width and height should be displayed here dynamically

Fred Holland Day

Ebbenhout heet een foto van de Amerikaanse fotograaf Fred Holland Day (1864-1933) waarin het licht oeverloos traag over de zwarte huid van een Afrikaans gezicht glijdt, contrasterend met de matte grijzen van de kledij die met zorg over het hoofd en langs de slapen is gedrapeerd. In een ander beeld, Ebony and Ivory, steekt een klein, antikiserend ivoren sculptuurtje op een luipaardvel af tegen een Afrikaans mannelijk naakt, zittend en met het hoofd tussen de ingetrokken benen. Het witte ivoor is een lumineus repoussoir om het licht dat beheerst over de huid glijdt, als over zwarte zijde, beter te doen uitkomen. Exquise modulaties van zwart, opperste beheersing van de fotografische huid, precieuze symboliek en esthetisch raffinement. Fred Holland Day, fotograaf van het fin de siècle, doet ons beseffen wat het betekende om kunstfotograaf te zijn.

Nooit, lijkt het, wilde fotografie zo kunst zijn. En zo weinig fotografie: met licht vormen uitsnijden en polijsten, schilderen met het grijs van de foto, regisseren als een sublieme schaker. Maar fotograferen? Geen enkel beeld wordt losgelaten waar nog de klik van de camera in naklinkt. Die ‘klik’ verdwijnt in een geraffineerd sfumato. Droge feitelijkheden worden gebannen in een scrupuleuze setting die ‘eeuwige schoonheid’ oproept. Elk ding is door symboliek omzwachteld, verheven tot ideeënkunst.

Fred Holland Day is een exacte generatiegenoot van de veel bekendere Alfred Stieglitz – beiden zijn geboren in 1864. Ze worden allebei wel met Amerikaans ‘picturalisme’ in verband gebracht, maar Day heeft bij uitstek de rol van de vergeten, minder moderne, oubollig geachte fotograaf. Hij is meer thuis in de artificiële paradijscultuur van het fin de siècle: een kunstfotograaf die zich in naam van de kunst afkeerde van de moderne wereld en zich nestelde in een esthetisch paradijs. Hij beantwoordt, met andere woorden, aan het profiel van kunstenaars die moesten wachten op de revival van de vergeten negentiende eeuw, de eeuw die getoond wordt door het Parijse Musée d’Orsay, en waar nu ook het Amsterdamse Van Gogh Museum zich op toelegt. Het lijkt wel alsof zich rond Day alle clichés verzamelen die het fin de siècle tot fin de siècle maken – en niet tot voorspel van de twintigste eeuw: de dandy, de gecultiveerde en belezen estheet en, om het plaatje volledig te maken, het vermoeden van druggebruik en homoseksualiteit. Of het klopt, is minder belangrijk. Maar het feit dat Fred Holland Day zo voorbeeldig in een fin de sièclekader past, ligt ook aan zijn medium: de fotografie. Het esthetische ideaal van het fin de siècle is zo tegenstrijdig met de fotografie als medium, dat de droom van die periode er kristalhelder én in zijn ongerijmdheid verschijnt. Ook Fernand Khnopff gebruikte fotografie, en de momenten dat je dit fotografische middel door zijn esthetische hallucinaties heen voelt breken, wordt zijn sublieme vacuüm plots een zeepbel. Maar het werk van Day bestaat alleen maar uit die momenten. Het is fotografie: ‘kunstfotografie’.

Toch bleef Holland Days oeuvre niet gespaard van ontwikkeling. Het jaar 1904 (toen zijn atelier in Boston uitbrandde, en een enorme hoeveelheid afdrukken en negatieven verloren ging) wordt in de tentoonstelling terecht als een cesuur gelezen. In de beelden van voor 1904 die overbleven, wordt niets aan het toeval overgelaten. Ze ademen nauwelijks, menselijke figuur en sculptuur zijn als zetstukken gearrangeerd tot composities onder de esthetische stolp van de studio. De beelden zijn luchtdicht. En plots, in de foto’s van schoolkinderen uit 1904, opent het beeld zich voor de tijd. Geen decor, alleen gezichten die het beeldkader binnenglijden, vaak afgesneden door de rand. De asymetrische plaatsing brengt de kadrering in het spel; de camera wordt er zich van bewust dat hij aan de dingen voorbijglijdt, dat hij ‘afgaat’ op het moment dat de dingen al bijna wegglijden. En het sfumato is nu minder het wazige parfum van Khnopff en konsoorten, maar een manier om het wegglijden in de tijd te esthetiseren. Day heeft die gestileerde losheid nooit meer zo benaderd, al speelde zijn artificiële paradijs zich sinds dan wat vaker af in de buitenlucht. De kadrering wordt losser, het beeld vrijer.

Het verbaast niet dat Days fotografie voortdurend verwijst naar schilderkunst. Net zoals de allervroegste fotografie, een halve eeuw daarvoor. Toen was fotografie echter nieuw; haar aanhankelijkheid aan de schilderkunst was een teken van prematuriteit. In de loop van de negentiende eeuw heeft de fotografie echter zichzelf, en met name haar klinische blik ontdekt. Ze werd zich bewust van de banale scherpte van het snapshot, de anonieme klik van het registratieapparaat. Wanneer Fred Holland Day de fotografie als kunst wil legitimeren, is dat geen onvolwassenheid meer, maar een esthetische démarche. De esthetische emancipatie van de fotografie kan nu alleen plaatsvinden doordat ze de mechanistische kern waarop ze al gestoten is – haar willoze, geestloze mechaniek –, bezweert. Daarom sluit ze terug, niet hulpeloos maar nadrukkelijk, aan bij de schilderkunst, de iconografie van de Grote Kunst en haar meesters waarnaar de verwijzingen bij Holland Day – van Guido Reni tot Dante Rossetti – legio zijn. Ze zet alles op de bezwering van haar eigen conditie, haar harteloze hart: op het stileren van haar apparatuur tot esthetische geest.

Ergens in de catalogus wordt Fred Holland Day geprezen voor zijn onbevooroordeelde blik op Afrikanen. En inderdaad, voor het exquise monochrome palet van de esthetische blik zijn alle mensen gelijk.

 

• Fred Holland Day nog tot 24 juni in het Van Gogh Museum, Paulus Potterstraat 7, Amsterdam (020/570.52.91).