martin Honerts werk nog een andere goede reden: hij stelt zelden tentoon en in België was zijn werk nog niet te zien.

Patrick Everaert: Ik wil toch nog eens benadrukken dat wij het uiterst belangrijk vinden dat de tentoonstellingsvoorwaarden ongelimiteerd zijn. Er is volledige openheid. Vanaf het ogenblik dat we oordelen dat een oeuvre bestaansreden heeft en dat het een project is waarvan het niet meteen evident is dat het elders gerealiseerd kan worden, accepteren we dat.

Alec De Busschère: Dat dit interessante voorwaarden zijn, bewijst bijvoorbeeld het feit dat Ann Veronica Janssens hier volgend seizoen of iets later een tentoonstelling wil maken. Zij beschikt nochtans over alle mogelijkheden op dat gebied maar ze heeft het gevoel dat ze in de Etablissement d’en face iets zal kunnen realiseren wat ze op een andere plaats niet kan. Dat vind ik zeer belangrijk, we werken nauw samen met kunstenaars die geloven in de verandering van het visuele landschap. We hebben in dit geval zelf een beetje aangedrongen op een samenwerking maar ze heeft ons intussen al toevertrouwd dat ze eigenlijk ook niet zo houdt van het bestaande galeriecircuit. In ieder geval heeft ze veel zin om hier tentoon te stellen.

Christoph Draeger: Het is ook niet onbelangrijk dat zij een vrouwelijk kunstenaar is. Het is toch een ongewoon verschijnsel dat vrouwelijke kunstenaars in galeries nog steeds in de minderheid zijn. Terwijl zij met zestig procent deel uitmaken van de studentenbevolking in het kunstonderwijs.

Alec De Busschère: Ik heb de indruk dat ze zich vooral oriënteren op de ‘andere’ zijde, op de organisatie. Er zijn tegenwoordig meer en meer vrouwelijke curators, kunstcritici, … Voor de jonge kunstenaars wordt het op dit ogenblik moeilijker omdat de mensen aarzelen om risico’s te nemen. Misschien schrikt hen dit af … ik weet het eigenlijk niet.

Catherine Cosemans: De financiering van de tentoonstellingen is gedeeltelijk gebaseerd op sponsoring. Hoe komt die tot stand?

Alec De Busschère: Sponsoring, ja maar enkel ‘kleine’ sponsors en materiaalsponsors. Meestal treffen we die toevallig. Het zijn eigenlijk ‘sympathisanten’ die bijvoorbeeld bereid zijn de uitnodiging te verzorgen of de catalogus te financieren. Het is een kwestie van relaties die je opbouwt met de mensen die je ontmoet. We hebben ooit wel geprobeerd op dat vlak structureler te werk te gaan maar dat heeft tot nog toe geen resultaat opgeleverd. Het principe van de kunstsponsoring berust op uitwisseling en het probleem is dat we buiten naamvermelding op de uitnodiging en in de catalogus niet zoveel aan te bieden hebben. Mijn ervaring is dat er nochtans een uitwisseling plaatsgrijpt en wel op persoonlijk vlak, vooral in de relaties met kleinere ondernemingen. Het moet voor die mensen toch interessant zijn jongeren te ontmoeten die zich engageren, die creativiteit en energie aan de dag leggen om iets te verwezenlijken.

Catherine Cosemans: Naast de enthousiaste respons van een ruim publiek dat lijkt te houden van deze kunst die je moet ontdekken, geniet het project ook de erkenning vanwege galeriehouders …

Patrick Everaert: Deze respons is uiterst belangrijk. Dankzij hun tentoonstelling in de Etablissement d’en face kregen vier kunstenaars de uitnodiging voor een tentoonstelling in het officiële circuit. Christoph zal in Antwerpen tentoonstellen, Alec stelt momenteel in Luik tentoon en ikzelf heb een eerste tentoonstelling in Parijs, … Dat bewijst dat we het juiste publiek bereiken en dat de plaats een eigen bestaan leidt. Moest dat niet zo zijn dan zouden we er trouwens al mee opgehouden zijn want aan de organisatie zijn ook zwaarwegende taken verbonden zoals het opmaken van de dossiers bijvoorbeeld of op het vlak van de ontmoetingen met de kunstenaars.

In verband met dit laatste: ik vind het voor mijzelf belangrijk werk te zien van jonge kunstenaars en mijzelf te verplichten voortdurend een min of meer neutrale houding aan te nemen. Dit zet mij ertoe aan te breken met mijn eigen beslommeringen en de bezigheden die mij voortdurend in beslag nemen. Je velt uiteindelijk geen lichtzinnig oordeel over het werk van iemand anders. We nemen hiervoor de tijd en verplichten onszelf vragen te stellen. We trachten autoriteitsargumenten uit te schakelen en zelfs als we iets weigeren, is het contact voor beide partijen achteraf gezien een verrijkende ervaring geweest. Zeker nu de kunstmarkt een crisis beleeft, is er voor de jonge kunstenaars nood aan tentoonstellingsgelegenheid in de galeries. In de huidige situatie van extreme spanning en druk die rond kunst gecreëerd wordt, is het zelfs niet meer evident dat een kunstenaar erkenning oogst met de kwaliteit van zijn werk in plaats van met andersoortige belangen. De explosie van de kunstmarkt creëerde dit gemis aan onderscheid.

Catherine Cosemans: Wat hebben de kunstenaars die tentoonstellen in de Etablissement d’en face gemeen, behalve hun jeudige leeftijd. Misschien een bepaalde manier van werken? Welke houding nemen ze in ten opzichte van de kunst die de officiële scène domineert?

Christoph Draeger: We ontmoeten vooral zeer individueel ingestelde kunstenaars die menen dat de kunst in deze bijzonder moeilijke periode aan herlegitimering toe is. Als je geen vaste doelstelling hebt die niet specifiek handelt over het manipuleren van de markt, lijk je geen reden van bestaan meer te hebben in deze business. Uiteindelijk is het verwonderlijk te zien dat waarheid en kwaliteit toch nog de overhand hebben. Voor jonge kunstenaars is het enerzijds moeilijker omdat men nu meer aarzelt om risico’s te nemen. Maar langs de andere kant zijn mensen steeds op zoek naar iets dat werkelijk de kracht bezit om hun positie te veranderen. Het publiek en de verzamelaars denken terug na over kunst en vanzelfsprekend trekken ze meer tijd uit om te beslissen wat hen werkelijk interesseert.

Alec De Busschère: Het initiatief van de Etablissement d’en face spreekt vooral kunstenaars aan die hun eigen ideeën in hun werk ook aan bod willen laten komen. Het is meer omwille van deze gevoelsinstelling dat men zich groepeert want uiterlijk hebben de werken niets met elkaar gemeen. We discussiëren hier veel over deze houding en deze individualiteit. De ideeën die het discussiepunt vormen binnen de groep rijpen soms tot creatieve impulsen. We werken geconcentreerd en zijn gericht op wat onder de oppervlakkigheid schuilt. Bij dit alles geniet de kunstenaar dan de vrijheid om bijvoorbeeld iets te realiseren dat gedoemd is te verdwijnen, dat dus onverkoopbaar is.

Catherine Cosemans: Hebben jullie commentaar op de houding van de kunstkritiek ten opzichte van het werk van jonge kunstenaars?

Patrick Everaert: De kunstkritiek functioneert in België anders dan in het buitenland. Men eist hier meer van jonge kunstenaars. Anderzijds is de geschreven kritiek hier belangrijk in termen van presentatie. Er heerst een grotere bereidwilligheid om een serieuze discussie aan te vatten over wat je tracht te doen. De kritiek is voor de jonge kunstenaar dus wel degelijk een beproeving en dat is geen ongezonde situatie. Maar zolang er geen structuur bestaat waarin hij deze beproeving kan ondergaan, zijn vele kunstenaars genoodzaakt te werken in de beslotenheid van hun atelier waar niemand toegang krijgt tot het werk.

Etablissement d’en face vindt u in de rue d’Artois 52, 1000 Brussel (02/514.04.39). Gedurende drie maanden resideerde Dimitri Vangrundenbeek in Etablissement d’en face. Zijn werk zal in maart geëxposeerd worden. Op uitnodiging van criticus en curator Marie-Ange Brayer stelt Martin Honert er in april tentoon. Op het programma staan voor voor de rest: Christian Lemmertz (mei 1993), Laurent Chambert (curator Joël Benzakin)(juni 1993), Frank Scurti (curator Joël Benzakin) september 1993, Ann Veronica Janssens (mei 1994). In Galerie Météo (Rue Saint-Nicolas 4, Parijs) presenteert Patrick Everaert tot 13 maart recente werken. In het kader van Critical Distance stelt Christoph Draeger samen met O.C.I. in Ado Gallery (Verlatstraat 12, 2000 Antwerpen, 03/238.68.75) tentoon van 4 november tot 22 december 1993.