width and height should be displayed here dynamically

Jeff Koons

In de catalogus van zijn tentoonstelling Easyfun-Ethereal in de Deutsche Guggenheim Berlin (2000-2001) noemt Jeff Koons zich, in een gesprek met David Sylvester, een conceptueel kunstenaar. Koons’ zelfinschatting vormt een opmerkelijk contrast met David Bowies stelling in Modern Painters, enkele jaren geleden, dat Koons’ werk niet voortkomt uit “an adult, rational state of mind”, maar dat hij een “Dostoyevskian idiot” is en zijn werken “personal fetishistic devices” zijn. Misschien kan men Koons’ positie in de hedendaagse kunst nog het beste als die van idiot conceptuel omschrijven; hij gaat misschien wel conceptueel te werk, maar zijn concepten sluiten niet aan bij wat gewoonlijk onder conceptueel wordt verstaan. Wat Koons’ ‘conceptualisme’ bovenal bevreemdend maakt in de wereld van de hedendaagse kunst, is dat hij monomaan hamert op (klein)burgerlijke waarden, op geborgenheid, veiligheid, warmte. In het kunstdiscours van de jaren negentig werd Koons dan ook genegeerd of als incarnatie van de diabolische jaren tachtig afgeschilderd. Met de in opdracht van het Guggenheim gemaakte reeks schilderijen Easyfun-Ethereal (een iets eerdere tentoonstelling in New York met aanverwant werk heette gewoon Easyfun) meldt hij zich nu terug. Al kunnen we ook spreken van een schrale compensatie voor zijn nog steeds onvoltooide megaproject Celebration, dat met zijn dure sculpturen van staal en kunststof en zijn (door assistenten) eindeloos herwerkte schilderijen volstrekt onbeheersbaar is gebleken.

De Easyfun-Ethereal-catalogus geeft door middel van afbeeldingen een kort overzicht van deze eerdere reeksen. Dat stelt de kijker in staat het geheugen wat op te frissen, want het is naar hedendaagse maatstaven alweer lang geleden. De stofzuigers van de reeks The New uit de vroege jaren tachtig maakten Koons tot pionier van de commodity art. Maar dit zijn niet zomaar commodity sculptures. Zuigmonden, slangen en glimmende volumes maken de stofzuigers seksueel geladen en antropomorf. Die onderhuidse seksualiteit drijft boven in één van Koons’ beste beelden, het iets latere Rabbit (1986). Deze roestvrijstalen versie van een ballonkonijn dat aan een wortel zuigt, is een glimmende, fallische fetisj waar een heel psychoanalytisch congres aan gewijd zou kunnen worden. Eind jaren tachtig en begin jaren negentig stortte Koons zich met de reeksen Banality en Made in Heaven, met veel publicitair succes, op contemporaine kitsch, Zuid-Duitse rococo en porno, teneinde ‘de bourgeoisie’ ervan te overtuigen dat ze haar banaliteit moet aanvaarden, dat daarin de verlossing ligt. Iedereen kan – in de beste Amerikaanse traditie – alles bereiken, als men de schaamte maar voorbij is. Koons’ Made in Heaven-copulaties met Cicciolina, in de vorm van bijna levensgrote houten beelden of op zoete kleurenfoto’s, dienden dit hogere, didactische doel. Vreemd genoeg doen de copulaties nogal klinisch aan, terwijl Koons veel perverse sensualiteit heeft geïnvesteerd in de sculpturen van bloemen die eveneens in deze reeks thuishoren.

De nadrukkelijke vruchtbaarheidssymboliek van dergelijke Made in Heaven-werken heeft in het oeuvre van Koons steeds weer tegenhangers in de vorm van werken die verstarring uitstralen. De Equilibrium-reeks uit 1985 omvat onder meer de Equilibrium Tanks met daarin zwevende, onbeweeglijke basketballen. Ook een bronzen snorkel, een bronzen reddingsboot en een bronzen aqualong maken er deel van uit – objecten die door hun gewicht dodelijk zouden zijn bij gebruik. Koons’ verlangen naar een ‘total equilibrium’ blijkt uiteindelijk neer te komen op het verlangen naar een ultieme immobiliteit, en komt zo in dienst van de doodsdrift te staan. Ook sommige van de nog steeds niet uitgebreid geëxposeerde Celebration-werken worden bij alle kinderlijke vrolijkheid weer getekend door Koonsiaanse stasis en doodsheid. De enorme Balloon Dog, een uitvergroot kinderpartijspeeltje met een onwerkelijk perfect, spiegelend oppervlak (het in de catalogus afgebeelde exemplaar heeft een rode kleur), zou misschien nog het meest op zijn plaats zijn op de Babylonische afdeling van een museum voor oudheden. Met zijn hiëratische presentie is het een vreemdeling in deze tijd. Koons poogt het hedendaagse, gespleten en fluctuerende teken terug te verankeren. Hij wil het begiftigen met een zodanig evenwicht, een zodanige vastheid en integriteit dat het weer ‘vertrouwen’ genereert. Een kunstwerk moet voor Koons uiteindelijk de magische heelheid bezitten van een freudiaanse fetisj: het mag geen ander verlangen toelaten, het moet absoluut zijn en mag geen enkele imperfectie vertonen. Ieder teken van leven kan de perfectie slechts verstoren; alleen het anorganische is volmaakt.

Terwijl de meest karakteristieke Celebration-schilderijen, zoals Pink Bow (1995-97), één gecentreerde vorm tonen, bestaan de Easyfun-Ethereal-schilderijen (alle uit 2000) uit montages van de meest uiteenlopende dingen, die meestal echter seksuele connotaties hebben. In Lips zweven lippen, een oog, haren en maiskorrels voor een landschap dat ook nog door een arabesk van sinaasappelsap wordt doortrokken; Niagara toont al dan niet beschoeide vrouwelijke voeten en onderbenen voor een landschap waar ook nog wat ijs en gebak in is gemonteerd; Grotto toont een surrealistisch angehauchte grot waar een spiraal van melk, blonde vlechten en donuts (of zijn het toch enorme cheerios?) in wegvlucht. In plaats van te streven naar het perfecte teken, de volmaakte fetisj (zoals in Balloon Dog), heeft Koons hier een orgie van elkaar aanvullende, verplaatsende, steeds van rol wisselende fetisjen geënsceneerd. Het bizarre archaïsme van Balloon Dog heeft plaatsgemaakt voor een tekencirculatie die zeitgemässer is, maar die het werk ook braver maakt en minder weerbarstig. Toch heeft Koons zijn beelden, al zijn ze dan gebaseerd op knipsels uit tijdschriften en verpakkingen, getransformeerd tot dure, unieke schilderijen. In die zin wordt de tekencirculatie weer gevangen in een archaïsche vorm, die van het unieke (of in ieder geval gelimiteerde) object – nog de enige vorm, zo lijkt het, die de kunstwereld als apart systeem in stand houdt. De stap van Celebration naar Easyfun illustreert immers ook de stap die het kunstsysteem in alle andere opzichten in de cultuurindustrie laat opgaan: Easyfun signaleert dat de kunstwereld in een tijd waarin het onderscheid tussen kunst en entertainmentindustrie vervaagt, steeds minder haar eigen regels bepaalt. Pogingen van de kunstkritiek om Koons te marginaliseren, lijken dan ook voort te komen uit onwil of onvermogen om over dit verschijnsel na te denken.

 

• Jeff Koons. Easyfun-Ethereal, met een essay van Robert Rosenblum en een interview met Jeff Koons door David Sylvester, is in een Duitse en een Engelse versie uitgegeven door de Deutsche Guggenheim Berlin. ISBN 0-89207-238-5.