width and height should be displayed here dynamically

Guillaume Bijl (1946-2025)

De kunstmarkt wordt belangrijker dan de kunst – het is een van de laconieke maar verstrekkende vaststellingen aan de basis van het oeuvre van Guillaume Bijl, die op 14 juni overleed. Hij maakt deel uit van een generatie die zich zelfbewust bezighield met de plaats van de kunst, letterlijk en figuurlijk. Een kunstenaar als Jan Vercruysse, die twee jaar jonger is, construeerde bijvoorbeeld terughoudend beeldraadsels om communicatie uit te stellen, en om het kader waarin kunst bestaat open te houden. Bijl hanteerde een tegenovergestelde strategie: hij toonde hoe de plaats van de kunst door andere activiteiten dreigt te worden bezet – door een autorijschool, een beroepsheroriëntatiecentrum, een schoenenwinkel, een psychiatrisch ziekenhuis, een kerk, een kapsalon, een casino, een frituur of een veilinghuis.

Die op het eerste gezicht eenvoudige methode, die hij in 1980 omschreef als ‘kunstliquidatie’, is paradoxaal, en gaat met paranoia gepaard. In de ficties van Bijl komt de bedreiging van overal – zowel van de overheid (inclusief de verzorgingsstaat) als van de markt. Het is ‘de maatschappij’ die de kunst onophoudelijk naar het leven staat. Enerzijds toonde Bijl geen ‘echte’ kunst, maar decors of replica’s van fragmenten van de niet-artistieke werkelijkheid. Anderzijds gaf hij aan dat de notie van ‘echte’ kunst onzinnig is – alles kan een kunstwerk worden; de moderne kunst sinds Duchamp liquideert zichzelf om te overleven.

Bijl was een autodidact die allerlei beroepen uitoefende voor hij professioneel kunstenaar en later ook docent werd. Geheel in lijn met zijn ‘verdediging’ van de kunst, was hij een liefhebber van andere oeuvres, ook van jonge kunstenaars, die hij, sigaret in de hand of de mondhoek, verzekerde dat ze bijna even goed waren als hijzelf. In de jaren zeventig keek hij vooral rond en ontwikkelde hij papieren projecten of voorstellen, en in 1979 was zijn eerste typische ‘transformatie-installatie’ te zien, toen hij de Antwerpse alternatieve kunstplek Ruimte Z ombouwde tot Autorijschool Z. Soms werd zijn houding begrepen als kunstvijandig. Dit zei hij in een gesprek met Koen Brams en Dirk Pültau, in De Witte Raaf nr. 112 in 2004: ‘Ik was en ik ben bezig met onze maatschappij in vraag te stellen en te tonen waar we in leven, het decor van onze tijd. Ik laat iets van onze consumptiemaatschappij zien, of van onze beschaving, kritisch, als anarchist of als idealist. Maar de kritiek had het niet zo begrepen. Ik werd als antikunstenaar afgeschilderd, blijkbaar alleen omdat ik mijn installaties kunstliquidatieprojecten noemde. Op den duur begon ik zelf aan te geven dat mijn projecten een hommage aan de kunst waren. Ik wilde laten zien wat nooit mocht gebeuren.’

Het leidde tot andere, diepe vormen van ironie. Om te voorkomen dat musea commerciële paleizen of nuttige staatsapparaten zouden worden, vormde Bijl ze om tot shoppingcentra – zoals hij deed in het SMAK, tijdens zijn laatste overzichtstentoonstelling in 2008. Tactiek van de verbrande aarde, of overidentificatie? Niet echt, want in de winkels van Bijl werd niets verkocht. In een belangrijke tekst over dit oeuvre, geschreven door Frank Vande Veire in 1990, is in het spoor van Baudrillard gesuggereerd dat Bijls methode het institutionele contrast met de kunstwereld nodig had: ‘In de onwezenlijke afzondering van het museum komt de crisis van het object, de werkelijke aard van zijn catastrofe, aan het licht: de geësthetiseerde simulatie van zijn eeuwige jeugd.’ Maar wat gebeurde er als Bijl elders huishield, door middel van wat hij ‘situatie-installaties’ noemde? Recent nog maakte hij een kustlandschap in een zaal van het bezoekerscentrum van natuurreservaat het Zwin. De onveranderlijkheid van zijn methode, die overigens allesbehalve absoluut is, werd geregeld bekritiseerd. Wat onveranderlijk blijft, toont echter bij uitstek de veranderingen die wel plaatsgrijpen. Werd de aanwezigheid van Bijl in musea en ‘traditionele’ kunstplekken de voorbij twee decennia overbodig? Voor hun transformatie en kunstliquidatie hebben deze instituten hem niet meer nodig, terwijl hij, net als zijn collega’s, op vele andere plekken gevraagd werd om ‘iets’ te doen, zelfs in een natuurpark. Buiten het museum toonde Bijl een andere evolutie, die ogenschijnlijk de plaats van de kunst oneindig vergroot.