width and height should be displayed here dynamically

Jean Dubuffet

Jean Dubuffet werd altijd versleten voor een kunstenaar die zijn oeuvre volledig afstemde op de art brut, de kunst van kinderen en geestesgestoorden – de enigen volgens hem die, vrij van culturele dwang, zich ongecomplexeerd op een plastische manier konden uitdrukken.

De retrospectieve die in het Centre Pompidou plaatsvindt ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van zijn geboorte, toont niet de verkrampte illustrator van een artistieke opvatting, maar een totaalkunstenaar die zich als geen ander door de plastische vernieuwingen van zijn tijdgenoten liet inspireren, zonder zijn eigen project uit het oog te verliezen.

De erfenis van Jean Dubuffet (1901-1985) is veel te lang in handen geweest van literatoren en verdedigers van de art brut: van kunstliefhebbers die meer belangstelling hadden voor de plastische expressie van kinderen, geestesgestoorden, naïeve schilders en amateurs, dan voor de artistieke kwaliteiten van een kunstenaar die, onder de indruk van de historische gebeurtenissen in Dachau en Hiroshima, vragen stelde over het wezen van de mens. Dubuffets werk staat dan ook veel dichter bij tijdgenoten als Giacometti, Wols, Fautrier en Artaud dan bij de kunstenaars van de art brut. Zijn ideeën over de spontane creatie in een universele context vinden we ook terug bij de Cobra-beweging. Vandaag, met de nodige historische afstand, valt vooral op hoe sterk dit anticulturele klimaat cultureel bepaald was.

Over Dubuffet beweert men dikwijls dat hij figuratief begon te schilderen op het moment dat iedereen zich naar de abstractie richtte. Dit getuigt van een bekrompen visie die deze Franse kunstenaar enkel situeert binnen de enge nationale context van de École de Paris. Nochtans vertoont Dubuffets werk onmiskenbare verwantschappen met dat van de belangrijkste figuratieve schilders van zijn tijd, Francis Bacon (1909-1992) en Willem de Kooning (1904-1997) – haast zijn perfecte tijdgenoten. Vooral het werk van Willem de Kooning vormde voor hem, naast de andere Amerikaanse abstract-expressionisten, een (onuitgesproken) referentiepunt. Dubuffets Corps de Dame uit 1950 zijn een duidelijk antwoord op de Kooning’s Women uit dezelfde periode. De uitvergrote écriture automatique en de compositie van zijn schilderijen – zonder richting en hiërarchie – verwijzen ondubbelzinnig naar het all over principe van Jackson Pollock. Zijn Texturologies doen denken aan het werk van Mark Tobey. Zijn late Théâtres de mémoire zijn dan weer schatplichtig aan de collages van Robert Rauschenberg.

Het is niet te verwonderen dat Clement Greenberg in Dubuffet een van de weinige interessante Europese kunstenaars herkende. Zijn werk was al sinds 1947 in New York bekend, dankzij de goede zorgen van de galerie van Pierre Matisse (de zoon van de schilder), die hem in de Verenigde Staten introduceerde. Greenberg bestempelde de esthetiek van het Franse modernisme als een handige en smaakvolle kunst van de confiseur. Dubuffet vergeleek hij terecht met de ruwe en brutale kunst van Jackson Pollock. Hij was ook de eerste die hem in verband bracht met Paul Klee.

De belangrijkste vrienden en supporters van Dubuffet waren schrijvers als Michaux, Artaud, Tapié, Léautaud, Ponge en Paulhan (de brute portretten die hij eind jaren veertig van hen schilderde, behoren tot het beste van zijn oeuvre); maar zijn niets ontziende critici bevonden zich in dezelfde hoek. Naar aanleiding van de publicatie van Asphyxiante culture (verstikkende cultuur), een zoveelste eloge van het creëren zonder kennis, het ‘vivre sans bagage’, noemde Gombrowicz hem een leugenaar: “U liegt omdat u kunstenaar bent. De kunstenaar zoekt niet de waarheid. Wat van hem verwacht wordt, is een goed schilderij.” De retrospectieve in Beaubourg bewijst echter dat Dubuffet die verwachting ruimschoots heeft ingelost. De belangrijkste verdienste van deze tentoonstelling is dat ze de polemische geschriften van de kunstenaar doet vergeten, en ons opnieuw onbevangen naar zijn werk leert kijken.

Zijn meest oorspronkelijke werk creëerde Dubuffet met L’Hourloupe, een project dat zich tussen 1962 en 1974 situeert. Het ontstond uit vluchtige ‘telefoontekeningen’, een prozaïsche versie van de surrealistische écriture automatique, en evolueerde naar een eigen universum in rood en blauw, een chaotische wereld waarin niet alleen de blik, maar ook de mens verloren loopt; een magma waar alles organisch door mekaar vloeit. Zijn tekeningen worden schilderijen, zijn schilderijen worden beelden en zijn beelden worden architectuur. Niet alleen kan de toeschouwer erin rondlopen, hij wordt ook een personage in deze vreemde wereld. Op hetzelfde moment experimenteerden Amerikaanse kunstenaars al met land art en ‘environments’, kunstvormen die de grenzen tussen kunst en realiteit wilden opheffen.

In de laatste jaren evolueert Dubuffet via zijn Théâtres de mémoire (1975-78) en de Psychosites (1981-82) – collages bevolkt door graffitiachtige personages die geen enkel houvast vinden in een ruimte die alle zin voor schaal en perspectief ontbeert – naar de Mires (1983) en de Non-Lieux (1984), abstracte doeken in felle kleuren, waarvan de vitaliteit de vergelijking met het late werk van Picasso gemakkelijk kan doorstaan.

De laatste werken zijn de meest abstracte. De monumentale krabbels, in witte verf op een zwarte achtergrond, lijken het uitvergrote negatiefbeeld van zijn vroegste kindertekeningen. Dubuffets belangstelling voor de art brut wordt door velen beschouwd als een doel op zich, maar was voor de kunstenaar enkel een middel om tot zichzelf te komen. Tegenover de pretenties van de kunstenaar stelt hij de mens met zijn gebreken en zijn kwetsbaarheid, zijn onhandigheid, zijn strijd, zijn lijden, zijn luiheid, zijn slordigheid en zijn haast.

De Non-Lieux van zijn laatste schilderijen verwijzen ongetwijfeld naar de ondefinieerbare ruimte waarin zijn personages ronddolen, de wereld waarin we hopeloos verloren lopen. Maar Dubuffet zou geen dichter zijn, indien hij niet ook de eerste betekenis van deze uitdrukking in gedachten had. Een non-lieux stelt iemand buiten rechtsvervolging omdat men niet kan bewijzen dat hij de feiten waarvan hij beschuldigd wordt, effectief gepleegd heeft. De kunstenaar die zich aan de kunstwereld onttrekt, onttrekt zich ook aan het oordeel van die kunstwereld. Ook al pleit Dubuffet als kunstenaar onschuldig, toch wordt hij door deze magistrale tentoonstelling onherroepelijk veroordeeld. Niet tot levenslang, maar tot de eeuwigheid.

 

• Jean Dubuffet tot 31 december in het Centre Pompidou, Place Georges Pompidou, 75004 Paris (01/44.78.12.33).