width and height should be displayed here dynamically

Hoe Van Gogh naar Groningen kwam

Museum van Oudheden voor de Provincie Groningen, 1894

Gastcuratoren zijn er in vele maten en soorten, van gevierde auteur tot prinses. Maar studenten die moderne kunstexposities organiseerden kwam je in de vorige eeuw niet zo vaak tegen. Toch waren ze er wel. In de jaren 1918-1920, bijvoorbeeld, stelden studenten bouwkunde aan de TU Delft in een leegstaande korenschuur exposities samen met werk van aanstormend talent zoals Charley Toorop en Carel Willink, maar ook van internationale sterren als Kandinsky. Begin jaren zeventig nodigden studenten kunstgeschiedenis van de Rijksuniversiteit Utrecht avant-gardekunstenaars in Nederland en daarbuiten uit – onder wie Blinky Palermo – om werk te tonen op de zevende etage van de Neudeflat, in het centrum van de stad. Onze kennis van deze initiatieven, hoe ze tot stand kwamen en wat ze teweegbrachten, is een beetje weggezakt. Er is weinig tot geen onderzoek naar gedaan. Jammer, want juist de wijze waarop deze studentcuratoren te werk gingen, vanuit een ruimere culturele context in plaats van op verzoek van een museum, kan ons wat leren over de interesses en voorkeuren die leefden buiten de gevestigde kunstinstellingen.

Het is alleen daarom al verheugend dat onlangs een uitgebreide studie is verschenen over de acht moderne kunsttentoonstellingen die een los-vast groepje van zes Groningse studenten tot stand bracht. Dat gebeurde al net voor de twintigste eeuw, in de jaren 1895-1897. De kortlopende exposities werden getoond in een bovenzaal van het Groninger Museum (toen net geopend als het Groninger Museum van Oudheden). In een ervan brachten de studenten werken samen van contemporaine Nederlandse moderne kunstenaars als Isaac Israëls, Jan Voerman, Ferdinand Hart Nibbrig, Willem Witsen en George Hendrik Breitner, naast werk van Belgische symbolisten en art-nouveaukunstenaars als Franz Melchers, William Degouve de Nuncques en Charles Doudelet, waaraan werk van de Nederlandse symbolist Johan Thorn Prikker werd toegevoegd. Andere expo’s werden gewijd aan hedendaagse Franse prentkunst en aan reproducties van (historische) Italiaanse meesters. Verder waren er eenmanstentoonstellingen, met werk van Theo van Hoytema en Jan Toorop, en twee solo’s met opvallend veel werken van Vincent van Gogh. Aan die twee laatste exposities ontleent deze publicatie de titel Hoe Van Gogh naar Groningen kwam, net als de tentoonstelling die het voorbije half jaar te zien was in het Groninger Museum. In het boek, dat meer is dan een tentoonstellingscatalogus, worden naast enkele essays van deskundigen de uitkomsten gepresenteerd van het onderzoek dat Mariëtta Janssen deed naar dit studenteninitiatief en de context waarin het tot stand kwam.

De zes studenten waren Johan Huizinga (Nederlandse letteren) en zijn oudere broer Jakob (medicijnen), Willem Leuring (medicijnen), Reintjo Rijkens (medicijnen), Albert Schilthuis (rechten), en Chris van Valkenburg (medicijnen). Hoewel Huizinga de bekendste van het zestal is, gaf hij later aan dat vooral Leuring de anderen had weten te enthousiasmeren voor moderne en actuele kunst. Leuring, de enige niet-noorderling, kwam vanuit Leiden naar Groningen om er zijn studie te voltooien en nam zijn voorliefde voor de allernieuwste kunst mee. In zijn Leidse tijd was hij bevriend geraakt met Thorn Prikker en H.P. Bremmer, de kunstenaar die zich toentertijd tot kunstpedagoog ontwikkelde. Ook kende hij Toorop en de moderne kunstverzamelaar Hidde Nijland. Het waren contacten die door de Groningse studenten goed benut werden. Voor de tentoonstelling over Van Gogh werd de weduwe van Theo aangeschreven. Bij Johanna Van Gogh-Bonger mocht Thorn Prikker ruim honderd werken uitzoeken. Uit Nijlands collectie konden ze vroege tekeningen van Van Gogh lenen. Bij de opening sprak de Belgische politicus en kunsthistoricus August Vermeylen, door Leuring geïnviteerd. Via dit netwerk lukte het Huizinga om zijn wens van een tentoonstelling met werk van Toorop te realiseren.

Hoewel ze niet lang duurden, werden de tentoonstellingen veelvuldig bezocht. In de zes dagen van de eerste Van Gogh-expositie werden 1600 bezoekers geteld. Hoewel Groningen bepaald niet als kunststad bekendstond, bleek er ook buiten de studenten belangstelling voor. Anton Gerard van Hamel, professor Franse taal- en letterkunde, bijvoorbeeld, kende Toorop. In de aanloop naar diens tentoonstelling schreven ze in hun brieven onder meer over hun voorliefde voor de dichter Emile Verhaeren. Dat Jan Willem Moll, hoogleraar plantkunde en directeur van de Hortus Botanicus, interesse voor beeldende kunst had, blijkt uit zijn bestuurslidmaatschap van de Groningse Academie Minerva. En Gerard Heymans, hoogleraar wijsbegeerte en psychologie, gaf naast zijn vakcolleges ook colleges esthetica.

Voor de studenten moeten de professoren een fijne ondersteuning zijn geweest, en datzelfde gold voor de kunstenaars, die dineerden en logeerden bij hen. Het heeft ongetwijfeld een wederzijdse dialoog over vernieuwingen in kunst, wetenschap en literatuur gestimuleerd. Dat beide partijen ontvankelijk waren voor nieuwe perspectieven en eenzelfde nieuwsgierigheid naar de krachten erachter deelden, kan wellicht geïllustreerd worden met twee voorwerpen die Moll en Heymans kort nadien aan hun studiecollecties toevoegden. Moll verwierf een imposant wortelkluit van de ‘Kannidoodplant’, waarin ook Thorn Prikkers voorliefde voor dergelijke wonderlijke natuurspecimens doorschemert. En in Heymans’ aanschaf van een ouijabord is Toorops fascinatie te herkennen voor het opvangen van signalen uit het bovennatuurlijke, geestelijke domein.

Het is deze verstrengeling van interesses die een ideale bodem vormde om deze vooruitstrevende moderne kunst naar Groningen te halen. Het welslagen van de tentoonstellingen – en in het kielzog daarvan het succesvolle overhalen van Bremmer om zijn cursus in Groningen te starten – resulteerde in de aankopen moderne kunst die professoren kort daarop deden. Behalve divers werk van tijdgenoten kochten verschillende van hen kunst van Van Gogh. Moll schafte zelfs een topwerk aan met Van Goghs kleurige Tuin te Arles, uit 1888. De impact op langere termijn wordt vervolgens gedemonstreerd met een selectie vroege werken van Groningse kunstenaars, waaronder latere leden van De Ploeg. Uit hun stralende zonnebloemen, landschappen en portretten spreekt een langdurige bewondering voor de kunst van Van Gogh, in gang gezet door de initiatieven van de studenten.

 

Mariëtta Jansen, Belle de Rode, Anneke de Vries (red.), Hoe Van Gogh naar Groningen kwam, Zwolle, WBooks, 2024, ISBN 9789462586666.