Kandinsky
Vlak na de machtsovername door de nationaalsocialisten emigreerde de in Duitsland woonachtige Russische kunstenaar Wassily Kandinsky (1866-1944) naar Frankrijk. De nazi’s bestempelden zijn abstracte kunst als ‘ontaard’, namen ze in beslag en organiseerden de reizende tentoonstelling Entartete Kunst om modernistische kunststromingen belachelijk te maken en als ‘joods’ en ‘communistisch’ te betitelen. Kandinsky richtte zich tot het Stedelijk Museum Amsterdam in de hoop een solotentoonstelling te krijgen en zijn werken in veiligheid te brengen. Het ging daarbij voor het merendeel om dezelfde schilderijen die nu in het H’ART Museum (voorheen Hermitage Amsterdam) geëxposeerd worden, in een tentoonstelling overgenomen van het Centre Pompidou.
Kandinsky’s weduwe Nina schonk in 1976 een eerste deel van deze collectie aan het Parijse museum, dat na haar dood in 1980 het resterende deel als legaat ontving. Kandinsky biedt een overzicht van het oeuvre, en de nadruk ligt enerzijds op de beginperiode tot 1906, met veelal kleine landschapsstudies, en anderzijds op het late, door geometrische constructies gekenmerkte werk. De tentoonstelling sluit af met de laatste levensfase van de kunstenaar in Parijs, wanneer biomorfe structuren in zijn werk de overhand nemen.
De iconische, expressionistische periode vanaf 1908, ook wel de ‘Murnau/München-periode’ genoemd, waarin Kandinsky zijn abstracte kunst ontwikkelde, had zeker meer aandacht verdiend. Bovendien komen de getoonde werken uit deze periode niet optimaal tot hun recht. Door het gebruik van tussenschotten lopen de bezoekers elkaar soms in de weg. De reconstructie van de inkomhal voor de Juryfreie Kunstschau in Berlijn uit 1922 krijgt wel een eigen grote zaal. De niet altijd overtuigende samenstelling van de tentoonstelling is ook te wijten aan de aard van het legaat van Kandinsky’s weduwe, en hier wreekt zich het beleid van het H’ART Museum, dat geen eigen kunstcollectie bezit.
Waar nauwelijks aandacht aan wordt besteed, zijn de vele wisselwerkingen die de Russische kunstenaar met de Nederlandse kunstwereld verbindt. Enkel zijn vroege reis naar Nederland in 1904 komt aan bod. Nochtans volgden Nederlandse kunstenaars en verzamelaars Kandinsky’s ontwikkeling al vroeg op de voet en was zijn oeuvre al meer dan een eeuw geleden te zien in Nederland. Zo toonde Galerie Oldenzeel in Rotterdam in 1912 zo’n zeventig schilderijen uit de periode 1900 tot 1912. Ook in de daaropvolgende jaren was Kandinsky’s werk herhaaldelijk op Nederlandse tentoonstellingen vertegenwoordigd, veelal dankzij kunstenaarsverenigingen als de Moderne Kunstkring en De Onafhankelijken. Daardoor werd de expressionistische invloed algauw zichtbaar in het werk van Nederlandse kunstenaars zoals Jacoba van Heemskerck. Steeds vaker spiegelde zij zich aan Kandinsky en nam ze afstand van iemand als Mondriaan. Ook in het werk van Theo van Doesburg, Albert August Plasschaert en Erich Wichmann was Kandinsky’s invloed merkbaar.
Deze invloed is niet alleen te danken aan het beeldend werk, maar ook aan de publicaties met kunstopvattingen zoals die in Nederland verspreid raakten. Van Über das Geistige in der Kunst (1912) ontstonden in korte tijd verschillende Nederlandse vertalingen. Kandinsky kondigde een nieuw tijdperk aan waarin het materialisme zou wijken voor het ‘geestelijke’ en transcendentale. Zo verwoordde hij de uitgangspunten van zijn nieuwe abstracte kunst. Verder werd zijn invloed gestimuleerd via Nederlandse kunstverzamelaars, zoals dominee Hendricus van Assendelft, de joodse diamantair Willem Wolff Beffie en de antroposofe Marie Tak van Poortvliet. Op een tentoonstelling in 1927, in de ‘erezaal’ van het Stedelijk Museum, was Kandinsky evenzeer prominent vertegenwoordigd, ditmaal met nieuw werk uit de periode ’22-’25, dat verder reisde naar kunstenaarsgenootschap en galerij Pulchri Studio in Den Haag. In de pers ontving zijn nieuwe stijl op dat moment een positievere waardering dan het werk van Mondriaan en van andere kunstenaars van De Stijl met wie hij vergeleken werd.
Als abstract kunstenaar werden de tijden voor hem echter niet gemakkelijker. Nadat het Bauhaus, waar Kandinsky doceerde, in 1933 de deuren moest sluiten, verhuisde hij naar Frankrijk. In 1938 nodigde Willem Sandberg hem uit voor de tentoonstelling Abstracte Kunst in het Stedelijk. Kandinsky stond Sandberg bij met advies, in de overtuiging dat er op dat moment internationaal een afkeer tegen abstracte kunst bestond. De tentoonstelling bevatte werk van veel emigranten, van wie het werk in Duitsland inmiddels als ‘ontaard’ was verklaard. Na afloop besprak Kandinsky met Sandberg de mogelijkheid van een Amsterdamse solotentoonstelling in het najaar van ’38. Uiteindelijk ging de tentoonstelling niet door en konden de schilderijen ook niet in het Stedelijk terecht. Door strategische keuzes moesten wel vaker door vluchtelingen aangeboden collecties worden afgewezen, omdat ze uit het oeuvre van slechts één kunstenaar bestonden. Tijdens de Duitse bezetting, in oktober ’40, kocht het Stedelijk wel Bild mit Häusern (1909), uit de collectie van de joodse familie Lewenstein. (In 2021 werd dit schilderij aan de familie teruggegeven.) Het blijft een open vraag wat er gebeurd zou zijn als het Stedelijk Kandinsky’s collectie in 1938 wel had geaccepteerd.
Na de verschrikkingen van de oorlog ontwikkelde Sandberg, inmiddels directeur van het Stedelijk, een voorkeur voor expressionistische kunst. In ’47-’48 organiseerde het Stedelijk een tentoonstelling waaraan Nina Kandinsky ruimhartig haar medewerking verleende met vele bruiklenen. Naast de schenking van een waterverf uit ’33 wilde ze ook stukken verkopen waar Sandberg weinig voor voelde. Sandberg sloeg in die tijd andere aanbiedingen af omdat ze uit de ‘verkeerde’ periode kwamen. Wel kocht hij in 1955 Improvisatie 33 (ontwerp voor het oosten) uit de collectie van Assendelft uit 1913, dat Kandinsky’s overgang naar de volledige abstractie toont.
Uit de catalogus van de tentoonstelling in H’ART Museum blijkt dat vooral het Centre Pompidou verantwoordelijk was voor de inhoud. Het zou aangewezen zijn in de toekomst ook aandacht aan de Nederlandse context te besteden, zeker als die er zo dik bovenop ligt. Hier ligt een grote rol weggelegd voor Nederlandse conservatoren en experts.
• Kandinsky, tot 10 november, H’ART Museum, Amstel 51, Amsterdam.