width and height should be displayed here dynamically

Geesje & Anna. De wereld van Breitners beroemde modellen

George Hendrik Breitner, Meisje in witte kimono, 1894, Rijksmuseum Amsterdam


Schilder George Hendrik Breitner (1857-1923) leerde Anna Kwak rond 1893 op straat in de Jordaan kennen, waar hij een nieuw atelier betrokken had. Hij vroeg Anna en haar jongere zus Geesje, op dat moment zestien jaar oud, om te poseren. Geesje zou model staan voor Breitners reeks
Meisjes in kimono. Daarmee werd deze jonge vrouw, met haar amandelvormige, half geloken ogen, haar smalle gezicht, volle lippen en krullerige haar, ‘het bekendste model’ in de Nederlandse kunstgeschiedenis, zo schrijft Rijksmuseumconservator Jenny Reynaerts in de handzame, mooi uitgegeven cultuurhistorische studie Geesje & Anna.

Het woord ‘beroemde’ in de ondertitel is in tegenspraak met de inhoud van het boek. Pas in 1939 achterhaalde Arthur van Schendel, destijds conservator bij het Rijksmuseum, wie het kimonomeisje was. Dat deed hij tijdens een bezoek aan Marie Jordan, de weduwe van Breitner, en al bij aanvang van hun relatie ook een van zijn modellen. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog woonde ze in Zeist met honderden van zijn schetsen, tekeningen en schilderijen, die ze aan het Rijksmuseum na zou laten. Pas in 1961, legt Reynaerts uit, werd met de vondst van een koffer vol met Breitners foto’s het gezicht achter dit model bekend. En weer veel later, in 2012, bleek uit kunsthistorisch onderzoek dat niet alleen Geesje, maar ook Anna voor een van de dertien kimonoschilderijen model had gestaan.

Over Anna en Geesje was zo goed als niets bekend. Schildersmodellen hadden een slechte reputatie, zeker vrouwen die naakt poseerden. Het was een bijverdienste waar niemand ruchtbaarheid aan gaf. Reynaerts spreekt herhaaldelijk van een dubbele moraal, maar misschien volstaat het om moraal te zeggen. De officiële moraal in de negentiende eeuw was, met de ogen van nu, preuts en hypocriet. Het dubbele ligt in het feit dat (mannelijke) schilders, toch al vaak bohémiens, niet in grote problemen kwamen als ze hun naakten exposeerden.

Sommige critici, zonder uitzondering mannelijk, suggereerden dat de meisjes op de kimonodoeken prostituees waren, jonge bloemen, in de knop gebroken, zich aanbiedend in een kledingstuk dat, althans in de ogen van beschouwers, makkelijk openviel. Ze veronderstelden, zo stelt Reynaerts afkeurend, dat deze vrouwen hun ‘lichaam verkochten’. Een collega als Jan Veth benadrukte dat de kimonovrouwen ‘dames’ waren, anders dan de volkse types die Breitner in straattaferelen vereeuwigde. Wie tegenwoordig de doeken bekijkt, bijvoorbeeld tijdens de zopas afgelopen zomertentoonstelling over Breitner in Singer Laren, zal vooral dromerige meisjes in grote peignoirs zien, op de drempel van de volwassenheid, in de zogeheten awkward age (Henry James). De schilderijen zijn in een fijnere toets geschilderd dan de weelderige naakten en de in het duister oplichtende Dam-paarden waar Breitner naam mee maakte.

‘Ik heb tegenwoordig een zee van modellen, iedere vrouw die ik op straat aanspreek, vat het nogal goed op. Ik heb nog nooit zooiets bijgewoond, anders schelden ze me altijd uit,’ zo schreef Breitner in een brief, toen hij pas in de Jordaan aan het werk was. Reynaerts stelt dat hij al te naïef is, omdat de werkelijke reden van de positieve reacties hem ontgaat: de aangeboden vergoeding. De meisjes Kwak, die later naar huurkamers in de Pijp en de Dapperbuurt trokken, knoopten als strijksters, wassers of naaisters de eindjes aan elkaar. Elke extra verdienste was meegenomen. Als ze door economische omstandigheden gedwongen werden, ‘verkochten’ ze dan dus toch hun lichaam? Weinig is bekend over hun motieven, brieven of dagboeken zijn niet overgeleverd. Toch is het voorstelbaar dat het flatterend is, gevraagd te worden om te poseren, en dat ze daar plezier aan beleefden; op een foto van Geesje op de binnenplaats van het atelier ziet Reynaerts een ‘vrolijk tienermeisje’ staan. 

De informatie is zo schaars dat er wel moet worden gespeculeerd. De meisjes namen een risico door in Breitners atelier te poseren, schrijft Reynaerts, omdat daar, in tegenstelling tot in de academie, geen toezicht was. Breitner bezat een vrije seksuele moraal, bezocht bordelen, sliep met zijn modellen, en trouwde met een van hen. Voorafgaand aan de kimonoreeks liep hij syfilis op, wat bijna zijn gezichtsvermogen verpestte. Anna Kwak had ook een geslachtsziekte, maar niet van hem. In het jaar voordat ze Breitner leerde kennen, liep ze gonorroe op, waardoor ze geen kinderen meer kon baren. 

Wat vaststaat is dat zowel Geesje als Anna hun lot in eigen handen namen, door veelvuldig en vaak noodgedwongen te verhuizen (huurbescherming bestond nog niet), en ten slotte te emigreren. Reynaerts wist na veel onderzoek vast te stellen dat Geesje in 1895 met een andere zus naar Transvaal in Zuid-Afrika vertrok, want daar was grote behoefte aan witte dienstmeisjes. Immigranten uit West-Europa klommen er, vaak door een huwelijk geholpen, op de sociale ladder, al was het maar omdat de onderste sport bevolkt werd door de zwarte bevolking. Geesje stierf in 1899 in Pretoria aan tuberculose. 

Anna trouwde en adopteerde in 1904 een meisje uit een kindertehuis in Amsterdam. Drie jaar later emigreerde het gezin naar San Francisco, net getroffen door een rampzalige aardbeving en al in volle wederopbouw. Het kind was onstuimig, intelligent en muzikaal; ze werd, onder haar eigen naam Antonia Brico, de eerste vrouwelijke dirigent in Amerika, maar de verhouding met haar pleegmoeder was desastreus. In een ruzie vertelde Anna haar dochter dat ze een pleegkind was, en ze schreef in een brief: ‘Jet you have the nerve to tell people it was your intellectual brain but not the bringen op or Education wilhe we could not afford it now you are schowen of and earning with wat we sacrified for you.’

Commentaar van Reynaerts: ‘Het is zo jammer dat de eerste keer dat ik Anna’s stem daadwerkelijk kan laten horen, ze zo verwrongen en snibbig klinkt. Uit het Nederlands-Engels en de vele spelfouten spreekt haar gebrek aan opleiding.’ Als auteur mengt Reynaerts zich vaak als ‘ik’ in de vertelling, hier met de wens dat haar onderzoeksobject wat humaner had kunnen zijn. Het brieffragment is nogal een vondst. Zelden zal de pijn en woede van sociale stijging, de rancune van een vrouw die haar afkomst weliswaar is ontstegen, maar desondanks door een gebrek aan kennis opnieuw vernederd wordt, zo treffend zijn verwoord. Het valt te zien op een foto van de oudere Anna Kwak: een bekrompen dame die niet de gave van de gecultiveerde hogere middenklasse bezat om – comme il faut – op latere leeftijd te blijven stralen.

 

• Jenny Reynaerts, Geesje & Anna. De wereld van Breitners beroemde modellen, Amsterdam, Rijksmuseum, 2024, ISBN 9789462088528.