width and height should be displayed here dynamically

Kunstenaarsboeken (5): Choreographic Toolbox (deel 2)

Al sinds het midden van de jaren 2000 toetst choreograaf, danser en performancekunstenaar Mette Edvardsen (1970) uit Noorwegen haar voorstellingen expliciet aan het maken van publicaties. Voor wat als haar meest bekende werk te beschouwen valt, Time has fallen asleep in the afternoon sunshine uit 2010, memoriseerden performers als ‘levende boeken’ zelfgekozen literaire teksten, die vervolgens een negentigtal keer tijdens internationale festivals en in bibliotheken en musea in een intieme een-op-eenconfiguratie werden voorgedragen. In een tweede fase werden deze ‘herinnerde’ en dus altijd minstens licht foutieve teksten opnieuw op papier gezet en dus ‘herschreven’, om ze vervolgens in een open reeks in boekvorm te publiceren.

In een van haar essays, ‘Books in performance, performance in books’ uit 2017, merkt Edvardsen op: ‘Het was mijn oorspronkelijke verlangen een performance uit te voeren in een boek.’ In totaal heeft ze ondertussen een veertigtal publicaties uitgebracht, hetzij in eigen beheer (via haar platform Time has fallen asleep in the afternoon sunshine), hetzij bij de samen met Jeroen Peeters opgerichte uitgeverij Varamo Press in Oslo en Brussel, hetzij als coredacteur van de samenwerking tussen Mousse Publishing in Milaan en osloBiennalen. In 2022 initieerde ze tevens Norma T, een projectruimte en een alternatieve boekwinkel in Oslo. Boeken zijn duidelijk een centraal onderdeel in het werk van Mette Edvardsen, waarin ruimte, tijd en beweging in verschillende gedaantes overlappen.

 

Mette Edvardsen, every now and then, Oslo/Brussel, eigen beheer, 2009, 16 bij 22 cm, 194 pagina’s, hardcover, 2000 exemplaren, vormgeving Michaël Bussaer.

Voorafgaandelijk aan het begin van elke voorstelling van every now and then (opgevoerd tussen 2009 en 2015) werd aan het publiek een hardcoverboek van 194 pagina’s aangereikt. Dit boek, met een witte en onbedrukte kaft, bevat 158 frontaal en vanuit een vast standpunt gemaakte kleurenfoto’s van het neutraal zwarte toneel. Tussen bepaalde sequenties zijn achttien blanco pagina’s ingelast (zeven zwart, zes wit, en een reeks in de kleuren grijs, rood, groen, geel, blauw). 

Op de eerste pagina, rechts van het zwarte schutblad, is het lege podium met een zwarte vloer en een zwart achtergordijn afgebeeld, als een indicatie dat de voorstelling én het boek beginnen. Op de eerste dubbelpagina komen de twee performers op scène: Mette Edvardsen in een jeans, een blauwe trui en gele sportschoenen; Philippe Beloul in een jeans, een grijze V-trui en witte sportschoenen met rode strepen. Op de pagina’s erna verkennen zij gesticulerend het podium dat ze al stappend proberen op te meten, tot een microfoon en een statief, een stoel, een blad papier, een plant, enzovoort op het podium worden gebracht. Deze rekwisieten worden verschoven, uitgewisseld of weer weggehaald, terwijl de acteurs ernaast zitten en staan, lopen of rennen, en wat keuvelen. Op een gegeven moment hult Edvardsen zich in een groene trui en tekent Beloul met oranjekleurige plakband vrije vormen op de vloer en op het gordijn. Hij verwijdert en verfrommelt de tape tot een bal die hij in de richting van het publiek gooit. Een stoel komt uit de grond tevoorschijn, maar dat is alleen in het boek te volgen – een cruciaal moment omdat twee realiteiten en scenario’s, in het boek en op de scène, elkaar aanvullen en overlappen. Net over de helft van het boek is, opnieuw op een dubbelpagina, het lege podium te zien. 

Nog later volgt een sequens waarin Edvardsen een lege witte A4-pagina vasthoudt die geleidelijk aan uitgevouwen en groter wordt, tot zij (op scène) achter het papier verdwijnt en (in het boek) het wit een volledige pagina bezet – blanco. Daarna wisselt de scène (in het boek) van een zwarte naar een witte ruimte, en blijken de twee performers zich op te houden in een vacuüm zonder begrenzingen, opnieuw omgeven door wisselende rekwisieten. Op een gegeven ogenblik trachten ze achter het wit van de ruimte of de pagina te kijken, wat in het boek de overgang markeert naar de zwarte uitgangssituatie. Er volgt een heen-en-weerbeweging, met kleine gebaren en acties, en een sequentie van vijf blanco pagina’s in verschillende kleuren, vooraleer de twee acteurs – eerst naar het publiek of de lezer gekeerd, daarna afgewend – geleidelijk aan door de duisternis worden opgeslokt. Het is het einde van de voorstelling, en een zwarte blanco pagina in het boek. De twee acteurs buigen, vooraleer ze nogmaals alle rekwisieten tevoorschijn halen en minutieus geordend in drie rijen op de vloer leggen, met ertussen ruimte genoeg om ook zelf te gaan liggen. Het boek eindigt met een witte blanco pagina.

every now and then verbindt een collectieve (het bekijken van een voorstelling) met een individuele ervaring (het lezen of bekijken van een boek). De wisselwerking resulteert in een simpele maar effectieve augmented reality: acties doen zich zowel parallel, complementair als autonoom voor in het ene of het andere medium. Zoals Edvardsen het zelf stelt: ‘Het boek is geen documentatie van het stuk, of een catalogus – het is het stuk.’

 

Mette Edvardsen, Time will show (detail), Oslo/Brussel, eigen beheer, 2015, 42 bij 27,5 cm, 20 pagina’s, brochure (tien vellen), 200 exemplaren, vormgeving Michaël Bussaer.

Zoals every now and then bevat ook Time will show (detail) uit 2015 geen tekst, maar wel tien lijntekeningen op posterformaat, gemaakt door Heiko Goelzer. De tekeningen tonen in centraal perspectief de tien lege toneelruimtes waarin dit stuk tussen 2004 en 2015 opgevoerd werd: PARCOURS 3 (Gent), Nadine-Plateau (Brussel), Kaaitheaterstudio’s (Brussel), Black Box Teater (Oslo), Living Room Bologna, Performatik 2 (Brussel), STUK (Leuven), Borderline Festival (Peking), La Casa Encendida (Madrid), Retrospectief Black Box Teater (Oslo). Die laatste opvoering was tevens de aanleiding om deze publicatie uit te geven.

De voorstelling is een conceptueel vervolg op every now and then: de handeling valt niet alleen in een boek, maar ook live op een televisiescherm te volgen, tenminste aan het begin van de voorstelling. De opnames die de monitor toont, zijn vooraf op locatie gemaakt en het scenario wordt achterwaarts uitgevoerd. Om de twee handelingen, op scène en op het scherm, toch synchroon te laten verlopen, werd de ‘omgedraaide’ video-opname alsnog van voren naar achteren afgespeeld. Het levert een verwarrend spel op tussen liveactie en registratie, en tussen iets bewust op het podium volgen en beleven, en het terloops op een monitor bekijken. Wat uit kleine handelingen en acties bestaat, ontpopt zich als een hogelijk complexe constructie binnen verschillende ruimtes, tijden en media. Hoewel de tien tekeningen lege podiumruimtes vertegenwoordigen, hebben ook zij een dubbelzinnige status. Net als het concept van de voorstelling tonen ze, in een loop, de plek van vóór, tijdens en na de voorstelling zelf.

 

Mette Edvardsen, Not Not Nothing, Brussel/Oslo, Varamo Press, 2019, 26 bij 17 cm, 128 pagina’s, softcover, 300 exemplaren (herdruk in 2024 op 300 exemplaren), vormgeving Michaël Bussaer.

Dit boek geeft in neutraal vormgegeven transcripties de gesproken teksten van vier voorstellingen weer: Black (2011), No Title (2014), We to be (2015) en oslo (2017). Edvardsen onderzocht de mogelijkheden en de grenzen van taal, net als hoe taal in de ruimte expandeert. In de inleiding schreef ze: ‘‘Tekst’ in deze stukken moet ook worden beschouwd als wat niet op de pagina staat, maar toch deel uitmaakt van het schrift. Met andere woorden, het schrijfproces omvat alle elementen: ruimte, acties, ritme, bewegingen, richtingen, stem, stilte, aanwezigheid, spraak, kleuren, duisternis, licht, tijd – en ook woorden. Deze teksten kunnen slechts gedeeltelijk als scripts worden gezien: ik heb mijn aantekeningen bij de uitvoeringen, zoals acties, bewegingen en timing, niet opgenomen, noch heb ik er regieaanwijzingen bij geschreven, die zouden aangeven hoe alles zich in de ruimte afspeelt. Het doel van deze publicatie is om het tekstmateriaal op zich te laten bestaan.’

Deze vier teksten hebben inderdaad een eigenzinnige verschijningsvorm en zijn vaak gebaseerd op het stilistische principe van de herhaling, de terugkoppeling of de echo. In de eerste transcriptie, Black, gebeurt dat in overmaat en toch poëtisch, waardoor het lege, zwarte podium geleidelijk aan met ‘voorstellingen’ gevuld wordt:

table table table table table table table table chair chair chair chair chair chair chair chair lamp lamp lamp lamp lamp lamp lamp lamp shade shade shade shade shade shade shade shade light light light light light light light light floor floor floor floor floor floor floor floor floor there there there there there there there there here here here here here here here here one one one one one one one one two two two two two two two two three three three three three three three three steps steps steps steps steps steps steps steps plant plant plant plant plant plant plant plant here here here here here here here here there there there there there there there there water water water water water water water water stand stand stand stand stand stand stand stand table table table table table table table table bottle bottle bottle bottle bottle bottle bottle bottle half half half half half half half half full full full full full full full full […]

In de doorlopende tekst worden de 450 woorden niet allemaal tot acht keer toe herhaald, maar soms vormen ze een overbrugging, zoals ‘then there here’, of fonetische analogieën, zoals ‘get forgot got’ of ‘dust reveal veal’. De climax van zowel de opvoering als de tekst is het laatste woord, dat voor het eerst wordt uitgesproken, en dat tevens de titel van de voorstelling werd: black black black black black black black black.

De drie andere teksten in deze publicatie hebben een vergelijkbaar nihilistisch, op herhaling gebaseerd narratief. In No title krijgen alle denkbare woorden die zich vanuit het geheugen aanbieden het toevoegsel gone, in We to be interpreteert één acteur op een leeg podium een toneelstuk met meerdere personages, en in oslo betreedt ‘een man’ keer op keer dezelfde ruimte. 

 

Mette Edvardsen, Titled, Wenen, Performance Passage – Space for Poetics of the In-between, 2021, 14,8 bij 10,4 cm, leporello van 16 pagina’s met brochure van 16 pagina’s, 750 exemplaren, vormgeving Astrid Seme.

Binnen de reeks Performance Passage, een initiatief van beeldend kunstenaar Christoph Meier en curator Andrea Maurer voor het Tanz Quartier in Wenen, werd Edvardsen uitgenodigd om ‘iets te doen’ in het licht van zeven, naast elkaar opgehangen lichtbakken, voorzien van confrontatiespiegelglas. Van de zin ‘time passes what else can it do’ werd aan elk van de bakken een woord toegewezen, in willekeurige volgorde, dat dan op toevallige momenten oplichtte. De publicatie in de vorm van een leporello (gedrukt op zilver Chromolux-papier), ontcijferde vervolgens deze enigmatische boodschappen in één volledige zin. Volgens Edvardsen is de installatie ‘een poging om een zin steeds opnieuw te schrijven en ‘te ontschrijven’’ – schrijven en passant en en passage.

 

Mette Edvardsen, Livre d’images sans images, Oslo/Milaan, Varamo Press en Xing, 2023, LP (33 RPM), 31,3 bij 31,3 cm, 300 exemplaren, vormgeving Michaël Bussaer.

Deze uitgave is een witte vinylplaat met een grote tekstfolder, een kaart in negatief met een foto van Edvardsen en haar dochter Iben, en een eenzijdig monochroom zwart bedrukt vel papier. De titel werd ontleend aan een boek van Hans Christian Andersen, waarin de maan aan een schilder beschrijft wat hij ziet tijdens zijn baan rond de aarde. 

De in totaal acht tracks bevatten diverse geluidsopnames, zoals van Iben die het begin van Andersens boek in het Frans voorleest, maar ook van rondvliegende vleermuizen, de eerste opname uit 1860 van een menselijke stem, de stemmen van moeder en dochter tijdens een performance van Livre d’images sans images, een opname van de buurvrouw die piano speelt, en een voorgelezen lijst van voorwerpen die aan Voyager 1 en 2 werden meegegeven. Op de B-kant staat een 16 minuten durende opname van omgevingsgeluid uit de woonkamer van de Edvardsens. Ook hier wordt taal als materiaal en middel ingezet om de verbeelding op een niet-visuele manier te stimuleren. Zoals vaak en typisch voor Edvardsens oeuvre is ook dit werk een ode aan wat niet zichtbaar is en alleen dankzij de verbeelding bestaat. Niets is ook iets.