width and height should be displayed here dynamically

Eva Hesse

Toen Eva Hesse in 1970 op 34-jarige leeftijd aan een hersentumor overleed – een feit dat ieder verhaaltje over haar werk als eerste dient te vermelden – kwam de flux van haar vitale kunstproductie niet één keer maar twee keer tot stilstand. De schok die door haar omgeving en de New Yorkse kunstwereld trok, resulteerde in een soort bevriezingstoestand, een freeze frame, die de dood van de kunstenaar leek te moeten compenseren maar hem in feite op symbolisch niveau herhaalde. Tot op de dag van vandaag staat de representatie van Hesses leven en werk stil. De film is halverwege de voorstelling gebroken, en sindsdien wordt het laatste beschikbare filmbeeldje permanent geprojecteerd, alsof dat een antwoord zou kunnen bieden op alle openstaande vragen en onvervulde beloftes. De interpretatie van Hesses werk is nog steeds doorspekt met biografische anekdotiek, hetgeen slechts een krampachtige ontkenning lijkt van het verstrijken van de tijd en de vergankelijkheid van het leven. Musea die haar beelden van latex of fiberglas in de collectie hebben, moeten intussen machteloos toezien hoe het materiaal verkleurt, verhardt, verbrokkelt en vergaat.

De retrospectieve in de Tate Modern, overgenomen van het San Francisco Museum of Modern Art en het Wiesbaden Museum, is dus een typische ‘laatste kans’-tentoonstelling. De lacunes in het getoonde werk geven echter aan dat de laatste kans op een volledig overzicht in feite al is verkeken: een aantal belangrijke sculpturen is reeds afgeschreven en andere werken zijn te fragiel om nog te vervoeren. Hoewel de tentoonstelling in de Tate wat betreft de vermenging van sentiment, document en testament, relatief terughoudend is, zeker vergeleken bij de vorige retrospectieve uit 1992, blijft de visie op het werk gevangen in de kramp van 1970. Hesse is nog steeds het meisje dat eeuwig worstelt met zichzelf en met de balans tussen persoonlijke en formele aspecten. Zelf benadrukte ze in interviews en dagboeknotities de ‘absurditeit’ als de existentiële dimensie die haar leven met haar werk verbond. De zaalteksten nemen dat al te gemakkelijk over. Net als in de tijd van ontstaan wordt het werk gepresenteerd als een grillige, licht morbide afwijking ten opzichte van de ‘zuivere geometrie’ van de minimal art. In 1966 zat Hesse in de door Lucy Lippard samengestelde groepstentoonstelling Eccentric Abstraction, en dat label kleeft nog steeds aan haar werk. In plaats van de mechanische herhaling van identieke modules zou Hesses aanpak zich dan kenmerken door een dwangmatige deformatie van die modules; bij haar heeft de herhaling altijd een ‘twist’.

De tentoonstellingsopzet is traditioneel chronologisch en in dat opzicht weinig verrassend. Het parcours begint met de vroege schilderijen en tekeningen, gaat verder met de eerste assemblages uit 1965, en toont vervolgens de hangende of liggende ballonvormige objecten, de meer systematische pentekeningen uit 1966-67 en de eerste constructies van fiberglas en kunsthars. De tentoonstelling eindigt met een aantal onovertroffen hoogtepunten uit het ‘late’ werk, die nu wellicht voor de laatste keer uit Amerikaanse en Europese collecties bij elkaar zijn gebracht: Repetition Nineteen III uit New York, Accession III uit Keulen, Accretion uit Otterlo, Tori uit Philadelphia en Untitled (Rope Piece) uit New York.

Sommige beelden die op de vloer liggen of al hangend de vloer raken, hebben een keurig witgeverfd platform als onderlegger gekregen. De onvermijdelijke musealisering steekt schril af tegen de romantische atelierfoto’s in de catalogus, die tonen hoe de beelden als reptielachtige vetplanten oprijzen uit de rotzooi op de vloer. Maar degenen onder de kenners die meenden te moeten klagen over deze afstandelijke museumpresentatie, dragen onbewust bij aan de postume bevriezingsoperatie. Hesses werken zijn sterk genoeg om de transplantatie uit hun geboortegrond te overleven, misschien niet altijd in technisch maar zeker wel in artistiek opzicht.

Dat technische aspect is intussen uitgegroeid tot een bijna wetenschappelijke kwestie. In de catalogus is het verslag opgenomen van een discussie tussen een aantal betrokken conservatoren en restauratoren, de nalatenschapbeheerders en een voormalige assistent, over een mogelijk antwoord op het onafwendbare materiële verval van Hesses werk. In principe blijkt alle technische kennis aanwezig om op verantwoorde wijze reconstructies te maken; veel van de gesprekspartners voelen daar – onder bepaalde condities – ook wel voor. Maar sinds deze discussie zijn twee jaar verstreken en is er blijkbaar niets gebeurd, want de tentoonstelling bevat geen enkel spoor van reconstructiepogingen. Naar verluidt houdt Hesses familie de zaak tegen.

De tragiek van Eva Hesse ligt niet in haar vroege dood, maar in dat wat er sindsdien met haar werk is gebeurd. Als het niet zo hard klonk, zou je na het zien van deze tentoonstelling moeten zeggen dat Hesses werk meer dan dertig jaar na haar overlijden nog steeds in zichzelf zit opgesloten en eigenlijk tot niets heeft geleid. Haar idiosyncratische materiaalopvatting is niet door andere kunstenaars opgepikt. Ze heeft nauwelijks andere artistieke posities bevrucht. Ook de kunsthistorische wetenschap betoont zich krachteloos en niet in staat om Hesses oeuvre werkelijk open te breken. De catalogus is grotendeels gewijd aan onbelangrijk gezemel over formele categorieën en historische details.

Hesse is in veel opzichten te vergelijken met Robert Smithson, een ander te vroeg gedoofd dwaallicht in de marge van het minimalisme. Dat Smithsons invloed vandaag nog aanzienlijk is, komt eerder door zijn teksten dan door zijn beeldend werk. Tegenover deze subcultureel geïnvolveerde nerd met zijn scherpe pen, belandt Hesse, als vrouw, in de hoek waar ze het onzekere, grillige en onuitgesprokene vertegenwoordigt dat met een existentiële worsteling wordt geassocieerd. Bij de uitgang van de tentoonstelling ligt de catalogus opgestapeld naast l’Etre et le Néant. Hadden we het nog niet begrepen?

 

• De tentoonstelling Eva Hesse is nog tot 9 maart te zien in de Tate Modern, Bankside, SE1 9TG Londen (020/78.87.86.87; www.tate.org.uk).