H.N. Werkman (1882-1945). Leven & Werk
Naar aanleiding van zijn zeventigste sterfdag wijdt het Groninger Museum een retrospectief overzicht aan Hendrik Nicolaas Werkman. Deze kunstenaar is vooral bekend vanwege zijn beeldende experimenten met drukwerk en kwam op tragische wijze om het leven toen hij op 10 april 1945 door de Duitse bezetter werd gefusilleerd. Door elk van de negen tentoonstellingszalen in te leiden met een foto van (een steeds ouder wordende) Werkman onderstrepen de samenstellers – gastconservator Jikke van der Spek en Ploeg-conservator Mariëtta Jansen – hun ambitie om het leven en werk van Werkman van begin tot eind te overzien.
Werkman richt, na een korte loopbaan als boekhouder en journalist, in 1908 een drukkerij op die hij eerst voor louter zakelijke doeleinden gebruikt. Vanaf 1917 begint hij als autodidact schilderijen te maken, voornamelijk landschappen. In 1919 treedt hij toe tot de Groningse en hoofdzakelijk expressionistische (meer bepaald op Die Brücke georiënteerde) kunstenaarsvereniging De Ploeg, waarvan hij aanvankelijk het drukwerk verzorgt. Vanaf 1923, nadat de winst sterk is teruggelopen, gebruikt Werkman zijn drukkerij in toenemende mate om experimenteel drukwerk te maken, waarmee hij (vooral nationale) bekendheid zal verwerven.
De tentoonstelling is thematisch ingericht, waarbij de ontwikkeling van Werkmans druktechnieken wel in min of meer chronologische volgorde wordt getoond. In de eerste zaal zien we onder meer boekjes en speelgoed die de jonge Werkman maakte samen met zijn broers, en een klein drukpersje waar de jongens krantjes mee drukten. Daarnaast wordt een aantal kleine schilderijen en tekeningen uit de jaren twintig getoond, vermoedelijk omdat het gaat om impressies van zijn jeugd in Leens en van het leven in de stad Groningen. Zaal 2 introduceert de eerste ‘druksels’ uit de periode 1923-1927. We zien hoe Werkman met de drukpers, zetkast, rollers, houtblokken en drukinkt begint te experimenteren om geabstraheerde composities te maken van daken en gebouwen, van voorbijvarende schepen of van het interieur en het trappenhuis van zijn drukkerij. Het zijn prachtige composities met een afgewogen vlakverdeling. De zachte kleuren zijn onder meer te danken aan het gebruik van een oneffen papiersoort die de inkt deels absorbeert en de kleuren dempt. De vormentaal doet vaak constructivistisch aan, maar de ‘druksels’ onderscheiden zich door de levendige compositie en afgeronde contouren die typerend zijn voor heel Werkmans oeuvre.
Met zijn ‘druksels’ zet Werkman de stap van ‘beroepsdrukwerk’ naar eenmalige kunstwerken in drukvorm. Dat zijn reputatie terecht op dit drukwerk steunt, toont de derde zaal waar een selectie schilderijen te zien is die hij, als autodidact, maakt vanaf zijn toetreding tot De Ploeg in 1919. Er hangen sombere en gematigd moderne impressies van het Noord-Nederlandse leven bij, in dik aangebrachte verfstreken, zoals het strakke Kerkgang in de Sneeuw (ca. 1919-1920). Gaandeweg begint Werkman meer kleur te gebruiken en wordt zijn werk expressionistischer. Het portret Voerman (1923) sprak de modernisten in zijn omgeving aan, maar de experimentele speelsheid die de druksels kenmerkt is in het schilderwerk niet terug te vinden. Werkmans expressionistische werk moet het tevens afleggen tegen dat van Ploeglid Jan Wiegers, van wie in dezelfde zaal rake portretten worden getoond. Tot slot zijn hier exemplaren te zien van The Next Call, het door Werkman van september 1923 tot november 1926 uitgegeven avant-gardetijdschrift waarin hij naast eigen teksten en drukwerk ook werk van Ploegleden zoals Job Hansen, Jan van der Zee, Wobbe Alkema en Jan Wiegers publiceert.
In de centrale tentoonstellingszaal (zaal 4) wordt de verdere ontwikkeling van Werkmans druktechniek toegelicht aan de hand van drukwerk uit de periode 1929 tot 1944. Zo begint Werkman eind jaren twintig de inkt rechtstreeks met de rol op het papier aan te brengen, zonder tussenkomst van de handpers, waardoor hij er als het ware mee kan gaan tekenen. Voorbeelden hiervan zijn de Metro-druksels (1929), die hij naar aanleiding van een reis naar Parijs maakt, en de serie drukwerk Amsterdam-Castricum (1941), die hij realiseert na zijn bezoek aan Willem Sandberg in Amsterdam. Het is een manier van werken die in principe volledig tegen het instinct van iedere drukker ingaat, omdat de afdrukken nooit helemaal identiek aan elkaar kunnen zijn. Voorts begint Werkman in de jaren dertig met sjablonen te werken, zoals bijvoorbeeld te zien is in de serie Vrouweneiland (1942). Zowel de welvende vrouwenfiguren, de glooiende gele heuvels als paarden en vogels zijn met behulp van sjablonen aangebracht. Deze serie verbeeldt het groeiend verlangen dat zich begin jaren dertig ontwikkelt bij Werkman naar een onontgonnen paradijselijke wereld.
In de vijfde, kleine zaal zijn de reeksen te zien die Werkman in 1935-1936 onder de overkoepelende titel Hot Printing maakt, een verwijzing naar de ‘Hot Jazz’; analoog aan deze muziek wordt de reeks gekenmerkt door het improviseren en het maken van losse en speelse variaties op basisvormen. Voor die variaties vertrekt Werkman van een aantal sjablonen. Ook vormen ze de eerste serie waarbij hij, voor zover bekend, met voorbereidende schetsen en voorstudies werkt. Een aansluitende ruimte geeft een bescheiden overzicht van het werk van Werkmans dochter Fie. De voorlaatste zaal toont het drukwerk dat Werkman in de oorlogsjaren voor de klandestiene uitgeverij De Blauwe Schuit (1940-1944) maakt, met als beroemdste uitgave de Chassidische Legenden, waaraan hij met tussenpozen drie jaar werkt en die een van de hoogtepunten op de tentoonstelling vormt. Interessant is dat zowel de proefdrukken als de einddrukken getoond worden, waardoor je een beeld krijgt van het denk- en werkproces. Dat in de einddrukken geen heel radicale veranderingen zijn doorgevoerd, mag de pret van het zoeken en vergelijken niet drukken. De meeste wijzigingen blijken vereenvoudigingen te zijn: drie lagen zijn bijvoorbeeld in twee lagen veranderd, een randje wordt strak getrokken. De prints zijn zeldzaam en afkomstig uit privécollecties. Tot slot wordt in een laatste ‘hommagezaal’ werk getoond van kunstenaars als Els Amman, Martin Tissing en Josua Reichert, die niet alleen beïnvloed zijn door Werkmans stijl, maar ook – tot vele decennia na zijn dood – werk aan hem hebben opgedragen. Na de Chassidische legenden maakt dit werk evenwel weinig indruk – maar een postuum eerbetoon schijnt tegenwoordig haast niet meer te mogen ontbreken in dergelijke monografische tentoonstellingen.
De expositie geeft een mooi, breed en levendig overzicht van Werkmans oeuvre en van de verschillende technieken en stijlen waarmee hij experimenteerde. Eindeloze reeksen ‘druksels’ worden vermeden. Wel zijn een aantal omissies te betreuren. Zo is het jammer dat de gedichten die Werkman bij de Hot Printing-series maakte, niet aan bod komen. Daarnaast had de zaalinformatie uitgebreider gemogen, gezien de opzet van de tentoonstellingsmakers om een volledig beeld te scheppen van Werkmans leven en werk. Tot slot besteedt de tentoonstelling – in tegenstelling tot de bijhorende catalogus – wat te weinig aandacht aan de persoon van Werkman, aan zijn dynamisme en engagement. Werkman hield bijvoorbeeld van jazz, wat toentertijd nog een beetje als een alternatieve muzieksoort gold, was vrij van geest en heeft verscheidene relaties met vrouwen gehad. Zijn politieke opvattingen komen evenmin breder aan bod. Behalve de levensgrote fotoportretten zijn er weinig elementen in de tentoonstelling die ons werkelijk dichter bij de mens Werkman brengen.
• H.N. Werkman. Leven & Werk, tot 1 november 2015 in Groninger Museum, Museumeiland 1, 9711 ME Groningen (050/36.66.555; groningermuseum.nl).