width and height should be displayed here dynamically

Jacob Olie, fotograaf van 19de eeuws Amsterdam

In de zomer van 1893 fotografeerde Jacob Olie (1834-1904) het opstijgen van ‘luchtreiziger’ Leon Mary uit de tuin van het Paleis voor Volksvlijt, het Amsterdamse antwoord op Christal Palace en de Parijse passages. De meeste straten, grachten, gebouwen en kades die hij moet hebben gezien, en die Jacob Olie op duizenden foto’s heeft vastgelegd, zijn er tegenwoordig nog steeds. Op een tiental plekken in de stad zijn billboards geplaatst met Olies opnamen, als directe confrontaties tussen de actuele situatie en die van een eeuw geleden, en wie de tentoonstelling in het Gemeentearchief in Amsterdam bezoekt, zal zichzelf betrappen dit kijk-en-vergelijk onwillekeurig voort te zetten. De fysieke overeenkomsten ten spijt, we kunnen niet meer zijn dan luchtreizigers boven Olies stad. We ontwaren haar contouren en ruimtes, maar een gapende afstand – in tijd – belemmert de toegang. We bestuderen een stad die we menen te kennen, maar die ons ten diepste vreemd is.

Olies Amsterdam is dat van de straatklinkers en de kinderhoofdjes, bevolkt door drommen voetgangers, handkarren, koetsen en paardentrams. De standenmaatschappij laat zich er aflezen van klompen, schorten, driedelige pakken, horlogekettingen en wandelstokken. Het water is het domein van transportschepen en houtvlotten, de kades dat van teertuinen, loodsen, cacao-, koren- en houtzaagmolens, werven, pakhuizen. De gas-, meel- en broodfabrieken, de silo’s, de veemarkt, evenals het nieuwe Rijksmuseum, Stedelijk Museum en Concertgebouw hebben hun plaats gevonden net buiten de 17de-eeuwse vesting, op de grens met het modderige polderland.

Toen Olie in 1861 begon met fotograferen, bleef hij aanvankelijk dicht bij huis. Afkomstig uit een geslacht van houtvlottersbazen, en zelf opgeleid als timmerman, woonde Olie op de Westelijke Eilanden, onder het Westerdok. De fotografie was het stadium van de daguerreotypie voorbij; sinds de jaren ’50 kende men het eenvoudigere natte-collodiumprocédé. Olies bewaard gebleven notitieboekje laat de fotografische recepten zien, overgeschreven uit handleidingen en tijdschriftartikelen. Zijn camera bouwde hij zelf, van twee in elkaar schuivende kistjes, de glasplaten sneed hij uit vensterglas. Voor snapshots leende de fotografie zich bepaald nog niet. De glasplaat werd eerst begoten met een dunne, gelijkmatige laag collodium, vervolgens – in het donker – lichtgevoelig gemaakt door hem te baden in een oplossing van zilvernitraat, en tenslotte in natte toestand in de camera geplaatst. De opname moest snel worden gemaakt omdat droging de belichtingstijd verlengde. Met dit procédé in het achterhoofd, is het begrijpelijk waarom Olie eerst zijn eigen omgeving vastlegde. Door het gedetailleerde onderzoek dat verricht is naar Olies persoonlijke leven en de locaties die hij fotografeerde, is in de tentoonstellingscatalogus een prachtige reconstructie gemaakt van zijn eerste stappen op weg naar de fotografie. De Westelijke Eilanden kende Olie als zijn broekzak. Overal woonden familie en vrienden. Dit maakte de werven, de binnenplaatsen, de huizen en het houtzaagmolenlandschap ten westen van Amsterdam voor hem toegankelijk. De camera stond op de vensterbank, in de dakgoot of dichtbij op straat.

De bewoners zelf werden ook voor de camera gehaald, en stonden roerloos in hun zondagse kleren voor geïmproviseerd aangebrachte decors; de dames in crinolinerokken, de heren met stijve boorden en hoge hoeden. Maar Olie liet hen ook poseren in hun eigen omgeving. Anneke van Veen spreekt in de catalogus voorzichtig van reportagefotografie, waar een reeks als die van het fregat Prins Maurits inderdaad veel van weg heeft. Olies zwager was twintig jaar lang gezagvoerder op deze houten Oost-Indiëvaarder. Voor onderhoud lag het schip jaarlijks op een van de werven langs het Westerdok. Toen de hele handel verkocht zou worden, vereeuwigde Olie zijn zwager en diens bemanningsleden aan dek, evenals het schip zelf en het uitzicht over de reling.

Een jaar later lokte de binnenstad. Hier waagde Olie zich niet op straat. Alle binnenstadsgezichten die hij begin jaren ’60 maakte, zijn vanuit het raam van familieleden en kennissen genomen. Dit perspectief leverde prachtige vergezichten op de grachten en de kades. Ook maakte Olie een aantal panorama’s, onder meer de uit zeven opnamen bestaande Amstelbocht, een plek die de jaren daarop ingrijpend zou veranderen door sloop en nieuwbouw. Het kan niet anders of Olie was op de hoogte van het verdwijnen van dit stadsgezicht, en legde het daarom vast. Sinds de jaren ’50 had Olie zich immers opgewerkt tot opzichter en tekenaar bij het vermaarde architectenbureau van J.H. Leliman. Net als zijn baas nam hij actief deel aan het Amsterdamse genootschapsleven. Hij bezocht de vergaderingen van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, maakte opmetingstekeningen voor hun reeks afbeeldingen van oude gebouwen, was medeoprichter van de kunstenaarssociëteit Architectura et Amicitia en hield er tientallen kunstbeschouwingen en voordrachten. Over de fotografie, de bouwkunst maar ook over bouwtechnische vraagstukken als beweegbare steigerwerken, de stoomlier en het rioolstelsel van Liernur. Het fotograferen deed hij in zijn vrije uren, een liefhebberij die hem enorm veel tijd moet hebben gekost als bedacht wordt dat alleen al voor het ontwikkelen een foto tien tot vijftien minuten in een afdrukraam tegen het licht moest worden gehouden.

Toen Olie in 1861 onderwijzer werd in het bouwkundig tekenen aan de Ambachtsschool in Amsterdam, bedoeld voor de armste arbeidersleerlingen, en enkele jaren later directeur, restte hem te weinig vrije tijd. De uren die hij voor zichzelf had, besteedde hij aan het genootschapsleven en het perfectioneren van zijn tekenvaardigheid, hij maakte schetsen van de natuur en stadsgezichten. Pas met zijn pensioen in 1890 pakte Olie de draad van de fotografie weer op. Tot aan zijn dood in 1904 maakte hij meer dan 3.600 opnamen in en rondom Amsterdam. Het natte-collodiumprocédé had inmiddels plaats gemaakt voor droge gelatineplaten, het afdrukpapier hoefde nog maar gedeeltelijk zelf geprepareerd te worden. Maar bovenal was de stad veranderd. De snelle groei van de bevolking en het aantrekken van de economie ontketenden een ware bouwhausse. De binnenstad werd gerestaureerd of maakte plaats voor hotels, kantoren, warenhuizen en boulevards. Ook fotografeerde Olie de evenementen die het stadspubliek massaal op de been brachten: de reeds genoemde ballonvaart van Leon Mary, de inhuldiging van Koningin Wilhelmina in 1898, de tewaterlating van een schip, de aankomst van een in Noorwegen gevangen en geprepareerde walvis die enkele dagen op de Oostelijke Handelskade geëxposeerd werd.

Drie zelfportretten maakte Olie begin jaren ’60, waarin hij zich in verschillende gedaanten toont. De transformatie tot flaneur past hem het minst, hoeveel kilometers hij ook over de grachten moet hebben gelopen. De wandelstok en een zwierige sjaal ogen te frivool voor deze gedisciplineerde werker. De twee andere portretten typeren hem beter: de geschoolde arbeider – schort voor, de bouwtekening binnen handbereik – en de sober geklede burgerman, zoals je je hem voorstelt op de Ambachtsschool of de sociëteit.

Het is een verdienste dat het Gemeentearchief niet volstaan heeft met een tentoonstelling over fotogeniek 19de-eeuws Amsterdam. Olie heeft een gezicht gekregen. De mateloze bewaarzucht – Olie borg elke brief, tekening en kwitantie zorgvuldig op – moet een verklaring bieden voor zijn registratiedrang en de duizenden foto’s die daaruit voortkwamen. Zijn grenzeloze interesse voor de nieuwste ontwikkelingen in de bouwkunst, of het nu de ontdekking van het historische stadsbeeld, de bouwstijlen of de nieuwste technieken betrof, weerspiegelen in zijn lens. Olies tijd- en buurtgenoot, G.H. Breitner, schilder en fotograaf, koesterde de schilderachtigheid van vervallen pakhuizen, van de modder van de bouwplaatsen. Breitners Amsterdam is dat van de herfst, de avondschemering en de natgeregende keien, waarop het licht van de etalages en de gaslantaarns weerkaatst. Bij Olie schijnt de zon van de beschaving, op de hoofden van de verfomfaaide arbeiders in een Jordanese smederij en zelfs, zo lijkt het, in het leslokaal van de avondtekenschool, op de bleke gezichtjes van Olies leerlingen.

 

• Jacob Olie, fotograaf van 19de-eeuws Amsterdam is nog tot 16 april te bezichtigen in het Gemeentearchief Amsterdam, Amsteldijk 67, 1074 HZ Amsterdam (020/664.66.99). De catalogus met een uitstekende inleiding van Anneke van Veen en een voorbeeldige documentatie, is verschenen als deel 10 van de reeks Monografieën van Nederlandse fotografen, Jacob Olie [1834-1905], Focus Publishing, M.J. Kosterstraat 4, 1017 VX Amsterdam (020/626.43.53) ISBN 90-72216-97-0.