width and height should be displayed here dynamically

Jean Nouvel

Een indrukwekkende tentoonstelling in het Parijse Centre Pompidou. Een knappe kleurenpublicatie. Lyrische themanummers in de Franse architectuurbladen AMC en l’Architecture d’Aujourd’hui. Een rist enorme projecten in uitvoering in Europa, Noord-Amerika en Azië. Voor de Franse architect Jean Nouvel lijkt het moment aangebroken om zich publiek te bekennen tot het illustere gezelschap van internationale sterarchitecten. Dat die outing nu pas gebeurt is in zeker opzicht verbazingwekkend. Nouvel is één van de architecten die zich een stevige reputatie opbouwde ten tijde van de Grands Projets van Mitterand en sindsdien op geregelde tijdstippen in de belangstelling staat met een grootschalig gebouw, zoals het Institut du Monde arabe (Parijs, 1987), het Euralille-winkelcentrum (Rijsel, 1994) of zijn congrescentrum in Luzern (2001). Met die verschillende prestigeprojecten heeft hij geleidelijk aan zijn eigen architecturale canon ontwikkeld, die vooral gebaseerd is op een hoogtechnologisch, maar tegelijk bijzonder poëtisch gebruik van glasgevels, metaalweefsels, staalstructuren en clair-obscurcontrasten. De zelfverzekerde grootschaligheid van zijn bouwkunst, het dwepen met hightech en het uitgekiende spel van chique oppervlaktematerialen geven Nouvels architectuur letterlijk en figuurlijk een glad karakter, soms omschreven als onkritisch, steriel of al te esthetisch.

Dergelijke kritieken zullen door de huidige tentoonstelling in het Parijse Beaubourg niet zo snel worden ontzenuwd. Zo betreurde de Franse krant Le Monde, hoewel overtuigd door de kunde van de meester, toch ‘le manque d’aspect critique’, ‘l’éloge du moi’ en ‘le prétexte esthétique’ van de expositie; kritieken die direct toepasbaar blijken op het complete oeuvre van Nouvel. De treffende parallellen tussen expo en oeuvre komen voort uit het feit dat het om een autobiografische tentoonstelling gaat die door Nouvel zelf is geënsceneerd, waardoor het voorgestelde overzicht tegelijk een ontwerp is. Maar de specifieke waarde van de tentoonstelling ten opzichte van de andere ontwerpen ligt in haar suggestie dat de vermeende oppervlakkigheid van Nouvels architectuur verbonden is met de manier waarop hij doorgaans zijn ruimtes ensceneert: als een complexe, architecturale collage van verschillende beelden.

Het belang van het begrip ‘beeld’ voor Nouvel wordt al duidelijk in de gang naar de eigenlijke tentoonstelling. Er zijn zes flatscreens opgehangen waarop de architect zijn visie verkondigt op een aantal onderwerpen. Op één van de beeldschermen verdedigt hij de stelling ‘tout est image’, en vanaf de eerste kamer van de expositie blijkt hoe letterlijk Nouvel deze these wel neemt. In een compleet zwart aangeklede ruimte zijn de wanden grotendeels uitgewerkt als verticale lichtbakken. Op die verlichte platen staan honderden diaraampjes naast elkaar gerangschikt. Het arsenaal van diabeelden bestaat uit foto’s, computersimulaties en collages die samen een veelkleurig mozaïek vormen. Aan beide zijden van de kamer bevinden zich twee grote galerijen waar de belangrijkste projecten van de jongste zes jaar worden voorgesteld. Elk ontwerp wordt uitgelegd in een gedreven tekst, en verder enkel gevisualiseerd met een aantal zeer grote computercollages. De digitale simulaties van de projecten zijn erg precies uitgewerkt en ingepast in hun omgeving. Ze tonen vooral gevel- en interieurzichten; wie meer wil weten over de interne organisatie van de projecten, moet maar gaan zoeken in de plannen op de computers in een volgende zaal. De stijl van tekst en beeld doet wat denken aan die van een architectuurwedstrijd: bevlogen, bedekt, aanmatigend. Echte plannen zijn er enkel te zien van twee stedenbouwkundige projecten in Parijs. Ze worden gepresenteerd in de lange centrale gang van de tentoonstelling, samen met ontwerpbeschrijvingen, schema’s, videoreportages en een bijhorende geluidsband met voetbalgejuich en vogelgetjilp. Via deze gang kom je ook in de grootste zaal van de tentoonstelling, waar een gigantische dia-installatie continu drie volledige wanden vult met beelden van Nouvels belangrijkste realisaties.

Die enorme diaprojecties vormen, samen met de talloze computersimulaties, de meest indrukwekkende en boeiende beelden van de tentoonstelling. Ze leggen uit wat Nouvel met zijn these ‘tout est image’ bedoelt: de dia’s en simulaties tonen niet enkel zijn architectuur, maar evenzeer de omringende natuur, de skyline van New York, idyllische binnentuinen, gigantische projecties, het wolkendek, enzovoort. De overvloedige aanwezigheid van dit soort beelden op de tentoonstelling suggereert dat Nouvel zijn architectuur vooral inzet als een kader om een complex beeldenarsenaal te ordenen. Zo worden de mogelijkheden van computersimulaties vakkundig ingezet voor een enscenering waarin verschillende beeldvlakken op elkaar worden gelegd: een glasgevel, een achtergrond, een spiegeling, een projectie. Maar de specifieke kwaliteit van de tentoonstelling spreekt nog het best uit de langzaam voorbijschuivende, gigantische dia’s in de grote zaal. In de afbeeldingen van het Congresgebouw van Luzern bijvoorbeeld, is een bepaalde scène samengesteld uit beelden van het mat spiegelende dak, de weerkaatsing op het water, de open ruimte onder het dak en de bergen in de verte. Hier blijkt hoe vernuftig Nouvel de verschillende oppervlaktes van een ruimte bewerkt, en hoe hij ze inzet om een totaalbeeld te construeren dat de ruimte zelf meestal ver te buiten gaat. Net als zijn andere projecten, is de tentoonstelling van Jean Nouvel weliswaar glad, dwangmatig en bijwijlen onoverzichtelijk; toch maakt ze duidelijk hoe zijn ensceneringen zijn opgebouwd als een complex samenstel van verschillende beelden en verschillende schalen.

 

• De tentoonstelling Jean Nouvel loopt nog tot 4 maart in het Centre Pompidou, Rue Saint Martin in Parijs (01/44.78.12.33; www.centrepompidou.fr). Het materiaal van de tentoonstelling is grotendeels verzameld in een gelijknamige kleurenpublicatie.