width and height should be displayed here dynamically

Francis Bacon in Tate Britain

Francis Bacon is het derde retrospectief dat de Britse Tate Gallery aan de Engelse schilder wijdt. Het eerste vond plaats in 1962 en markeerde zijn definitieve doorbraak op het internationale kunsttoneel. Het tweede werd in 1985 georganiseerd en Bacon kreeg van toenmalig directeur Alan Bowness het predicaat “the greatest painter alive” mee. De aanleiding voor de huidige overzichtstentoonstelling is Bacons honderdste geboortejaar in 2009.

Bacon is sinds zijn dood in 1992 onophoudelijk in het nieuws geweest. Niet alleen worden zijn schilderijen voor recordprijzen verkocht, er dook sindsdien ook werk op waarvan hij zelf dacht dat het was vernietigd en er kwamen diverse collecties tekeningen op de markt, terwijl hij altijd had ontkend voorstudies te maken. Overigens bleek achteraf dat sommige mensen, zoals de kunstcriticus David Sylvester, wel degelijk op de hoogte waren van het bestaan van schetsen, maar zij respecteerden Bacons visie op zijn werk als het resultaat van accident en chance. Een laatste collectie werd ontdekt toen zijn Londense atelier in 1998 integraal naar Dublin werd verhuisd om daar minutieus in de Dublin City Gallery, The Hugh Lane te worden gereconstrueerd. Over de verplaatsing van dit roemruchte, chaotische atelier naar een museale context is eveneens veel te doen geweest.

Sinds de ontmanteling van het atelier is er veel over Bacons bronnenmateriaal geschreven en is het regelmatig tentoongesteld. De samenstellers van het huidige retrospectief, Chris Stephens en Matthew Gale, presenteren dit materiaal in een aparte ruimte. Er zijn vitrines met fotomateriaal, zoals het uitgesneden hoofd in profiel van zijn vriend George Dyer, evenals enkele fascinerende notities met ideeën voor zijn schilderijen. Er wordt origineel beeldmateriaal uit het atelier getoond, maar de Tate heeft ook boeken gekocht die overeenkwamen met uitgaven die Bacon bezat, zoals The Human Figure in Motion (1887) van Eadweard Muybridge. Er zijn eveneens de gekende foto’s van Bacons atelier in Battersea te zien die kunstcriticus Sam Hunter in 1950 maakte.

Volgens Bacon begon zijn werkelijke loopbaan als schilder in 1944 met Three Studies for Figures at the Base of a Crucifixion. Zijn vormende jaren en zijn activiteiten als binnenhuisarchitect begin jaren 30 schoof hij als irrelevant aan de kant. Hugh Davies beargumenteerde in Francis Bacon: The Early and Middle Years 1928-1958 (1978) echter overtuigend dat het genoemde triptiek juist het eindpunt was van een lange worsteling om zijn eigen weg te vinden.

In het retrospectief van 1962 werd Bacons mening over de bewuste triptiek weliswaar in de catalogusvermeld, maar zowel op zaal als in de catalogus werd aandacht besteed aan zijn vroege werk. Na verloop van tijd kreeg Bacon meer grip op de interpretaties van zijn werk, vooral door de interviews die Sylvester van hem afnam tussen 1962 en 1986. In 1985 eiste Bacon met succes dat de entries die conservator Richard Francis bij zijn schilderijen had geschreven, en waarin zaken werden vermeld die hem niet bevielen, uit de catalogus werden verwijderd. Ditmaal was Three Studies for Figures at the Base of a Crucifixion het eerste werk dat bezoekers zagen bij binnenkomst en het was de eerste kleurenreproductie in de catalogus.

 Hoewel de makers erin slagen om een goed overzicht van Bacons ontwikkeling als schilder te geven, nemen ze kritiekloos zijn visie over. Ze accepteren 1944 als beginpunt van zijn volwassen werk en laten slechts één vroeger werk zien: Crucifixion uit 1933. Toch zorgt hun selectie ervoor dat de tentoonstelling wezenlijk verschilt van de tentoonstellingen die in overleg met Bacon werden samengesteld. Bacon gaf de voorkeur aan zoveel mogelijk recent werk. Hier beslaan de schilderijen van de eerste vijftien jaar van zijn mature career(1944-1959) de helft van de tentoonstelling. De andere helft bestaat uit werk van de laatste dertig jaar. De bezoeker kan vaststellen dat Bacons oeuvre niet zo consistent is als het dikwijls lijkt. Grofweg elk decennium is er sprake van een andere stijl of van andere onderwerpen. De thema’s in de zalen geven dit aan met titels als animal (jaren 40, vermenging van mens en dier), zone (schreeuwende pausen en andere werken uit de jaren 50 waarin kooiconstructies een belangrijke rol spelen), apprehension (schilderijen van gekostumeerde mannen in donkere ruimtes). Het triptiek uit 1944 hangt samen met andere kruisigingscènes in de zaalcrucifixion en onder de noemer crisis worden de zwakke Van Goghstudies uit 1957 geïnterpreteerd als een reactie op het abstract expressionisme en het zoeken (en vinden) van een nieuwe richting.

De tentoonstelling vermijdt een biografische benadering. Weliswaar is er een zaal gewijd aan de triptieken die Bacon schilderde na de zelfmoord van Dyer, aan de vooravond van het retrospectief in het Parijse Grand Palais in 1971, maar het aantal zelfportretten is opvallend beperkt gehouden. Verder zijn er portretten van vrienden te zien die Bacon aan de hand van foto’s van John Deakin maakte en schilderijen gebaseerd op literatuur van Aeschylus en T.S. Eliot. In de laatste, kleine zaal hangt het late en vanwege de gladdere schilderstijl meest bekritiseerde werk en het opmerkelijke, vrijwel abstracte Blood on Pavement (1988).

In de catalogus is geprobeerd een ruimer beeld te scheppen van Bacons oeuvre dan via het louter analyseren van bronnenmateriaal kan worden opgesteld. Gary Tinterow bespreekt in zijn essay Bacons relatie met de Britse en Amerikaanse kunstkritiek en Victoria Walsh gaat in op zijn positie binnen de Londense kunstwereld. Naar aanleiding van het centenary zijn er nieuwe edities verschenen van de biografie van Michael Peppiatt en van Bacon’s Arena, een filmproductie uit 2005 (Francis Bacon Estate). Er is een nieuwe catalogue raisonné in voorbereiding en een biografie die voor het eerst wordt geschreven door mensen die Bacon niet hebben gekend: de auteurs van de bekroonde Willem de Kooningbiografie (2004), Mark Stevens en Annalyn Swan.

 

• Francis Bacon loopt nog tot 4 januari 2009 in Tate Britain (www.tate.org.uk/britain) en reist vervolgens naar het Museo Nacional del Prado in Madrid (3 februari – 19 april) en naar het Metropolitan Museum in New York, medeorganisator van de tentoonstelling (18 mei – 16 augustus 2009). Catalogus:Francis Bacon (red. Matthew Gale & Chris Stephens), London, Tate Publishing, 2008. ISBN 978-1-85437-738-8 (paperback). ISBN 978-1-85437-824-8 (hardback).