width and height should be displayed here dynamically

Jan De Cock. Jardins d’amis

Jan De Cock. Jardins d’amis, mudel, Deinze, 2025

‘In dezelfde Leie stappen we en stappen we niet, we zijn en we zijn niet.’ Deze parafrase van de bekende spreuk van Heraclitus vat goed de gedachte achter de expositie van Jan De Cock (1976) in het Museum van Deinze en de Leiestreek. Als beeldhouwer gaat hij de confrontatie aan met de wijze waarop schilders uit de Latemse School, zoals Emile Claus en Albert Servaes, in de eerste helft van de twintigste eeuw de Leie en het leven aan de oevers hebben geportretteerd. Het is een clash tussen de traditie en het ‘nieuwe realisme’ dat De Cock naar eigen zeggen beoogt, en dat hij als het onderwerp van de expositie naar voren schuift.

Dit contrast is al op een van de eerste wanden aanwezig. Naast het doek Morgenstond aan de Leie (1909) van Claus, dat een fris en impressionistisch weergegeven bomenrij met paarden aan de Leie toont, hangt een werk van De Cock. Het gaat om wat hij beschrijft als ‘technische foto’s’ – een hulpmiddel voor de toeschouwer om een accuraat begrip van een object in een omgeving te verkrijgen. Meer concreet gaat het om vluchtige, onscherpe, ‘bewogen’ foto’s, gemaakt met lange sluitertijden, die soms voor een lichtbak gemonteerd zijn, en soms op dibond werden gekleefd. De bedoeling is het beeld in ‘beweging’ te brengen en de kleuren fel en helder te laten oplichten. Elke foto toont een landschap of een fragment ervan, rond de Leie, met op de voorgrond telkens een sculptuur van De Cock, gemaakt in 2024. Al die beelden samen benoemt hij dan weer als De nieuwe burgers van de Leievallei. Op de foto naast Morgenstond aan de Leie is bijvoorbeeld een brutalistische villa van architect Juliaan Lampens te zien in Astene, met vooraan een beeldhouwwerk dat een boot lijkt voor te stellen.

De verstilling van Claus steekt uiteraard schril af tegen de flitsende aanblik van de modernistische architectuur en de scherpe fotografische weergave ervan. Dankzij een derde element – sommige sculpturen zijn in de tentoonstelling aanwezig – ontstaat er een driehoeksrelatie, ook al in de eerste zaal. Aan de muur hangt het naturalistische schilderij Koeien steken de Leie over te Deurle (1891) van Xavier De Cock. Ernaast prijkt een beeldhouwwerk van Jan De Cock op een gebarsten houtblok, waarin twee verwrongen gezichten ontwaard kunnen worden. Ten slotte hangt er een ‘technische foto’ van een andere sculptuur, een ‘nieuwe burger van de Leievallei’, geplaatst op een houten kastje voor een woning in Deinze. De sculpturen in het museum duiken dus ook op in de actuele versies van de landschappen die op de schilderijen van de Latemse School te zien zijn.

Zo resoneren de rode bakstenen van een huisje in het stadscentrum van het Franse dorpje Pernes op een foto van De Cock met de bruinrode tinten in het vroegtwintigste-eeuwse schilderij Kleuterschool te Deurle (s.d.) van Jenny Montigny. Toch eisen de fysieke beelden in de zalen de meeste aandacht op, zeker omdat er is nagedacht over hun interactie met de collectie. Een paar meter voor het imposante De bietenoogst (1889) van Claus staat een sculptuur met alweer verwrongen gezichten. Het kromgebogen en kronkelende karakter van het beeldhouwwerk past bij de harde labeur van de bietenboeren. Naast Waterpret bij de tempelhoeve (1918) van Evarist De Buck staat dan weer een gepolijstere sculptuur met gladde onderkant en één duidelijk gezicht, die een sierlijk duo vormt met de ontblote jongenslichamen die op het doek van De Buck in het Leiewater duiken.

Nagenoeg alle sculpturen van De Cock delen een antropomorfe en hoekige stijl, die doet denken aan de primitivistische personages van Permeke. Net zoals zijn inspiratiebronnen uit de Latemse school en de historische ‘realisten’ plaatst De Cock zijn werken in de buitenlucht, zodat de dagelijkse omgeving hun betekenis mee kan bepalen. Volgens de zaaltekst zou De Cocks nieuwe realisme ‘het weerbarstige karakter van de werkelijkheid niet wegmoffelen’. Het lijkt te suggereren dat de veranderingen in het landschap rond de Leie, inclusief industriële sites en verloederde dorpskernen, onverbloemd worden tentoongesteld. Sommige foto’s hebben inderdaad als achtergrond de fabriek van aardappelverwerker Clarebout in Nieuwkerke of een braakliggend terrein. Door het efemere karakter van de afbeeldingen blijven die locaties echter flou en moet vooral het infobordje verheldering verschaffen. Ook ontbreekt het aan een esthetische dialoog met het industriële productieproces dat zich op deze sites aan de Leieoevers afspeelt. Net in die rauwe weerspiegeling van een dagelijkse werk- en levenswijze ligt de kracht van bijvoorbeeld De bietenoogst van Claus.

Op dat vlak kan het ‘nieuwe realisme’ van De Cock niet wedijveren met zijn leermeesters. Veel foto’s van de sculpturen zijn gesitueerd in tuinen of parken langs de Leieoevers, al blijft de rivier zelf vaak onzichtbaar. Ook dat leidt bijwijlen tot boeiende interacties met de collectie. De natuurtaferelen van de Latemse schilders situeren zich vaak te midden van weelderige bossen. Daarnaast hangt dan een foto van ‘een nieuwe Leieburger’, neergepoot voor een gemillimeterde buxushaag. De tuin lijkt als thema naar voren te worden geschoven door de titel van de expositie, Jardins d’amis, maar in de constellatie van de werken wordt dat motief amper uitgediept. De titel suggereert bovendien dat De Cock zijn sculpturen laat ‘thuiskomen’ in privétuinen, zoals in 1986 de kunstwerken te gast waren in huiselijke interieurs op Chambres d’Amis van Jan Hoet, maar ook die verwijzing wordt niet uitgewerkt. Thematisch gezien zou Fleuve d’amismisschien een betere titel zijn geweest, want zonder enige twijfel vormt de Leie de waarlijke protagonist van deze tentoonstelling. Die waterloop en de mensen die de oevers bevolken zijn immers de enige gezamenlijke inspiratiebron voor zowel de Latemse kunstenaars als voor De Cock.

Voor een hedendaagse beeldhouwer biedt de verscheidenheid van de collectie van het Mudel een geschenk om mee in interactie te treden. Jardins d’amis is dan ook een gelegenheid om het zachte licht van Een avond in juni (1907) van Emile Claus te herontdekken, net als de felle kleurvlakken in het oeuvre van een schilder als Hubert Malfait. De visuele dialoog die De Cock presenteert, noopt tot een voortdurend heen en weer laveren tussen vroeger en nu. Onduidelijke noties als ‘nieuw realisme’ of ‘technische fotografie’ zijn daarbij van weinig meerwaarde. De visuele interpretaties van de Leie meanderen door de tijd heen; de bedding van wat de rivier te betekenen heeft wordt steeds verlegd.

 

Jan De Cock. Jardins d’amis, tot 8 juni, Mudel, Lucien Matthyslaan 3/5, Deinze.