width and height should be displayed here dynamically

Irène, Scut, Magritte & Co.

Het verhaal is ondertussen bekend. Het legaat van Irène Hamoir, weduwe van Louis Scutenaire, completeerde de reeds opmerkelijke Magritte-collectie van de Brusselse Koninklijke Musea voor Schone Kunsten tot een uniek en representatief corpus schilderijen, gouaches en tekeningen. Aan de Koninklijke Bibliotheek vielen de bibliotheek en het documentatiemateriaal van een van de kernverzamelingen van het Belgische surrealisme ten deel. Eén van de heel schaarse wapenfeiten van een Belgisch museum; dankzij de ‘goede contacten’ die de museumstaf erop nahield, is een 20ste-eeuwse kunstenaar van A tot Z aanwezig en voortreffelijk gedocumenteerd. Althans wat René Magritte betreft, want het legaat betreft álle werken in bezit van het literaire koppel. Naast de 100 nummers van Magritte vormen nog zo’n 150 werken van tientallen vrienden of kennissen een ontnuchterende pendant in deze verzameling Scutenaire-Hamoir. Het koppel lijkt esthetische prerogatieven als allerlaatste aankoopregel gehanteerd te hebben; vriendschap en leuke ervaringen kregen blijkbaar de voorrang. De tentoonstellingszalen van de eerste verdieping belichten verder de beide protagonisten met correspondentie, vele portretten en biografisch geconnoteerd materiaal, gevolgd door een tot de verbeelding sprekende verdieping Magritte en tenslotte driehoog het kameleontische luik met de productie van “& Co”.

De lijvige catalogus licht de persoonlijkheden, activiteiten en vrienden van het bonte duo nader toe met (de voor dit museum kenmerkende) ruime zin voor anekdotiek en vriendschappelijk vertoon. In haar voorwoord heult Gisèle Ollinger-Zinque samenzweerderig mee met Scutenaire omtrent het dubieuze kwaliteitslabel van de verzameling. De pot op met kritikasters, die het bijzondere en sympathieke van deze collectie niet weten te appreciëren, leest men tussen de regels. Met deze ‘intentieverklaring’- zoals ze het zelf noemt – springt ze lichtvoetig over twee museale drempels. De motivatie om dit conglomeraat te verwerven stond of viel met de Magrittes en een handvol werken van onder meer Jane Graverol of E.L.T. Mesens. Bovendien springen de biografische particulariteiten van deze private collectie in deze museale omgeving des te meer in het oog. De tentoonstelling en de catalogus zitten op een zeer hybride, gespleten wijze tussen beide sferen gewrongen. Men jongleert onvermijdelijk met private, anekdotische, historische, esthetische en archivale categorieën zonder er zich een enkel ogenblik werkelijk over te bezinnen. Dat lijkt me een gemiste kans. “Irène, Scut, Magritte and Co: het bekoorlijke is mooi” loopt nog tot 15 december in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, Koningsplein 3, 1000 Brussel (02/508.32.11), waarna we benieuwd uitkijken hoe, waar en welke aanwinsten in de permanente collectie ingevoegd zullen worden.