width and height should be displayed here dynamically

Kunstenaarsboeken (9): Strips (deel 2)

In de vorige aflevering werden strips besproken van kunstenaars die expliciet op de erfenis van tekenaars als Peyo, Walt Disney of Hugo Pratt voortbouwen. In wat volgt komen auteurs en kunstenaars aan bod die de beelden en de taal van het stripgenre conceptueel verruimen met hun eigen premisses.


Francesc Ruiz, Closer, Barcelona, IF Publications, 2022, [40] pp., 24 x 16 cm, brochure, 250 genummerde ex.

Francesc Ruiz (1972) werd bekend met werken die op allerlei soorten stripgenres reflecteren, zoals cartoons, BD (bande dessinée belgo-française) en manga, net als de subculturele offspring ervan, zoals fumetti erotici, Tijuana Bibles en yaoi. Zijn onderzoek binnen dit patrimonium resulteert in strip- en kunstenaarsboeken, muurtekeningen, video’s, sculpturen en grootschalige in-situ-installaties. Zo creëert hij een eigenzinnige vorm van esthetisch en etnografisch onderzoek, met verwijzingen naar bestaande strips die vaak een soort decor vormen. Ruiz transformeerde bijvoorbeeld de tentoonstellingsruimte van Gasworks in Londen in een boekenwinkel voor vrouwen, gespecialiseerd in Japanse yaoi-strips (‘boys love’) (Gasworks Yaoi, 2010). Hij presenteerde in het Spaanse paviljoen op de Biënnale van Venetië een prop, op ware grootte, van een plaatselijke krantenkiosk met zelfontworpen magazines (Edicola Mundo, 2015). Naar aanleiding van zijn eerste overzichtstentoonstelling in het CA2M in Madrid maakte hij een apocalyptisch ogende installatie die de socioculturele impact van media- en logistieke multinationals aan de orde stelde (Three Streets, Three Colours, 2020). Veel van zijn projecten worden begeleid door een autonoom kunstenaarsboek in plaats van door een catalogus. Samen met Ariadna en Guillem Serrahima, de jonge uitgevers van IF Publications, heb ik Ruiz in 2022 uitgenodigd om een publicatie te concipiëren die in eigen regie en in een coöperatieve drukkerij kon worden opgemaakt, gedrukt en gebonden.

Het resultaat, met als titel Closer, neemt de lezer mee op een wandeling door Angoulême, een stadje in Zuid-Frankrijk dat bekendstaat voor het Internationale Stripfestival waarvan vorig jaar de vijftigste editie werd gevierd. Verschillende bezienswaardigheden passeren de revue, vaak als overblijfselen van eerdere festivaledities. Closer is dus een stripboek in de vorm van een toeristische gids, met stripprotagonisten die monumenten en musea versieren, voerend langs academies en erfgoedinstellingen die stripkunst promoten en bewaren, en door straten waarvan de namen in tekstballonnen op gebouwen weergegeven zijn. De paginagrote, door Ruiz getekende zwart-witillustraties lijken echter onrealistisch vervormd, alsof ze in een lachspiegel gereflecteerd worden. Elk van de twintig motieven is op een spread verdubbeld met minimale afwijkingen, alsof het een gevouwen, soepele spiegel is die de lezer in handen krijgt. Spiegelverkeerd gezette tekstballonnen, gebaseerd op tekstfragmenten uit het laatste album van Joy Division, Closer uit 1980, versterken de visuele echolalie van de stad. Het boek van Ruiz blijkt echter ook een ode aan de tijdschriftenreeksInternationale situationniste, waarvan tussen 1958 en1969 maar liefst twaalf nummers verschenen. Het formaat is identiek en de herhaaldelijke ‘spiegelingen’ roepen de spiegelende omslagen van het tijdschrift in herinnering.

De sequenties lijken op een tocht in een efemeer labyrint en vormen op zichzelf weer een loop, enigszins vergelijkbaar met Cover to Cover van Michael Snow uit 1975. Op het omslag staat een lege stoel van een TGV, als de vis-à-vis van de reiziger – de lezer – die het boek als een spiegel vasthoudt. Na aankomst in Angoulême duiken verschillende protagonisten uit de stripwereld op: op de trap van het station zien we booswicht Gargamel die door Smurfen wordt achtervolgd; de namen van Asterix, Obelix en Lucky Luke staan als onomatopeeën op de obelisk op het stationsplein; en Lucien de Rocker lijkt op een dak bij een bushalte uit te rusten. Op weg naar de eindbestemming doet een scène uit de succesvolle reeks Les Cités Obscures van François Schuiten dienst als monumentale gevelbekleding van het torengebouw van Les Archives Départementales.

De eindbestemming is het Musée de la BD, waarin het spiegelmotief van Closer een climax vindt, mogelijk als verwijzing naar Foucaults idee van de heterotopie. Dicht bij de imposante, concave en spiegelglazen façade van het museum, gebouwd op de fundamenten van de oude abdij van Saint-Cybard, barst een ‘oneindig spiegeleffect’ los. Tientallen ramen breken de gereflecteerde omgeving op in honderden vignetten. Deze postmoderne uitbreiding van de abdij – een architecturale ‘symfonie’ die in 1990 werd ontworpen door de Franse architect Roland Castro – lijkt letterlijk de botsing tussen het oude patrimonium en een meer futuristische visie te belichamen, en dus ook de clash tussen het traditionele stripverhaal en de meer recente expanded comic. Fun fact: in het pandemiejaar 2020 kreeg dit gebouw officieel als bijnaam ‘Le Vaisseau Moebius’, refererend aan de reeks dystopisch-fantastische stripboeken van deze wereldwijd geprezen auteur. Hoewel bescheiden van formaat en omvang, blijkt Closer gevuld met talloze verborgen paaseieren.

 

Stefanie Leinhos, Is there something I should know?, Berlijn, in eigen beheer, 2013, [4] pp., 29,7 x 21 cm, brochure, 100 ex.

Dit ‘boek’ – een geniet omslag op A4-formaat met vanbinnen vier bladzijden – was zonder meer een relevatie voor mij, toen ik het een paar jaar geleden toevallig ontdekte in een verborgen hoek van een stripwinkeltje in Barcelona. Het bracht het gevoel teweeg dat Lucy Lippard in 2015 zo krachtig verwoordde: ‘Open the book. / Huh? / Oh, it’s by an artist. / Turn the page. / Be surprised. / Be provoked. / Buy it.’ Eerlijk gezegd weet ik nog steeds niet goed wat ik over Is there something I should know? van Stefanie Leinhos (1985) moet zeggen of weten – een toestand waarop de titel vooruitloopt. Dit meesterwerkje van de conceptuele stripkunst is buitengewoon intrigerend omdat het zo geheimzinnig blijft.

Als beeldend kunstenaar en illustrator is Leinhos geïnteresseerd in literatuur, minimale of conceptuele kunst en de beeldtaal van strips – de seriële, repetitieve structuur ervan en de schematische constructie of deconstructie van de personages. Met herhalingen en de variatie van analoge en digitale reproductietechnieken probeert ze de grenzen van verhalen te verkennen en de relatie tussen kopie en origineel te ondervragen.

 Is there something I should know? beslaat vier pagina’s met telkens acht even grote kaders, gedrukt in 4c risografie. De tekeningen lijken op het eerste gezicht identiek. Een frontaal aanzicht geeft uit op wat een vensterbank of een theaterpodium lijkt, aangeduid met een lichtblauw horizontaal vlak onderaan elk kader. Ervoor hangt een rood en wapperend gordijn; tussen de plooien is een donkerblauw vlak te zien – de schemering buiten of het spaarzaam verlichte toneel. De golvend geplooide lijnen – een vaak terugkerend stilistisch element bij Leinhos – wijken in elk van de tweeëndertig vignetten subtiel af, als een invitatie om verborgen verschillen te zoeken. Deze strip oogt statisch en levendig tegelijkertijd. Op de vraag in de titel blijft de auteur het antwoord schuldig. Toch omschreef Leinhos, in een online interview in 2022, haar stijl en werkwijze vrij adequaat: ‘Minimalistisch, maar ook illustratief en misschien een beetje transcendent. Ik probeer onderwerpen in één of in een paar afbeeldingen te comprimeren. Wat ik leuk vind, is het vinden van een soort visueel distillaat – iets dat zeer on-point is en toch voldoende vrijblijvend blijft, zodat er een bevreemdend moment ontstaat als je ernaar kijkt. Een soort zweeftoestand tussen direct en metaforisch.’

 

Marc-Antoine Mathieu, 3”, Parijs, Editions Guy Delcourt, 2011, [72] pp., 24 x 24 cm, softcover, oplage onbekend. Vertaald in onder meer het Engels (2011), Spaans (2011) en Duits (2012).

3” – drie seconden – is een ‘striptrip’: een ondoorgrondelijk misdaadverhaal zonder woorden, als een puzzel, waarin tekenaar Marc-Antoine Mathieu (1959) de timing van beeldsequenties en de ervaring van ruimtelijkheid tot het uiterste drijft. Het opvallende, vierkante boekformaat en het consequent toegepaste sjabloon met negen gelijke vierkante panelen op elke pagina, versterken dit formele uitgangspunt. Ondanks het strakke ritme wordt het verhaal op adembenemende wijze voortgestuwd. Een kort antescript geeft toelichting: ‘3 seconden: zo lang duurt het voor het licht om 900.000 km af te leggen; voor een projectiel om 1 km te vliegen; voor één ademhaling, een traan, een explosie, een sms. 3 seconden is een subtiel raadsel dat veel vragen oproept over personen, bewijzen, redenen en verbanden. 3 seconden is een verhaal waar je op papier of op een scherm door kunt zoomen. Het is aan de lezer om deze duizelingwekkende puzzel in elkaar te zetten.’ Beeld na beeld wordt die lezer meegesleept door het verbijsterende verhaal, dankzij continue zoombewegingen, op afstand, op bepaalde objecten, meestal met een spiegelend oppervlak. Dat oppervlak weerkaatst alweer een andere scène, in dezelfde ruimte, die voordien onopgemerkt bleef. Het is een aanknopingspunt om de handeling een nieuwe wending te geven of elders voort te zetten.

Het eerste paneel is een zwart vierkant, gevolgd door een klein, steeds groter wordend lichtpuntje, dat zich bij het inzoomen ontpopt als de catacomben van een stadion, met zicht op een tribune. Vervolgens verschuift de focus naar een man op die tribune, wiens rechterpupil het mobieltje weerspiegelt waarmee hij een selfie maakt. Verder ingezoomd, blijkt in de weerspiegeling van de lens een tweede man een pistool op de eerste man te richten, terwijl een ingelijste spiegel op de achtergrond dezelfde scène vanuit het tegenovergestelde perspectief toont, waarin een gepolijste bokaal vervolgens een vrouw weerspiegelt, die geschokt haar make-updoosje laat vallen, met een klein spiegeltje waarin een gloeilamp aan het plafond wordt weerkaatst. Deze lamp weerspiegelt een naburig gebouw, en door een open raam is een man te zien in een zetel: op televisie kijkt hij naar de match in het stadion. In het glas van het raam wordt een scène op straat weerspiegeld: de overval op een voorbijganger.

Dit is slechts het begin van de strip, en toch ontwikkelt dit wilde verhaal vol onverwachte wendingen zich razendsnel, terwijl het einde open blijft: een man in een kunstgalerie houdt de spiegel uit het begin van het verhaal voor een grotere versie, zodat er een spiegeltunnel en een bijbehorende zuigkracht ontstaat die het verhaal, op de laatste pagina van het boek, met een reeks lege panelen doet besluiten. De kaderlijn van deze panelen wordt steeds dunner, en als tegenhanger van het allereerste, volledig zwarte paneel aan het begin van het boek, ontbreekt op de laatste pagina het negende paneel. Als bruggetje naar het begin (in een loop) of als eenduidig eindpunt (een climax) is het net deze kloof – een ‘absolute’ leegte – die het meest verontrustend oogt.

 

Matt Mullican & Lawrence Weiner, In the Crack of the Dawn, Luzern/Brussel, Mai 36 Galerie/Yves Gevaert, 1991, [28] pp., 26,7 x 17,8 cm, hardcover (EU-versie), 100 ex./brochure (US-versie), 1000 ex.

Volgens Matt Mullican (1951) begon de samenwerking met Lawrence Weiner (1942-2021) die tot deze strip leidde op een rustige ochtend in zijn studio in New York, zoals de titel aangeeft. Bevrijd van traditionele en homogene vertelstructuren, combineerden de twee kunstenaars hun abstracte voorstellingen en concepten: Mullican via beeld, Weiner via tekst, zoals twee auteurs in comics wel vaker hun arbeid opdelen. Terwijl de teksten (gedachten, gedichten) van Weiner herhaaldelijk naar plaatsen op de pagina zelf of daarbuiten verwijzen – in the city, here, there, new flora, morning in the new town, out there, not quite there, etc. – grijpt Mullican met zijn illustraties indirect terug naar diverse bronnen uit zijn eigen werk, zoals Details from an Imaginary Universe (1973, een verzameling knipsels uit strips waarin getracht wordt het universum te verklaren), Banners (1987, pictogrammen die zijn kosmologisch model representeren) of The M.I.T. Project (1990, een computerprogramma en een vroege vorm van virtual reality waarmee een digitale ruimte werd verkend).

Alle pagina’s getuigen van een levendige visuele dialoog, met uitzondering dan van de cover, die geheel door Mullican is ontworpen en die het centrum voorstelt binnen zijn kosmologische model (‘de kunsten’), en de dubbele pagina in het midden van het boek, waarop Weiner twaalf verschillende, blauwe, witte, rode of gele rechthoeken onregelmatig verspreidde en vergezeld liet gaan van de notities ‘smashed to pieces’ en ‘built to last’. De strip van Mullican en Weiner is een zeer persoonlijke weergave van een wereld, poëtisch en introspectief tegelijkertijd. Zoals de eminente Johanna Drucker terecht over deze strip heeft opgemerkt, in haar boek The Century of Artists’ Books uit 1997: ‘Het is niet verrassend dat hun betrokkenheid [als kunstenaars] bij de stripvorm veel te maken heeft met de aard van de vorm zelf.’ Het mag ook gelden voor al de andere titels die in dit tweeluik besproken zijn.