width and height should be displayed here dynamically

Han Schuil. SOLO

Han Schuil, Blast VIII, 2011, Galerie Onrust, Amsterdam, foto Peter Cox

Het eerste grote overzicht van Han Schuil (1958) sinds zijn tentoonstelling in het Stedelijk Museum in 2000 is georganiseerd door Bart Rutte van het Centraal Museum en laat goed zien hoe het werk van de Nederlandse schilder zich de afgelopen 23 jaar heeft ontwikkeld. Niet dat zijn kenmerkende werkwijze veel is veranderd. Nog altijd schildert Schuil met olieverf en lak op aluminium dat al dan niet is gevouwen, gebutst of met popnagels aaneengeklonken. Zijn schilderijen ogen zakelijk, helder en efficiënt, zoals bewegwijzeringsborden en pictogrammen dat zijn. In het historische landhuis Oud Amelisweerd, waar geen spijker in de muur mag, hangen zo’n vijftig werken op voorzetwanden. Enkele grotere schilderijen staan bijna nonchalant tegen de muur geleund. Ze zien er zelfverzekerd uit.

De schilderijen uit de serie HEAT (Schuil werkt altijd in series) zijn geïnspireerd op medische thermografie. In verschillende werken staat het motief dat aan zo’n warmtescan is ontleend (een hoofd, een torso) op zijn kop, wat de abstractiegraad van het beeld verhoogt. Sommige lijken op satellietopnamen van gebieden die gestaag en onverstoorbaar aan de lens voorbijtrekken, permanent op drift. Andere herinneren aan de majestueuze beelden die Hoyte van Hoytema filmde voor het sciencefictionepos Ad Astra (2019), een buitenaards panorama van verglijdend licht, heldere ochtendkleuren en peilloze duisternis.

In een raamloze kamer hangen drie van zulke ‘kosmische’ schilderijen bij elkaar. Her en der verschijnen lege ‘boxen’ in beeld, zoals de kunstenaar die noemt, als pop-upvensters van zijn eigen schilderkunstige programma. In HEAT XXX (2016) suggereert een kromme baan van geschifte verf een atmosferische sterrennevel. Of krioelende microben onder een microscoop, dat zou ook kunnen. De oude alchemisten wisten het al: zo boven, zo beneden. Macro- en microwereld spiegelen elkaar; elke zekerheid omtrent maat, schaal en afstand is losgelaten. Gloeiende corona’s en andere vreemde lichtschijnselen, aangebracht met spuitbusverf, maken de verwarring alleen maar groter. Mooi hoe Schuil als demiurg van zijn eigen universum met zulke schildertechnische experimenten een evenwicht weet te vinden tussen plan en toeval.

Waar de recente werken neigen naar beweeglijkheid, zijn de oudere, titelloze schilderijen vooral statig en monumentaal. Untitled (2002) bijvoorbeeld, een strakke compositie in krachtig rood, wit en zwart, is gebaseerd op de vorm van een guillotine. Vergeleken bij de dramatische HEAT-schilderijen is de gestileerde weergave van het valmes compact, kalm, stoïcijns. De Amerikaanse abstracte schilderkunst van Ellsworth Kelly komt hier voor de geest. Opperste zeggingskracht met minimale middelen.

Is het ontwerp, de compositie van het schilderij, nog enigszins te plannen en onder controle te houden, voor de kleur geldt dat veel minder. De werking van pigmenten wordt pas manifest als het schilderij is voltooid. Verzadigde kleuren verschijnen in Schuils werk naast diffuse, onbenoembare mengtinten. Altijd zijn de kleurstellingen fris en bijzonder, alsof de kleuren zich voor het eerst in elkaars gezelschap bevinden. Het spel wordt subtieler gespeeld dan je op het eerste gezicht zou denken. Neem Blast VIII (2011), gebaseerd op een striptekening van een explosie. In de radiale strepen aan de rechterzijde van het schilderij zijn eindeloze modulaties in paars, blauw, rood en oker te ontwaren, die de stralen zachtjes laten zinderen. De grote ster in het midden daarentegen is geschilderd in een dof en donker grijsgroen, dat alle licht absorbeert.

‘Het gezond verstand zegt ons dat ons bestaan niet meer is dan een vluchtig kiertje licht tussen twee eeuwigheden van duisternis,’ schreef Vladimir Nabokov in zijn autobiografie Speak, Memory. Als kunst de schepping is van iets uit niets, een creatio ex nihilo, dan moet dat niets dus op de een of andere manier inbegrepen zijn in het kunstwerk. De vrees dat het allemaal wel eens betekenisloos zou kunnen zijn, zonder enkele zin, is voor Schuil inherent aan het leven, inherent aan de schilderkunst. Die vergeefsheid is bij momenten voelbaar in zijn werk. In de zonderlinge stilte van de geschilderde ontploffingen bijvoorbeeld, in de leegte van de steeds weer tevoorschijn komende vensters, en in de ogenschijnlijk willekeurige, doelloze deuken in het metalen oppervlak. Schuil schildert een wereld zonder oorzaken, zonder verklaringen, een grondeloos, grenzeloos universum.

Als de titel van de tentoonstelling, Han Schuil. SOLO, een knipoog is naar avonturier Han Solo uit Star Wars, dan belicht die verwijzing met name de speelse, opgewekte, popartachtige kant van Schuils werk. Die is vooral herkenbaar in enkele kleinere werken op de tentoonstelling. Toch is luchtige onbevangenheid niet karakteristiek voor dit rijkgeschakeerde oeuvre. Achter het geharnaste voorkomen en de aanlokkelijke kleurenpracht van Schuils beste schilderijen sluimert een melancholieke ernst. Eerder dan aan Han Solo denk ik aan het gevleugelde personage op Albrecht Dürers gravure Melencolia I uit 1514: een figuur die in somber gepeins is verzonken, terwijl aan het nachtelijk firmament een komeet voorbijflitst. Misschien is dat het ‘niets’ dat in elk schilderij is inbegrepen – een besef van de onbegrijpelijkheid van ons bestaan, dat kiertje licht tussen twee eeuwigheden van duisternis.

 

• Han Schuil. SOLO, tot 12 november, Landgoed Oud Amelisweerd, Koningslaan 9, Bunnik.