width and height should be displayed here dynamically

Essays

176

juli-augustus 2015

De hedendaagse kunst is alomtegenwoordig en de term ‘hedendaagse kunst’ heeft de term ‘moderne kunst’ vervangen. Die twee vaststellingen vormen het vertrekpunt voor de openingstekst van dit nummer, waarin Juliane Rebentisch op zoek gaat naar wat de ‘hedendaagsheid’ van de hedendaagse kunst uitmaakt. Terwijl het begrip ‘moderne kunst’ verbonden was met noties als ‘geschiedenis’ en ‘vooruitgang’, lijkt het begrip ‘hedendaagse kunst’ neutraler, merkt Rebentisch op – het betekent op de letter beschouwd niets meer dan ‘kunst die vandaag gemaakt wordt’. Moeten we dan concluderen dat de hedendaagse kunst het eeuwige ‘nu’ van het posthistorische tijdperk belichaamt? Helemaal niet. Rebentisch herkent bij hedendaagse kunstenaars juist een kritische houding ten aanzien van ‘modernistische’ noties als ‘geschiedenis’ en ‘vooruitgang’ – of ten aanzien van het ‘geniebegrip’ dat nog sterk leefde in de modernistische kunst. Ze houdt een pleidooi om de hedendaagse kunst dynamischer op te vatten, als een kunst die de actualiteit van het (modernistische) verleden aanwezig stelt en onderzoekt. Of zoals zij het formuleert: ‘Het heden van de hedendaagse kunst is het heden van een moderniteit die zichzelf kritisch transformeert, en dus van een moderniteit die we als onvoltooid moeten denken.’

Christophe Van Gerrewey bespreekt de kunsttheorie van Gilles Deleuze, naar aanleiding van twee boeken die onlangs in Nederlandse vertaling verschenen: Francis Bacon. Logica van de gewaarwording en Kritisch en klinisch. Essays over literatuur en filosofie. Deleuzes vrolijke, affirmatieve discours mag dan barstensvol transgressieve concepten staan, volgens Van Gerrewey slaat de verveling algauw toe. De reden? ‘Deleuze doet telkens hetzelfde. Zijn ‘openbrekende’, positieve en spectaculair nieuwe categorieën zijn terug te brengen tot één en dezelfde denkbeweging: het verzet tegen representatie en interpretatie.’

Gijs van Oenen bezocht de tentoonstelling The New World Academy van Jonas Staal in Centraal Museum Utrecht, waarin onder meer verslag werd uitgebracht van vijf studeersessies die Staal in de periode 2013-2015 opzette met evenveel stateloze organisaties. Van Oenen constateert dat het gedachtegoed van Staal interessanter is dan de artistieke verpakking. Maar Staals denken vertoont ook problematische trekjes, zoals ‘een niet erg originele voorkeur om elke veronderstelde totalitaire […] tendens toe te schrijven aan ‘de staat”.

Kees Keijer trok naar de dubbeltentoonstelling Holland op zijn mooist over de 19e-eeuwse ‘Haagse School’ (Dordrechts Museum / Gemeentemuseum Den Haag). Naast verrassende inzichten en een originele aanpak – met een focus op het thema van het landschap in plaats van op de individuele oeuvres – stelt hij ook heel wat mankementen vast, waaronder niet in het minst de belabberde catalogus. Stefaan Vervoort hield een dubbel gevoel over aan Un-Scene III, de derde aflevering van een tentoonstellingsreeks over de Belgische kunstscene in het Brusselse WIELS: na een spannend ensemble met bespiegelingen rond moderniteit, krijgt de tentoonstelling een veeleer formalistisch vervolg.