width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Publicaties

136

november-december 2008

Beelden zijn gespleten en gelaagd. Ze tonen en verbergen tegelijk. Enkele teksten in dit nummer weten deze gedachte op uiteenlopende manieren hard te maken. Het nummer opent met twee teksten over de representatie van de Shoah, de eerste (door Marc De Kesel) naar aanleiding van een tentoonstelling uit 2001 met de titel Mémoire des camps, de tweede (door Steven Jacobs) naar aanleiding van een film uit 1945 die in de jaren 80 werd ontdekt, ondertussen op dvd beschikbaar is, en als bij wonder dezelfde titel draagt: Memory of the Camps – een productie waarvoor niemand minder dan Alfred Hitchcock als adviseur optrad. In De Kesels tekst vormt de gespletenheid van het beeld de inzet van een ethisch vraagstuk. Mag je beelden van de Shoah tonen? Wordt de onmenselijkheid ervan niet ontkend als je de Shoah in beeld brengt? De Kesel behandelt deze vragen door scherp te stellen op een controverse die in het zog van de tentoonstelling losbrak tussen Gérard Wajcman en Georges Didi-Huberman, twee denkers met een lacaniaanse achtergrond. Inzet van de discussie waren vier foto’s uit 1944 die in de tentoonstelling waren opgenomen, en die gemaakt zijn in het kamp van Auschwitz op het moment dat het drama van de holocaust zich nog aan het voltrekken was. Voor Gérard Wajcman is het ongepermitteerd om dergelijke beelden te tonen. Het feit dat elk beeld zijn onderwerp ‘negeert’ is voor hem een argument om het tonen van beelden van de holocaust als quasi negationistisch te bestempelen. Georges Didi-Huberman (die de tentoonstelling vurig verdedigt) brengt daar tegenin dat een beeld zijn ‘breuk met de werkelijkheid’ zélf aan de oppervlakte kan laten komen. Zijn keuze ten voordele van het beeld malgré tout teert duidelijk minder op het morele comfort waarin Wajcman zich lijkt te nestelen. Al merkt De Kesel daarbij op dat beide auteurs de fout maken om te focussen op het beeld an sich, en de positie die wij tegenover het beeld innemen vergeten te thematiseren.

Ook de adviezen van Alfred Hitchcock voor Memory of the Camps kunnen worden begrepen als manieren om met de onvoorstelbaarheid van de holocaust om te gaan – dat blijkt vooral uit de onhitchcockiaanse keuzes waartoe het schokkende filmmateriaal de meester blijkbaar uitnodigde. Wat daarnaast in Jacobs’ analyse frappeert, zijn de strategieën die Hitchcock bedacht om de indruk van de leugenachtigheid van het beeld te counteren. Hoe moet je een film over zoiets onvoorstelbaars maken zonder de indruk te wekken dat het beeld ‘liegt’? Hoe kunnen (filmische) technieken waarheidseffecten produceren?

Met de tekst van Koen Brams zijn we in een heel andere context aanbeland en toch staat opnieuw de gelaagdheid van het beeld op de voorgrond. Brams analyseert de ‘heimelijkheid’ van de beelden in twee films van Jef Cornelis uit 1971: een kort filmpje over de tweede tentoonstelling van Daniel Buren in de Antwerpse Wide White Space Gallery en een langere documentaire over Sonsbeek buiten de perken. Centraal in zijn betoog staat de manier waarop Cornelis beelden inzet om kritische dissensus bloot te leggen én te produceren.

Verder bevat dit nummer twee bijdragen waarin wordt teruggeblikt op een tentoonstelling (Geert Bekaert over het Belgische Paviljoen op de Architectuurbiënnale van Venetië en Steven ten Thije over de retrospectieve van Wendelien van Oldenborgh in Rotterdam). Marc Holthof heeft het over de Biënnale van Brussel en Rogier Schumacher bespreekt het boek Witte Schaduw. Roger Raveel – tekeningen. Tot slot publiceren we het tweede deel van het gesprek met Joëlle Tuerlinckx over haar vroege werk, dit keer vanaf de academietijd tot het begin van haar officiële kunstenaarscarrière.