width and height should be displayed here dynamically

Jitka Hanzlova

De eerste overzichtstentoonstelling van de Tsjechische fotografe Jitka Hanzlová in Nederland overloopt haar werk van de jaren negentig, toen ze zwartwit- voor kleurenfotografie had verruild. Er zijn vier reeksen te zien die inmiddels ook allemaal te boek zijn gesteld. Rokytník, de oudste, toont beelden uit het gelijknamige dorp in Oost-Bohemen dat de in Essen woonachtige fotografe in de jaren tachtig ontvluchtte, en in de jaren negentig weer opzocht. Zowel in Rokytník als in Bewohner, dat in Essen werd gemaakt, domineert de menselijke aanwezigheid. Maar in de latere reeks hebben de beelden meer het karakter van portretten; de recentste reeks van Hanzlová, Female, bestaat exclusief uit portretten. Enkel in Vielsalm is geen mens te bespeuren. De foto’s van een hertenkop of van de donkerte onder het bladerdek treden in de voorlaatste zaal op als een adempauze tussen de zalen met foto’s van ‘bewoners’ en de vrouwen uit Female.

De beelden van Rokytník zijn door mensen bevolkt, maar de mensen bewegen in de ruimte, ze staan er niet voor. De omgeving is hun biotoop, niet hun achtergrond of hun setting. Hanzlová omschrijft de serie als een pastorale; dat zou alleen al betrekking kunnen hebben op de manier waarop de mensen in hun omgeving bewegen: een beetje zoals figuren in een arcadisch landschap op oude schilderijen. Toch komen ze iets meer naar voor en, vooral, zijn ze zich bewust van de camera; ze kijken op waar de camera langskomt.

In Bewohner en Female zijn ze dichter bij de camera gekomen. De systematiek van het in beeld brengen wordt strakker, regelmatiger, verliest het epische van de losse wandeling die de camera in Rokytník lijkt te maken. Hanzlová begint consequent ‘medium shots’ te gebruiken, waarbij de persoon tot aan de knieën in beeld wordt gebracht. Alle mensen kijken in de camera. De beelden hebben niet de nadrukkelijke zakelijkheid van bijvoorbeeld Thomas Struth; anderzijds steken ze door hun gewoonheid af bij de vaak dramatische Rineke Dijkstra. Je beeldt je in dat Hanzlová haar modellen echt tegenkomt, en vanuit die ontmoeting vertrekt: de foto als resultante van een tijdelijk cont(r)act. Maar de foto’s spelen niet op de spontaniteit van die ontmoeting met de camera. Ze praten ons niet de illusie aan dat het model op volstrekt natuurlijke manier zichzelf is.

Foto’s uit Rokytník legden al de hand op het moment waarop de persoon zich bewust wordt van het feit dat hij of zij gefotografeerd werd. Het kind op een matras kijkt naar de camera, en zijn witrozige verschijning lijkt zich door een discrete overbelichting net even aan zijn ‘naturel’ te onttrekken. Schitterend hoe Hanzlová het moment vangt waarop dat kind ‘opstaat’ uit zijn alledaagsheid, en de wereld van de voorstelling binnenstapt. Nog even daarvoor groette het de dingen, nu groet het de camera. Een vrouw op een straat, blauw en purpere jas, zet zich schrap tegen de wind en meteen, zo lijkt het, tegen de blikrichting van de lens. Een meisje stapt zwierig uit de vijver, en even kromt haar lichaam zich tot een zwierig contraposto. Het gebeurt schijnbaar onwillekeurig, toevallig, maar het maakt ons net even bewust van het feit dat we (met de camera) een scène betreden. In de latere portretten valt enkele keren de formele lay-out op van de foto; de persoon lijkt met iets meer nadruk tegen een strakke achtergrond geplaatst. Roos geschilderde haren vormen een akkoord met een groene beplanting; een jonge vrouw is zo scherp uitgesneden tegen een rivier dat ze tegen een filmdecor lijkt te staan. Niet dat Hanzlová het kunstmatige van de voorstelling echt beklemtoont; de formele strakheid is een manier om de distantie waarmee de camera het model tegemoet treedt, in de foto mee te nemen. Zo bekent de foto de abstractie van de fotografische blik.

De structuur van de fotoreeksen, en de uitgekiende presentatie in het Stedelijk onderstrepen dat. De reeks Female laat zich moeilijk psychologiseren. Waar is de fotografe naar op zoek? Net waar je even de indruk krijgt dat de camera toch wat extravagante types uitzoekt, staat weer een burgerdame in haar royale tuin. De mensen zijn van alle slag, en die uitgekiende variatie werkt abstraherend. In de zalen met de reeks Bewohner alterneert Hanzlová portretfoto’s met beelden uit de woonomgeving: een pitbull vastgebonden aan een boom, een stadsbeeld, en – opvallend – enkele keren beelden van zijgevels: de kant waar het huis ‘geen gezicht’ heeft.

Mensen daarentegen hebben een gezicht, een blik en, zo zeggen we automatisch, een persoonlijkheid. Maar de fotografe weet wat ze nooit te weten komt. Dat weten neemt ze mee. Ze kiest niet voor niets passanten. De camera fixeert hen nadrukkelijk, maar fotografeert ook altijd de vreemdheid in die ontmoeting. Er worden geen zielen blootgelegd. Niemand geeft zich aan de camera.

Bij de vrouwen valt op dat alleen de jongsten – nog kinderen – zich een beetje schrap zetten. Zoals die goddelijke meid die, Pruisisch trots met de handen in de zij, met kniebeschermers en fel roze jurk afsteekt tegen het groen van een grasperk in een Wohnsiedlung van de stad Essen. Dat lichtjes misnoegde ‘ik laat me niet doen’ van haar jonge blik vind je niet terug bij de volwassenen. Omdat zij, volleerde poseurs, het niet nodig hebben?

Het roosgroene kleurakkoord geeft ook hier het beeld een visuele distantie, die perfect rijmt met de houding van het zich schrap zettende meisje. Hanzlová lijkt gefascineerd door het punt waarop deze passanten zich niet geven. Een gespannen discretie houdt de bliklijn tussen camera en model strak.

 

• Jitka Hanzlová nog tot 27 mei 2001 in het Stedelijk Museum, Paulus Potterstraat 13, Amsterdam (020/573.29.11). De tentoonstelling kwam tot stand in samenwerking met de Deichtorhallen Hamburg. De publicatie Female  werd uitgegeven door Schirmer Mosel (München) en Deichtorhallen Hamburg.