width and height should be displayed here dynamically

Het project “Vertoog en Literatuur” volgens …

Cahier 1 "Lijn, grens, horizon"

Wat is een lijn? Een kronkelend pad en een autosnelweg, een natuurlijk element en een afgebakend object. De omtrek van een geografische kaart en het verlengde van de horizon. Er zijn lijnen die regulieren, anderen die verbreken. De lijn is een paradoxale grens, een ongrijpbare leidraad tussen fictie en realiteit. “Lijn, grens, horizon“, het eerste cahier van het project “Vertoog en literatuur” is opgevat als een verzameling bedenkingen over de lijn, en haar onderscheiden gedaanten zoals ‘grens’, ‘horizon’, ‘muur’ of ‘kaart’. Theoretische, esthetische teksten enerzijds en poëtische teksten anderzijds wisselen elkaar contrapuntisch af.

De Amerikaanse architectuurcritica Beatriz colomina schrijft met “Slaglinies” een origineel essay waarin ze een inbreuk op de lijn door kolonisatie van de privéruimte signaleert. Die geweldpleging wordt ontleed aan de hand van het verhaal van het huis dat Eileen Gray voor zichzelf bouwde en bewoonde tot 1934. Tijdens de oorlog was het het toneel van hevige gevechten en werd het met kogels doorzeefd. Vertrekkend van dit militaire geweld gaat Colomina over tot het intieme geweld van een andere bezetting: met het schilderen van fresco’s eigende Le Corbusier zich deze ruimte toe in 1938. Voor Colomina zijn die schilderingen een “verminking van Gray’s architectuur”, maar ook de uitwissing van de naam Eileen Gray, aangezien Le Corbusier verwarring stichtte over wie het huis gebouwd had. Het verhaal van de “geestelijke” verkrachting van dit huis kan zo worden benaderd als een ongeoorloofde belegering van de privéruimte door de openbare ruimte. In het relaas van die bezetting is “het binnen daarom juist de mogelijkheid geworden van het geweld dat buiten zich zichtbaar wordt”.

Voor Colomina is de lijn de grens tussen binnen en buiten, tussen privé en openbaar. Voor Louis Marin tekent de lijn een configuratie van niet-plaatsen en dient ze zich aan als een interval. in zijn laatste essay, dat hij kort voor zijn overlijden schreef, ontleedt Louis Marin op schitterende wijze de “Grenzen van Utopia“. Hoe kan de Sears Tower in Chicago, de hoogste toren ter wereld, de ruimte van een utopie genereren? Twee fotografische visies geven een tegenstrijdig beeld van de toren. De ene vanop de hoogste verdieping, vanuit een dominerend gezichtspunt dat de blik opent op de totaliteit van de horizon en van de waarnemer “Heer van de Wereld” maakt. De andere visie, vanop de grond, maakt daarentegen de waarnemer tot voorwerp van de panoptische blik van de toren. Aan de ene kant ziet hij en domineert hij, aan de andere kant wordt hij gezien en gedomineerd. Die twee tegenstrijdige visies op eenzelfde object zijn voor Louis Marin het symbool van de “grenzen van Utopia”. Het samenvoegen van die twee visies doet een “spanning” ontstaan “tussen grens en horizon, totaliteit en oneindigheid, limiet en transcendentie, afsluiting en vrijheid” en schept een “kloof” die “ons ertoe aanzette het probleem op te werpen (…) van de figuur van die grens tussen beeld en idee”. De ontleding van Louis Marin gaat verder met de term “horizon”. Die evolueerde van “limiet” in de middeleeuwen, dat tegelijk “weg” en “kloof” betekende, naar het begrip “oneindigheid” in de 18de eeuw. “Utopia,” van haar kant, is “de meervoudige figuur van de oneindige arbeid van de limiet of de grens of het verschil in de geschiedenis.” “Utopia” is voor Louis Marin te begrijpen als een “praktijk-fictie” en niet al een beeld of een afbeelding. Op die manier kan ze toegang verlenen tot een totalitaire ruimte. De praktijk-fictie van Utopia kan slechts gevat worden doorheen reisvertellingen en kan onmogelijk op een kaart worden aangeduid. Utopia verlegt op die manier de begrippen “limiet”, “grens”, “kader”, “rand”.

Met de geografische kaart worden uiteraard steeds opnieuw vragen gesteld aan het territorium. Omar Calabrese en Herman Parret stelden een beelddossier samen dat die reis van de kaart in haar diverse voorstellingswijzen door de eeuwen heen weergeeft, met onder andere de denkbeeldige kaarten van Robert Stevenson, Jules Verne en Jonathan Swift, die de aanzet waren tot het narratieve proces van hun romans. Daarnaast bevat het beelddossier beelden van de muur als afbakening, omwalling of afsluiting; de vermenigvuldiging van perspectieven en de oneindige ruimte van de reizen.

We betreuren dat de cartografische reis wat kort uitvalt. De cartografische verbeelding van de hedendaagse kunst, van de metafysische schilderijen van de Chirico tot de conceptuele ontsporingen komt er niet in voor. Door het verloren gaan van de maat en het overhoophalen van de waarneming van de schaal ontstond nochtans een nieuwe opbouw van de esthetische ruimte, waarin de geografische kaart zich opdrong als meetinstrument en als hulpmiddel voor de herinrichting van de ruimte. De artistieke praktijk van de hedendaagse kunstenaars was gericht op de reconstructie van de ruimtelijkheid van het kunstwerk met behulp van de geografische horizon van de kaart, en dit in een rechtstreeks experimenteel verband met de wereld. De kaart is ook het model geworden voor de uitbreiding van de picturale ruimte, niet alleen als visueel object, maar vooral als instrument voor een onderzoek van de esthetische ruimte en een aanzet tot een herdenking van de lijn. Met de kaart, waren de lijn en de grens trouwens de obsessie van de kunst van de jaren 1960-1970. Denken we daarbij aan de lijn in de zee van Jan Dibbets in 1969, “Grens” van Gilberto Zorio uit 1970 of uiteraard aan de “Boundary Split” (1968) van Dennis Oppenheim die langs de Canadese grens een lijn sneed in het ijs. De begrippen ’territorium’ en ‘grens’ worden er grondig verstoord: lijn, maar ook muur, van de “Muur” van Michelangelo Pistoletto (1966) tot de “Muur” van Klaus Rinke (rond 1970). De waarneming stuit op gesloten ruimtes, die echter onmiddellijk worden doorbroken, zoals blijkt uit een ander terugkerend thema van die periode: de vlucht (van de sprong in de leegte van Yves Klein tot de “Vliegpogingen” van Gino de Dominicis rond 1968).

De publikatie van literaire fragmenten die echt hadden doen nadenken over de lijn, de kaart en de grens, zou pas ‘subversief’ geweest zijn. Zoals bijvoorbeeld de novelle van Arno Schmidt waarin hij op een duizelingwekkende manier Eratosthenes’ ontwerp van de platte aarde beschrijft. Een fictionele tekst over de lijn in de oorlog zou interessant geweest zijn, van de Maginotlijn tot de fictieve “Route des Flandres” van Claude Simon, van de bunker van Virilio tot de teksten van de theoreticus Manuel de Landa.

We betreuren ook de afwezigheid van een theoretische tekst over architectuur, bijvoorbeeld van de ‘analyste’ van de lijn, de Amerikaanse critica, Catherine Ingraham. In “The Burdens of Linearity” analyseert ze het concept ‘lijn’ in de architectuur (Le Corbusier) en de schriftuur ‘Claude Levi-Strauss en Derrida). Haar geschriften pogen aan te tonen hoe de lijn de architectuur, en ook een hele manier van denken, “vectorialiseert”. “Ik gebruik de term ‘lineariteit’ om een bepaald moment in tijd-ruimte te beschrijven, dat schriftuur en architectuur gemeen hebben. Het is het moment waarop zich iets (een lijn, een weg) ontplooit volgens een bepaalde gedachten-lijn, een bepaalde genealogie, een bepaald fysiek of psychisch merkteken. De afwijking van het lineaire naar het netwerk of het rizoom, het loopspoor van dieren halen de ‘lineaire gedachte’, en bijgevolg de inscriptie van de lijn, overhoop. Voor Le Corbusier is de lineariteit de weg van de verlichte architect-humanist. Voor Levi-Strauss os de lineariteit de weg van de ‘blanke’ antropoloog door het woud. Voor Derrida is de lineariteit het uitkomstloze eindpunt van de Westerse metafysica,” schrijft Catherine Ingraham in een essaybundel over architectuur, die in de Verenigde Staten werd uitgegeven.

Die bedenkingen over de lijn lopen uit op vragen over schriftuur en op de vaststelling dat de genealogie van de lijn verloren en bijgevolg het begrip ‘inscriptie’ geschonden is. Het is jammer dat de lijn in “Lijn, grens en horizon” altijd een ‘ontologische’ lijn is. “Lijnen trekken is begrenzen en afgrenzen, beperken en inperken, maar ook uit elkaar halen, scheiden, individualiseren, duidelijkheid scheppen,” kunnen we in de inleiding lezen. Nooit ontwikkelt zich de ‘digressieve’ lijn, die precies niet individualistisch is, maar collectief en rizomatisch, en die het “plateau” (Deleuze), de breuk, de deflagratie impliceert, eerder dan het behoud van monumenten en de afbakening van de reeds ontgonnen gebieden van het denken. De kaart is trouwens dit doorbreken van de lijn en haar begrenzing. Een geheel andere horizon zou zich ontplooid kunnen hebben met betrekking tot het verlies van de lineaire temporaliteit en het pluridimensioneel universum. In de plaats darvan wordt eenzelfde lineair denkmodel herhaald. Het doorbreken ervan was helzamer geweest en in overeenstemming met andere hedendaagse waarnemingswijzen, zoals de snelle ontwikkelingen van de cyberspace en de virtuele beelden die een nieuwe dimensie geven aan de begrippen ‘limiet’ en ‘grens’.

Het essay van Lieven de Cauter is in die zin verdienstelijk omdat het zich losmaakt van die lineaire denkmodellen en een andere gedachtengang over de tijd-ruimte ontwikkelt. Aan deze tekst ligt geen ontologisch programma ten grondslag waarin men de inscriptie in het territorium, al dan niet impliciet, roemt, maar integendeel een veelvuldigheid aan semantische grondverschuivingen die de lijn en haar ideologische verdelingen ontbinden. Lieven de Cauter gebruikt daartoe trouwens een echt glij-instrument, met name de ski. In “Korte geschiedenis van het skiën. prolegomena voor een archeologie van de kick” schetst hij een geschiedenis van de waarneming, van bij de gedestructureerde waarnemingen van het “sublieme” tot de “kick”, als imploderend ervaringsmoment, passionele schok die limieten doorbreekt, via de moderne ervaring die Benjamin definieert als “schokbeleving”.

Hoe komt het dat het skiën plotseling in het begin van de vorige eeuw verschijnt en pas na 1945 een gangbare bezigheid wordt, terwijl het al eeuwen bestond? Door het alpinisme en daarna het skiën wordt het sublieme ontluisterd. Het maakt plaats voor avontuur, schrik, gevaar. “Het raccourci van het avontuur is de snelheid. De snelheid is het residu, de ‘neerslag’ (maar ook de radicale transformatie) van de panoramische extase, van de sublieme huivering, en de onvergetelijke belevenis van het avontuur.” Skiën als zelfvoortstuwing en verlenging van de ledematen doet een nieuwe lichamelijkheid ontstaan. van het skiën tot de “kick” als “aporie van de ervaring”, als “individuele, ‘avontuurlijke’ versie van de verlammende ‘sensatiezucht'”, als “‘schock-therapie’ tegen ervaringsarmoede” nodigt Lieven de Cauter ons uit op een tocht vanuit de idee van de “verloren inscriptie”, een tocht juist op datgene wat glijdt en zich in alle hevigheid opnieuw bundelt in extreme ervaringen. Een hele structurering van waarnemingsverschijnselen tekent zich in het essay af: het ontstaan van het Alpen-panorama op het einde van de 18de eeuw, de structurering van het sublieme, zijn desublimatie door het avontuur en het alpinisme, en tot slot de aporie van onze ervaringen waarvan de ruimtelijke weergave voortaan geïmplodeerd of extensioneel is.

De lijn is er inderdaad om doorbroken te worden. Daarvan getuigt een merkwaardig architectuurproject dat lijn en horizon onderzoekt: het “Slow House” van Diller + Sofifio. Opgevat als een optische kegel, en geïnspireerd op de Villa Malaparte, loopt het huis uit op een groot raam dat uitgeeft op de zee. Het landschap buiten wordt van binnenuit gefilmd en binnen weergegeven op het raam, dat scherm wordt. Zo gaan we over van het aanschouwen van de natuur op haar projectie. Hier zijn de begrippen ‘binnen’ en ‘buiten’ verdwenen door de manipulatie van het begrip ‘horizon’, waardoor visie en projectie samenvloeien in een-‘zelfde’ waarnemingswijze. De lijn is niet langer ene feitelijke situatie maar een abstractie planning, waarvan de vooronderstellingen niet blijken te werken. Geen enkel mentaal territorium krijgt de voorkeur en de traditionele afbakeningen worden overschreden. Een dergelijke territoriale excursie, die de juridische eigenschappen van de lijn en de grens overstijgt, is wat we graag in dit boek hadden gelezen.

vertaling: Nicole Merckx

Deze bespreking is gebaseerd op de Franse uitgave “Ligne, frontière, horizon” die gepubliceerd werd door Les Editions Mardaga (Luik). “Lijn, grens, horizon” bevat bijdragen van H.C. ten Berge, Anneke Brassinga, Omar Calabrese, Lieven De Cauter, Hugo Claus, Beatriz Colomina, Tom van Deel, Jozef Deleu, Christine D’haen, Hans Faverey, Maurice Gilliams, Stefan Hertmans, Roland Jooris, Dietmar Kamper, Louis Marin, Gert Mattenklott, K. Michel, Paul van Ostaijen, Herman Parret, Leo Pleysier, Franco Rella, Theo van Schoonhoven, Liliane Voyé en Hans van de Waarsenburg.